25 326
Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend Protocol; Brussel, 19 juni 1995

nr. 252
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 22 april 1997

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 25 april 1997. De wens dat het Verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamer of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 mei 1997.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 19 juni 1995 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend Protocol (Trb. 1996,74)1.

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

I Inleiding

Partnerschap voor de vrede

Op 10 januari 1994 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de lid-staten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) alle lidstaten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), die bereid en in staat zijn daaraan een bijdrage te leveren, uitgenodigd toe te treden tot het Partnerschap voor de Vrede (Partnership for Peace: PfP). Het PfP beoogt samenwerking tot stand te brengen op verschillende terreinen, in het bijzonder bij vredesoperaties. Deze samenwerking heeft tot doel de vrede en stabiliteit in Europa te vergroten.

Voorts speelt het PfP een rol bij de voorbereiding van staten die geïnteresseerd zijn in toetreding tot de NAVO. Het PfP voorziet in individuele samenwerkingsprogramma's met de deelnemende staten. Zodoende kan de relatie aangepast worden aan de wensen en mogelijkheden van de afzonderlijke partners.

Het zogenaamde «Framework Document», dat op 10 januari 1994 aan de andere partners voor de vrede ter ondertekening werd voorgelegd, omschrijft de voorwaarden van het Partnerschap voor de vrede (zie de brief van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 6 januari 1994, kamerstukken II 23 400 V, nr. 52).

Het Partnerschap voor de vrede is geen collectief veiligheidssysteem. In het «Framework Document» verklaart de NAVO evenwel bereid te zijn tot het aangaan van consultaties in die situaties, waarin een ander partner-land met een directe bedreiging van zijn territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid wordt geconfronteerd, of wanneer zijn veiligheid wordt bedreigd.

Het partnerschap zal vigeren onder auspiciën van de Noord-Atlantische Raad.

Rechtspositie krijgsmachten

Teneinde daadwerkelijk gestalte te geven aan de militaire samenwerking zijn met ingang van 1994 gezamenlijke oefeningen gehouden. Het Koninkrijk is de eerste bondgenoot geweest, die als gastheer voor een gezamenlijke oefening op NAVO-grondgebied is opgetreden. Deze oefening heeft onder de codenaam Cooperative Spirit 94 in de periode van 19 tot en met 21 oktober 1994 in Nederland plaatsgevonden. Ten behoeve van deze gezamenlijke oefening heeft de Minister van Defensie, uiteraard na samenspraak met de deelnemende landen en in overeenstemming met de andere betrokken Nederlandse ministeries, in een eenzijdige verklaring de status van de leden van de deelnemende krijgsmachten ten behoeve van deze oefening aangegeven. Deze status kwam – kort gezegd – neer op bevestiging van de rechtspositie van bondgenootschappelijk personeel conform het NAVO-statusverdrag (zie hierna) en een inspanningsverplichting van het Ministerie van Defensie ter verkrijging van een min of meer daarmee te vergelijken positie van deelnemend personeel van de andere PfP-landen. De tijd was nog niet rijp voor het sluiten van een verdrag terzake. Wel kondigde ons land aan, voor de toekomst een verdrag als enig middel te beschouwen voor het vastleggen van de rechtspositie van alle deelnemers, zowel van de NAVO als van de andere partners voor de vrede.

Het vervolgens op 19 juni 1995 te Brussel tot stand gekomen, onderhavige verdrag voorziet in de regeling van de rechtspositie van de krijgsmachten van de NAVO-bondgenoten en de andere partners voor de vrede. Aan dit verdrag is een protocol toegevoegd inzake het niet ten uitvoer leggen van de doodstraf.

De NAVO-bondgenoten hebben in het PfP SOFA gekozen voor gelijkheid in rechtspositie van NAVO-personeel en het personeel van de andere partners voor de vrede. Deze gelijkheid wordt bereikt door de werking van het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten («NAVO-statusverdrag» of «NAVO SOFA» (Status of Forces Agreement); Trb. 1951, 114) in materiële zin uit te breiden tot andere staten. Alleen staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de vrede en daartoe uitgenodigd het Framework Document hebben ondertekend komen daarvoor in aanmerking («PfO SOFA»)1.

Goedkeuringsprocedure

Verdrag en protocol worden thans ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voorgelegd. Implementatie van beide verdragen in een Nederlandse uitvoeringswet is immers niet noodzakelijk, aangezien het PfP SOFA slechts bepaalt dat partijen het NAVO-statusverdrag zullen toepassen alsof alle PfP-staten daarbij partij zijn. Uitgebreid en nauwkeurig onderzoek in Nederlandse wetgeving heeft uitgewezen dat de implicaties gering zijn. Bovendien is het laatstgenoemde verdrag, naar het voorkomt, gedeeltelijk rechtstreeks werkend en voor zover nodig in Nederlandse wetgeving verwerkt. Voornoemd onderzoek heeft echter enige tijd gekost, waardoor de verdragen eerst thans ter goedkeuring worden voorgelegd.

Eveneens wordt ter goedkeuring voorgelegd een door het Koninkrijk te maken voorbehoud inhoudende dat dat verdrag slechts in werking treedt tussen het Koninkrijk en die andere PfP-staten, uitgenodigd het Framework Document te ondertekenen, die ook partij zijn bij het aanvullend protocol. Hiermee wordt de bij de uitnodiging verwoorde koppeling tussen beide verdragen kracht bijgezet. Voornoemd voorbehoud is reeds door Noorwegen afgelegd.

II Artikelsgewijze toelichting

Preambule PfP SOFA

Het PfP SOFA is niet bedoeld ter vervanging van het bestaande NAVO-statusverdrag, zoals blijkt uit de laatste alinea van de preambule. Het beoogt slechts – in de eerste plaats – voor zover mogelijk de territoriale werkingssfeer van de bepalingen van NAVO-statusverdrag tot de andere PfP-landen uit te breiden. Vervolgens schept het verdrag rechten en verplichtingen tussen alle verdragspartijen, onafhankelijk van de vraag of zij NAVO-bondgenoot zijn en op wiens grondgebied activiteiten worden verricht. Als verdragspartijen komen staten in aanmerking die partij zijn bij het NAVO-verdrag en staten die het Framework Document van het Partnerschap voor de vrede hebben ondertekend. De formulering van de preambule van het onderhavige verdrag sluit nauw aan bij die van het NAVO-statusverdrag. De derde en de vierde alinea van de preambule bevestigen de intentie van wederkerigheid van het verdrag. Verdragspartijen kunnen zowel zendstaat als staat van ontvangst zijn, zoals ook in artikel I, eerste lid, onder d en e, van het NAVO-statusverdrag is omschreven.

De materiële reikwijdte van het PfP SOFA is gelijk aan dat van het NAVO-statusverdrag. Alle activiteiten, op bilaterale of multilaterale basis, al dan niet als formele PfP-activiteit aangemerkt, vallen eronder.

Artikel I PfP SOFA

Artikel I vormt de kern van het PfP SOFA. De bepalingen van het NAVO-statusverdrag worden van overeenkomstige toepassing verklaard in de relatie tussen de partners voor de vrede. De artikelen II tot en met VI van het PfP SOFA bevatten de noodzakelijk geachte afwijkingen van de bepalingen van het NAVO-statusverdrag (zie de artikelen VIII, tweede lid, onder b, XVI, XVII, XVIII, XIX en XX van het NAVO-statusverdrag).

Artikel II PfP SOFA

Artikel II breidt de territoriale werkingssfeer van de bepalingen van het NAVO-statusverdrag uit tot het grondgebied van de andere partnerschapslanden. Verwijzingen in het NAVO-statusverdrag naar NAVO en het NAVO-verdragsgebied worden geacht tevens te omvatten het Partnerschap voor de vrede en het grondgebied van partnerschapslanden.

Artikel III PfP SOFA

Geschillen voortvloeiende uit onenigheid tussen NAVO-bondgenoten over de interpretatie of de toepassing van de bepalingen van het NAVO-statusverdrag kunnen ter beslechting in hoogste instantie aan de Noord-Atlantische Raad worden voorgelegd (artikel XVI NAVO-statusverdrag).

Tussen bondgenoten blijft deze regeling onverkort gehandhaafd.

Aangezien de andere partnerschapslanden evenwel niet in de Noord-Atlantische Raad zijn vertegenwoordigd, wijkt artikel III van het PfP SOFA hiervan af, voor zover het geschillen betreft waarbij deze partnerschapslanden zijn betrokken. Een geschillenbeslechting zonder vertegenwoordiging in het forum in kwestie zou die partnerschapslanden in een nadelige positie kunnen brengen en zou geen recht doen aan het gelijkheidsbeginsel tussen verdragspartijen. Daarenboven staan enkele van deze landen traditioneel terughoudend tegenover verplichte geschillenbeslechting door «derden». Thans is gekozen voor geschillenbeslechting door onderhandeling tussen de bij het geschil betrokken partijen, waarbij dus geen rol is weggelegd voor externe arbitrage.

Artikel IV PfP SOFA

Artikel IV bepaalt, dat wijziging of aanvulling van het PfP SOFA in overeenstemming met de regels van het volkenrecht kan geschieden. Dit betekent, dat PfP SOFA-aangelegenheden in overeenstemming tussen alle verdragspartijen verder kunnen worden geregeld, NAVO SOFA-aangelegenheden tussen de NAVO bondgenoten, en bilaterale aangelegenheden tussen de betrokken staten.

Vooral Duitsland heeft op deze voorziening aangedrongen in verband met de nationale stationerings-wetgeving. Op grond daarvan bestaat aan Duitse zijde de behoefte met individuele staten, waarvan krijgsmachtonderdelen in Duitsland oefenen of zijn gestationeerd, in voorkomende gevallen nadere regelingen te treffen.

Aanvullend protocol PfP SOFA

Op verzoek van België, Denemarken, Nederland en Noorwegen is een aanvullend protocol bij het PfP SOFA opgesteld met het oog op de doodstraf, die in sommige PfP-landen, staat van ontvangst, kan worden voltrokken. Een partij bij het protocol, die op grond van PfP SOFA ten aanzien van een zeker delict rechtsmacht kan uitoefenen over een onderdaan (lid van een krijgsmacht, van een civiele dienst of van een gezinslid) van een andere verdragspartij is verplicht de doodstraf, die mogelijkerwijze ten aanzien van dat delict onder het rechtsstelsel van de staat van ontvangst zou kunnen worden opgelegd, niet aan die vreemde onderdaan te voltrekken. Deze verplichting geldt onafhankelijk van de vraag of betrokkene in het land van herkomst de doodstraf zou hebben te vrezen. Hiermee voorkomt het protocol dat de doodstraf «via een achterdeur» wordt geïntroduceerd ten aanzien van onderdanen van een staat van herkomst die de doodstraf niet kent, zoals het Koninkrijk. Dit protocol is facultatief (de Amerikanen wensten geen bepaling inzake doodstraf in de tekst van het verdrag), al is de tekst ervan met instemming van alle NAVO-staten tot stand gekomen. De andere PfP-landen is bij uitnodiging tot ondertekening duidelijk gemaakt, dat aanvaarding van het PfP SOFA en van het aanvullend protocol te zelfder tijd zou moeten geschieden. Tot nu toe hebben van de deelnemende staten alleen de Verenigde Staten het aanvullend protocol niet ondertekend.

III Koninkrijkspositie

Evenals het NAVO-statusverdrag zullen de onderhavige twee verdragen, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Dit zijn de volgende landen: Albanië, Armenië, Azerbadjan, Bulgarije, Estland, Finland, Georgië, Hongarije, Kazachstan, Kyrgyzstan, Letland, Litouwen, Macedonië, Malta, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Russische Federatie, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Turkmenistan, Wit-Rusland, Zweden.

Naar boven