Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25323 nr. 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25323 nr. 11 |
bladzijde | ||||
1. | Inleiding | 5 | ||
2. | Werkwijze | 6 | ||
3. | Chronologie besluitvorming | 8 | ||
3.1 | Inleiding | 8 | ||
3.1.1 | Het JOC in de Cannerberg | 8 | ||
3.1.2 | Gevaren van asbest | 9 | ||
3.1.3 | Normen/handhaving | 10 | ||
3.1.4 | Belangrijke data | 11 | ||
3.2 | De jaren zeventig | 13 | ||
3.2.1 | Inleiding | 13 | ||
3.2.2 | Aanbrengen asbest | 13 | ||
3.2.3 | RAF-metingen | 14 | ||
3.2.4 | Rol Arbeidsinspectie | 15 | ||
3.2.5 | Acties Defensie | 16 | ||
3.2.6 | Proefschoonmaak | 16 | ||
3.2.7 | Internationale druk | 17 | ||
3.2.8 | Risico's personeel | 18 | ||
3.2.9 | Vervolgacties | 19 | ||
3.2.10 | Levensverwachting JOC | 20 | ||
3.2.11 | Rol normen bij metingen | 21 | ||
3.3 | De jaren tachtig | 23 | ||
3.3.1 | Inleiding | 23 | ||
3.3.2 | Britse activiteiten in 1983 | 23 | ||
3.3.3 | Rapport RAF 1985 | 24 | ||
3.3.4 | Mogelijke verplaatsing JOC | 26 | ||
3.3.5 | Inventarisatie asbest KL | 27 | ||
3.3.6 | Asbestvoorschrift DGWT | 28 | ||
3.3.7 | Betrokkenheid VROM, SZW | 29 | ||
3.4 | De jaren negentig | 32 | ||
3.4.1 | Inleiding | 32 | ||
3.4.2 | Concept-rapport TNO | 32 | ||
3.4.3 | Inschakelen Arbeidsinspectie | 34 | ||
3.4.4 | Plan van Aanpak | 35 | ||
3.4.5 | Metingen binnenlucht | 37 | ||
3.4.6 | Oplopende spanning | 37 | ||
3.4.7 | Definitief rapport TNO | 40 | ||
3.4.8 | Informatie Tweede Kamer | 41 | ||
3.4.9 | Besluitvorming sluiting JOC | 43 | ||
3.4.10 | Bescherming personeel | 44 | ||
3.4.11 | Problemen PTT | 47 | ||
3.4.12 | Betrokkenheid Minister | 48 | ||
3.4.13 | Daadwerkelijke sluiting | 49 | ||
4. | Conclusies en aanbevelingen | 51 | ||
Lijst van afkortingen | 60 | |||
Bijlagen | ||||
* bijlage 1: overzicht gesprekspartners | 63 | |||
* bijlage 2: verslagen gesprekken | 65 | |||
* bijlage 3: rapporten TU Delft | 223 | |||
* bijlage 4: overzicht geraadpleegde documenten | 261 | |||
* bijlage 5: overzicht correspondentie werkgroep | 293 | |||
* bijlage 6: overzicht wet- en regelgeving | 297 |
In het voorjaar van 1997 heeft de vaste commissie voor Defensie aandacht besteed aan de asbestproblematiek in een voormalig NAVO-verbindingscentrum (Joint Operations Centre) dat was gevestigd in de Cannerberg bij Maastricht.
Tweemaal heeft over deze kwestie een algemeen overleg met de Staatssecretaris van Defensie plaatsgevonden1, voorafgegaan door schriftelijke vragen van de vaste commissie en beantwoording daarvan door de Staatssecretaris. Bij die gelegenheden heeft de Staatssecretaris nader inzicht verschaft in de gang van zaken.
Naar het oordeel van de vaste commissie bleef echter een aantal vragen onbeantwoord. Om deze reden heeft de vaste commissie op 28 augustus 1997 besloten een werkgroep uit haar midden te belasten met een nader onderzoek naar gang van zaken rond de asbestproblematiek in het Joint Operations Centre (JOC).
De onderzoeksopdracht voor de werkgroep werd als volgt geformuleerd:
«Vaststellen op welke wijze de besluitvorming met betrekking tot de asbestproblematiek JOC Cannerberg in de periode van 1967 tot en met 1992 zich heeft voltrokken.
Hiertoe met name onderzoek verrichten naar de besluitvorming terzake binnen het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie) en het hoofdkwartier van de NAVO.»
De werkgroep bestond uit de leden Valk (PvdA), Hoekema (D66, voorzitter), Poppe (SP), Van den Doel (VVD) en Visser-van Doorn (CDA). Deze leden werden in hun werkzaamheden bijgestaan door mr T. N. J. de Lange, plaatsvervangend griffier, alsmede drs. T. J. E. van Toor en drs. J. B. I. Koehler, stafmedewerkers.
De werkgroep spreekt haar waardering uit voor de inzet van allen, zowel binnen als buiten de Kamer, die aan het onderzoek en aan de totstandkoming van dit eindrapport een bijdrage hebben geleverd.
De werkgroep is begin september 1997 begonnen met archief-onderzoek. Ter verkrijging van de noodzakelijke documenten is een verzoek uitgegaan aan de betrokken bewindslieden van Defensie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid om alle in dit kader relevante documenten aan de werkgroep toe te sturen. Dit verzoek heeft geresulteerd in toezending van een groot aantal documenten2. De werkgroep heeft in deze documenten een tweedeling aangebracht. De voor het onderzoek meest relevante documenten zijn integraal bestudeerd, de overige documenten zijn in het verdere onderzoek buiten beschouwing gebleven.
Eind september 1997 heeft de werkgroep een werkbezoek aan het voormalige JOC in de Cannerberg afgelegd. Dit werkbezoek had vooral tot doel nader inzicht te krijgen in de omstandigheden waaronder de werknemers in het voormalige JOC hun werkzaamheden hebben verricht. Daarnaast wilde de werkgroep de in het onderaardse gangenstelsel aangebrachte asbest met eigen ogen aanschouwen.
De werkgroep heeft twee op het gebied van de asbestproblematiek bij uitstek deskundige wetenschappers (de heren Swuste en Burdorf) via de TU Delft benaderd om nader inzicht te krijgen in de ontwikkeling door de jaren heen van de wetenschap op het gebied van de gevaren van asbest. Dit heeft geresulteerd in een tweetal (deel)rapporten3, die de werkgroep als achtergrondinformatie bij haar werkzaamheden heeft gebruikt.
Vanaf eind oktober 1997 heeft de werkgroep gesprekken gevoerd met direct betrokkenen (voor het overgrote gedeelte (oud-)medewerkers van de Ministeries van Defensie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Het archiefonderzoek heeft mede als basis gediend voor de totstandkoming van de lijst van uit te nodigen personen en de vragen die aan deze personen zijn voorgelegd. De gesprekken zijn in beslotenheid gevoerd. Wel is aan alle gesprekspartners gemeld dat de stenografische verslagen van de gesprekken te zijner tijd onderdeel van het eindrapport zouden uitmaken. De meeste gesprekspartners hebben aangegeven het op prijs te stellen hun visie op de gang van zaken te kunnen geven.
De belangrijkste bevindingen tijdens het archiefonderzoek en de gesprekken hebben (in de vorm van een chronologie van de besluitvorming) hun weerslag gekregen in hoofdstuk 3 van dit rapport. In dit hoofdstuk is ook een aantal conclusies uit de rapporten van de TU Delft verwerkt.
Mede gezien de onderzoeksopdracht voor de werkgroep (zie hoofdstuk 1) vormt hoofdstuk 3 de kern van het rapport. Op basis van de bevindingen in hoofdstuk 3 heeft de werkgroep ook een aantal conclusies en aanbevelingen geformuleerd, die zijn opgenomen in hoofdstuk 4.
In de onderzoeksopdracht van de werkgroep is opgenomen dat ook onderzoek naar de besluitvorming binnen het hoofdkwartier van de NAVO moest plaatsvinden. Begin september 1997 heeft de werkgroep een verzoek aan het Ministerie van Defensie doen uitgaan om te bevorderen dat van de zijde van de NAVO (een) contactpersoon(nen) zou(den) worden aangewezen. Half oktober 1997 heeft Defensie een tweetal contactpersonen van de NAVO aan de werkgroep doorgegeven. Daarmee is direct contact opgenomen, met name om te achterhalen of bij de NAVO voor de werkgroep relevant bronnenmateriaal aanwezig was. Eind november 1997 kwam van de NAVO het bericht dat de (nog te traceren) relevante documenten inmiddels waren verzameld en op het NAVO-hoofdkwartier in Brunssum (AFCENT) konden worden ingezien. Op 3 december 1997 heeft deze inzage plaatsgevonden en is een aantal nader te bestuderen documenten aan de werkgroep verstrekt. Tijdens de inzage is gebleken dat met name documenten uit de jaren zeventig en tachtig niet aanwezig waren. Bij de door het Ministerie van Defensie toegezonden documenten zat echter ook een aantal relevante NAVO-documenten. Daarbij heeft de werkgroep gesproken met een aantal voormalige NAVO-officieren, destijds werkzaam in het JOC. Al met al meent de werkgroep dat toch in voldoende mate meer duidelijkheid is ontstaan over de besluitvorming terzake binnen de NAVO. De bevindingen hieromtrent zijn verwerkt in hoofdstuk 3.
HOOFDSTUK 3 CHRONOLOGIE BESLUITVORMING
3.1.1 Het JOC in de Cannerberg
In 1954 huurt het Ministerie van Defensie de «Bosgroeve Cannerberg» (waar vanaf de middeleeuwen mergel is gewonnen) en omliggende terreinen voor een periode van vijftig jaar, tot 31 december 2003. De huurprijs bedraagt f 10,– per jaar.
In 1955 wordt in de Cannerberg door de NAVO een interim-oorlogshoofdkwartier gevestigd, dat in vredestijd niet is bezet: «a temporary site to be used only in war»4. Bij Koninklijk Besluit van 17 februari 1956 wordt de Cannerberg geplaatst onder de Wet op de Staatsgeheimen. Vanaf 1 juli 1963 wordt het onderkomen ook in vredestijd gebruikt en krijgt het een permanente militaire bezetting, zodat in geval van oorlog het hoofdkwartier van de Second Allied Tactical Air Force (TWOATAF) direct verplaatst kan worden van de vredeslocatie op de Britse luchtmachtbasis Rheindahlen (Mönchen-Gladbach) naar de oorlogslocatie, het Joint Operations Centre (JOC) in de Cannerberg.
Het JOC vormt een «Joint»-oorlogshoofdkwartier (Joint Primary War Headquarters) van luchtmacht en landmacht. Het is niet alleen het oorlogshoofdkwartier van TWOATAF, maar ook voor de in Mönchen-Gladbach gevestigde Northern Army Group (NORTHAG). Overigens overheerst in de bezetting van het JOC het luchtmachtelement. NORTHAG heeft slechts een cel voor gebruik in oorlogstijd. De commandant NORTHAG «.... vond de berg te beperkt en kwam er ook nooit»5. De commandant van het JOC is afwisselend een commodore van de Nederlandse en de Belgische luchtmacht. Tijdens oefeningen, die steevast oorlogssituaties nabootsen, neemt de bezetting van het JOC toe van de enige honderden permanent aanwezige militairen tot rond de duizend militairen.
Naast de functie als oorlogshoofdkwartier is in vredestijd in het JOC het Air Defence Operation Centre gevestigd dat de luchtverdediging van Noordwest-Europa controleert, begeleidt en leidt, en het Air Command Operation Centre dat de aanvalsvluchten van België, Nederland, het noorden van Duitsland en een deel van Engeland begeleidt.
Voorts maken ook andere eenheden, die niet rechtstreeks onder de commandant van het JOC vallen, gebruik van het JOC. De belangrijkste daarvan is het Second Allied Tactical Operation Centre (ATOCTWO), een los van de NAVO staande multinationale eenheid (Nederland, België en Groot-Brittannië) die in geval van oorlog de verbindingen ten behoeve van luchtmachtoperaties in Noordwest-Europa verzorgt. Aanvankelijk neemt ook Duitsland deel aan ATOCTWO, maar in de jaren zeventig krijgt de Duitse luchtmacht een eigen ATOC in Kalkar.
Binnen de geïntegreerde militaire structuur van de NAVO in de jaren zeventig en tachtig vallen TWOATAF, NORTHAG, FOURATAF in Ramstein en CENTAG (de Central Army Group) in Heidelberg onder het commando van CINCENT. CINCENT is de Commandant van de Geallieerde Strijdkrachten in Midden-Europa (AFCENT in Brunssum). Tussen de commandanten van TWOATAF/FOURATAF en CINCENT bevindt zich overigens nog een extra commandolaag, namelijk de commandant van de Geallieerde Luchtstrijdkrachten in Midden-Europa (AAFCE in Ramstein). AFCENT is samen met andere regionale commando's ondergeschikt aan de Geallieerde Opperbevelhebber voor Europa (SACEUR), die leiding geeft aan het Geallieerd Oppercommando voor Europa (ACE). Het Hoofdkwartier van ACE wordt gevormd door SHAPE (Supreme Headquarters Allied Powers in Europe), dat sedert 1966 gevestigd is in Casteau, nabij Mons (België). Deze militaire structuur wordt begin jaren negentig sterk gewijzigd. Van belang voor het JOC is dat zowel TWOATAF als NORTHAG wordt opgeheven, zodat de functie van het JOC als oorlogshoofdkwartier voor beide commando's wegvalt6.
Het JOC behoort tot de «common infrastructure» van de NAVO en Nederland is als «host nation» verantwoordelijk voor het onderhoud van de infrastructuur en voor de voorzieningen van dit hoofdkwartier7. Voor onderhoudswerkzaamheden stelt het Ministerie van Defensie een Geniedienst ter beschikking, die bestaat uit burgerpersoneel van de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen (DGW&T) van het Ministerie van Defensie.
Gedurende een groot deel van de in dit rapport beschreven periode valt deze Geniedienst onder de regionale Directie Limburg van DGW&T in Roermond. De precieze positie van de Geniedienst binnen de Directie Limburg is onduidelijk8.
Behalve de Geniedienst is in het JOC ook burgerpersoneel van de Koninklijke Luchtmacht werkzaam in ondersteunende functies. Daarnaast verricht personeel van externe bedrijven, zoals de PTT en schoonmaak- en technische bedrijven, periodiek werkzaamheden in de Cannerberg.
Het begrip «asbest» staat voor een verzameling van mineralen die chemisch verwant zijn en met elkaar gemeen hebben dat ze bij splijting vezels opleveren. De volgende (hoofd)soorten worden onderscheiden: chrysotiel (witte asbest), crocidoliet (blauwe asbest) en amosiet (bruine asbest). Ongeveer 85% van de wereldproductie bestaat uit chrysotiel9.
Asbest kende vele commerciële toepassingen. Vanwege de unieke combinatie van een aantal specifieke eigenschappen van het mineraal (zoals slijtvastheid, chemische bestendigheid, isolerend vermogen en onbrandbaarheid), een lage prijs en goede verwerkbaarheid is het in ons land in deze eeuw en met name vanaf de Tweede Wereldoorlog op grote schaal toegepast.
Er zijn zes aandoeningen bij werknemers als gevolg van asbestblootstelling bekend, waarvan twee zeer kwaadaardige (mesothelioom (buikvlieskanker) en longkanker) en vier minder kwaadaardige (asbestose, pleuraplaques, pleuraverbreding en pleurale vochtophoping).
De eerste waarschuwingen in Nederland over de schadelijke gevolgen voor de de gezondheid van blootstelling aan asbest (asbestose) dateren uit 1930. In de daaropvolgende jaren wordt de omvang van deze schadelijke gevolgen steeds duidelijker. In 1949 is het algemeen geaccepteerd dat beroepsmatige blootstelling aan asbest grote risico's voor de gezondheid van werknemers met zich meebrengt.
In de vijftiger jaren worden ook andere gezondheidseffecten dan asbestose onderkend, met name mesothelioom en longkanker. Vele publicaties in medische tijdschriften en vakbladen volgen. Halverwege de jaren zestig kan de carcinogeniteit van asbest als voldoende vaststaand worden beschouwd. De laatste sporen van twijfel worden weggenomen door het onderzoek van dr Stumphius die in 1969 bij een relatief kleine beroepsgroep de vergaande consequenties van blootstelling aan asbest aantoont10. Desalniettemin moet worden geconstateerd dat de gevaren van asbest daarna nog jarenlang door de maatschappij zijn onderschat.
(normen)
In Nederland worden in 1971 voor het eerst normen op het gebied van asbest gesteld. Dit gebeurt in een Publicatieblad van de Arbeidsinspectie (P-116, «werken met asbest»). Dit Publicatieblad (primair, maar niet uitsluitend, gericht op het be- of verwerken van asbest11) geeft richtlijnen die moeten leiden tot beperking van asbestblootstelling. In dit publicatieblad wordt de Engelse normgeving voor chrysotiel overgenomen, inclusief de Maximaal Aanvaarde Concentratie (MAC-waarde) van 2 vezels per ml lucht. Het is opvallend dat de Engelse MAC-waarde voor crocidoliet, 0,2 vezels per ml lucht, niet wordt overgenomen.
In het Asbestbesluit uit 1977 krijgt de MAC-waarde van 2 vezels per ml lucht een wettelijke grondslag. Daarnaast worden alle toepassingen van blauw asbest verboden (met mogelijkheid van ontheffing), evenals het verspuiten van alle soorten asbest. In de nota van toelichting wordt aangegeven dat bij toepassing van crocidoliet als voorwaarde bij een te verlenen ontheffing een lagere grenswaarde zal worden vastgesteld. Belangrijk is dat naast de kwantitatieve normen in dit besluit ook wordt aangegeven dat de concentratie asbestvezels in de inademingslucht zo laag mogelijk moet zijn: «.... zo laag als binnen het technisch mogelijke economisch aanvaardbaar is». Evenals P-blad 116 lijkt ook het Asbestbesluit niet uitsluitend te zijn gericht op het beof verwerken van asbest.
De normen worden na 1977 geleidelijk strenger. De ontwikkeling eindigt (althans in het kader van het onderhavige onderzoek) in 1991 met beleidsnormen van het Ministerie van VROM. In juli 1991 verschijnt het Beleidsstandpunt Asbest in het Milieu van het Ministerie van VROM. In dit beleidsstandpunt worden de volgende normen opgenomen:
– maximaal toelaatbaar risiconiveau: 0,1 vezels per ml lucht;
– streefwaarde (verwaarloosbaar risiconiveau): 0,001 vezels per ml lucht12.
(handhaving)
De Arbeidsinspectie heeft een belangrijke verantwoordelijkheid in het kader van de controle op de naleving van de asbestnormen, ook binnen het militaire apparaat. De internationale militaire positie van het JOC doet hieraan niet af. Militairen en burgerpersoneel geplaatst bij het JOC dienen zich volgens het NAVO-statusverdrag aan de Nederlandse wet te houden:
«Een krijgsmacht, haar civiele dienst, de leden daarvan, alsmede hun gezinsleden zijn gehouden de wetten van de Staat van verblijf te eerbiedigen»13.
Drie kanttekeningen:
* Het is niet geheel duidelijk of de Arbeidsinspectie eisen (die zij, gezien het bovenstaande, had kunnen stellen) in laatste instantie ook had kunnen afdwingen. Op grond van de internationale status van het JOC Maastricht stelt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat haar immuniteit wordt verleend14. In de overeenkomst tussen Nederland en SHAPE inzake internationale militaire hoofdkwartieren op Nederlands grondgebied15 wordt echter aangegeven dat immuniteit alleen wordt toegekend ter verzekering van de onafhankelijke uitoefening van geallieerde functies.
* In tegenstelling tot de tekst van de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 augustus 199716, valt het burgerpersoneel van de «host-nation» (zoals het personeel van de Geniedienst JOC) niet onder het NAVO-statusverdrag. Het verlenen van immuniteit van rechtsmacht is voor deze categorie personeel dus niet aan de orde. De Arbeidsinspectie was ten aanzien van de Geniedienst JOC kortom in beginsel volledig bevoegd, inclusief mogelijkheden tot daadwerkelijk afdwingen van maatregelen (behoudens de volgende kanttekening)17.
* In de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat het «... bij of krachtens deze wet bepaalde niet van toepassing ten aanzien van arbeid verricht in militaire dienst, behoudens voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.» (artikel 2, lid 5).
Van 1 januari 1983 (inwerkingtreding Arbeidsomstandighedenwet) tot 1 juni 1985 (inwerkingtreding Arbeidsomstandighedenbesluit Defensie) was er voor de Arbeidsinspectie dus geen mogelijkheid tot optreden op basis van genoemde wet.
Tot slot dient in dit kader nog de mogelijke verantwoordelijkheid van het Staatstoezicht op de Mijnen in het kader van de asbestproblematiek aan de orde te komen. In dit verband kan verwezen worden naar de Mijnwet 1903:
«Bovendien kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven ter verzekering van de veiligheid bij de ontginning of bij ander gebruik van ondergrondse steengroeven, voor zover de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet milieubeheer daarin niet voorzien ...» (artikel 9, lid 2).
Op basis van dit artikel is het Groevenreglement 1947 (besluit van 20 januari 1947, Stb. H. 27) tot stand gekomen. Een belangrijke bepaling hieruit:
«Wanneer de algemene veiligheid of de veiligheid in de groeve op enige wijze wordt bedreigd .... moet hiervan onverwijld kennis worden gegeven aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen» (art. 16, lid 1).
Van een primaat van het Staatstoezicht op de Mijnen op het gebied van arbeidsomstandigheden in het JOC, anders dan verantwoordelijkheden op het gebied van stabiliteit van gangenstelsels, lijkt kortom geen sprake te zijn18.
Voor een completer overzicht van de meest relevante wet- en regelgeving door de jaren heen wordt verwezen naar bijlage 6 bij dit rapport.
In de navolgende paragrafen wordt een uitgebreide chronologie van de besluitvorming met betrekking tot de asbestproblematiek JOC Cannerberg gegeven. Als handleiding («spoorboekje») bij het bestuderen van deze chronologie wordt hieronder een puntsgewijze opsomming gegeven van een aantal belangrijke data en gebeurtenissen.
1942 | Consensus in Nederlandse wetenschappelijke literatuur over verband tussen asbest en asbestose |
1966 | Brand in keuken JOC (isolatiemateriaal leidingen) |
1967–1971 | Spuiten asbest ter isolering leidingen |
1968 | Consensus in Nederlandse wetenschappelijke literatuur over verband tussen asbest en longkanker |
1969 | Consensus in Nederlandse wetenschappelijke literatuur over verband tussen asbest en mesothelioom |
1971 | Metingen tijdens aanbrengen asbest |
1971 | Publicatieblad-116 «werken met asbest» |
1975–1979 | Bespoten leidingen bekleed met aluminium |
juli/sept. 1976 | Onderzoek RAF |
sept./okt. 1976 | TNO-onderzoek |
september 1976 | Verbod gebruik asbest door DGWT |
februari 1977 | Start schoonmaakwerkzaamheden |
oktober 1977 | TNO-metingen |
1977 | Asbestbesluit |
april 1979 | Beëindiging schoonmaakwerkzaamheden |
augustus 1979 | TNO-metingen |
1982 | Publicatieblad 116–3 «werken met asbest» |
1985 | Arbeidsomstandighedenbesluit Defensie |
april 1985 | Onderzoek RAF |
1988 | Asbestbesluit arbeidsomstandighedenwet |
augustus 1990 | Asbestvoorschrift DGWT |
juli 1991 | Beleidsstandpunt VROM «asbest in het milieu» |
oktober 1991 | TNO-rapport «asbestmeting in de Cannerberg» (concept) (december 1991 definitieve versie) |
november 1991 | Plan van Aanpak asbestsaneringsproject JOC, opgesteld door adviesbureau BM&E |
december 1991 | Onderzoek BM&E naar aanwezigheid asbest in de lucht van een aantal vertrekken in JOC |
maart 1992 | Besluit sluiting JOC |
september 1992 | Sluiting JOC |
De militaire bestemming van de Cannerberg is sinds de huurovereenkomst die in 1955 met de NAVO is afgesloten voordurend veranderd19. Als gevolg daarvan hebben dan ook regelmatig aanpassingen in de berg plaatsgevonden om te kunnen voldoen aan nieuwe taakstellingen. Over deze aanpassingen wordt in het Toestandsrapport JOC van DGWT uit 1977 het volgende opgemerkt:
«Wegens het voordurend uitblijven van een beslissing t.a.v. de definitieve vestiging van het hoofdkwartier worden de in het verleden uitgevoerde infrastructuur-voorzieningen gekenmerkt door een tijdelijk karakter. Daardoor is de situatie ontstaan dat de installaties niet tijdig zijn vervangen en niet voldoende zijn aangepast aan de huidige behoeften. De installaties zijn veelal »ad hoc« aangepast aan de directe behoeften van het desbetreffende moment».
In 1958 wordt het onderkomen afgekeurd, omdat het niet voldoet aan de eisen voor oorlogshoofdkwartieren. Tussen 1962 en 1964 worden echter voorzieningen getroffen om het hoofdkwartier ook in vredestijd (dus permanent) te gebruiken. Over deze voorzieningen wordt in het Toestandsrapport JOC van DGWT uit 1977 gesteld dat «.... het gehele pakket van maatregelen moet worden bezien tegen de ongewisse gebruiksduur van het onderkomen».
In 1965 en 1966 worden versterkingsconstructies aangebracht, gebaseerd op het garanderen van veilige werkomstandigheden in vredestijd. Vanaf 1969 worden daarnaast bouwkundige voorzieningen uitgevoerd teneinde te voldoen aan de eisen die nieuwe strategische en operationele condities stellen.
Het ontbreken van een lange termijn-visie leidt ertoe dat tal van infrastructurele voorzieningen in de berg voordurend achterlopen bij de eisen die er eigenlijk aan gesteld dienen te worden. De problemen zoals die in het Toestandsrapport worden opgesomd, beperken zich niet tot de aanwezigheid van asbest. Gesproken wordt over een falende klimaatregeling, het ontbreken van acceptabele afvalwaterafvoer, gevaar van instortingen in oorlogssituaties20, het niet voldoen aan voorwaarden met betrekking tot NBC-bescherming, ontoereikende brandpreventie, het niet kunnen verwezenlijken van ononderbroken stroomvoorziening, e.d.
De voortdurende onduidelijkheid over de bestemming van het JOC-onderkomen in de Cannerberg heeft er al met al toe geleid dat telkens ad hoc beslissingen worden genomen, zonder dat daarbij een lange termijn-visie als toetssteen aanwezig is.
«De getroffen infrastructurele voorzieningen dragen ten gevolge van de status veelal een tijdelijk karakter»21.
De onduidelijke bestemming kan al met al gezien worden als de voedingsbodem voor tal van problemen. Ook de asbestproblematiek kan mede vanuit dit perspectief worden bezien.
In de periode 1967–1971 worden binnen het JOC leidingen van de airconditioning geïsoleerd door ze te bespuiten met asbestcementspecie22. De leidingen van de airconditioning bestaan overigens voor een belangrijk deel ook uit asbest (eterniet asbestcementplaten)23. De directe aanleiding voor het aanbrengen van het spuitasbest is een brand in de keuken. Kurk rondom de leidingen wordt vervangen door asbest.
Tijdens het spuiten met asbest wordt de volgende hoeveelheid asbestisolatie verwerkt24:
– 2010 m2 blauwe asbest;
– 1060 m2 grijze asbest.
Tijdens de laatste periode waarin asbest wordt aangebracht (23 februari 1971 tot 26 februari 1971) worden metingen verricht door de Arbeidsinspectie. De resultaten zijn van dien aard, dat de Arbeidsinspectie het advies geeft de asbestlaag van een «afdekking te voorzien b.v. door het aanbrengen van een kunst- of metaalbedekking»25. Dit omdat, door de wijze waarop de asbest rond de leidingen is aangebracht, er rekening mee dient te worden gehouden «.... dat er zich vezels uit het oppervlak kunnen losmaken en in de lucht kunnen worden verspreid».
In reactie op de brief van de Arbeidsinspectie neemt LKol Mulder (hoofd van DGWT te Roermond) de beslissing geen asbest-isolatie meer toe te passen. LKol Mulder reageert niet op het advies van de Arbeidsinspectie het spuitasbest af te dekken. Overigens is in de periode 1974–1976 het merendeel van de bespoten leidingen in de gangen ingepakt met aluminiumfolie26.
Nadat de metingen zijn gehouden, maar voordat LKol Mulder besluit geen asbestisolatie meer toe te passen, wordt het Publicatieblad-116 «werken met asbest» door de Arbeidsinspectie gepubliceerd27. De rol die de normen uit het P-blad bij het besluit van LKol Mulder hebben gespeeld, lijkt overigens klein28.
Op 3 augustus 1976 wordt een verontrustende brief vanuit het RAF-hoofdkwartier in Duitsland gestuurd naar het hoofdkwartier TWOATAF en AFCENT. In de brief wordt melding gemaakt van een onderzoek waarin 14 monsters zijn genomen «.... which shows widespread contamination of JOC by crocidolite and amosite»29.
Nederland wordt aangesproken om beschermende maatregelen te nemen:
«It is requested that further examination of airborne dust, and protective/preventive measures .... be urgently considered for implementation, by host nation»30.
Het JOC organiseert naar aanleiding van de RAF-bevindingen op 25 augustus 1976 een vergadering over de gezondheidsrisico's in de Cannerberg31. Alle legeronderdelen die gebruik maken van het JOC zijn vertegenwoordigd. Allerlei mogelijk opties om gezondsheidsrisico's aan te pakken komen op tafel. Met betrekking tot blauw asbest wordt een unaniem standpunt geformuleerd.
«.... the blue asbestos waste is to be removed, or where impossible to be neutralised».
Een aantal beperkende maatregelen wordt afgespoken. Zo wordt bijvoorbeeld gesteld dat:
«.... personnel is no longer allowed to go on top of the rooms where crocidolite was found, when not for inspection purposes. RE go only when absolutely necessary».
Tijdens de bijeenkomst wordt gesproken over de aanvaardbare concentraties asbest in de berg. De afgevaardigde van het Verenigd Koninkrijk stelt dat:
«in accordance with his national instructions dated 1971, a presence of 0,2 fibres/cm is the highest acceptable limit.»
De Duitse afgevaardigde stelt in het geheel geen aanwezigheid van asbestvezels te accepteren.
De Arbeidsinspectie speelt een belangrijke rol bij het stoppen van het spuiten met asbest in 1971 en adviseert vervolgens om het asbest in te pakken. Met name het persoonlijk initiatief van de heer Italie van de Arbeidsinspectie speelt hierbij een belangrijke rol.
In de periode daarna is de rol van de Arbeidsinspectie verwaarloosbaar, ondanks het feit dat de Arbeidsinspectie vanuit Defensie door LKol Mulder wordt verzocht betrokken te blijven bij de asbestproblematiek. Op 31 augustus 1971 vraagt hij het hoofd van het eerste district van de Arbeidsinspectie metingen te doen:
«Het is wenselijk een langdurige meting te verrichten op diverse plaatsen .... Ik verzoek u deze metingen te willen uitvoeren, teneinde te kunnen constateren of binnen het gangenstelsel gevaarlijke concentraties aanwezig zijn, die zouden kunnen verplaatst worden door de werking van de luchtciculatie der airconditioning»32.
De Arbeidsinspectie reageert in het geheel niet op dit verzoek. Een reden hiervoor is uit de beschikbare documenten niet op te maken. Ook uit het gesprek met de heer Coenjaerts (voormalig hoofd eerste district Arbeidsinspectie) valt dit niet te reconstrueren.
Defensie verstuurt pas na het onderzoek van de RAF in 1976 een rappel aan de Arbeidsinspectie. Opmerkelijk is dat de Arbeidsinspectie de commotie die ontstaat na het onderzoek van de RAF enigzins bagatelliseert. Het waarnemend hoofd van de Arbeidsinspectie stuurt op 17 september 1976 een brief naar het Directoraat-Generaal van de Arbeid (DGA) van het Ministerie van SZW. Ter illustratie van de opstelling van de Arbeidsinspectie het volgende citaat uit genoemde brief33:
«In mei 1976 is er van Engelse zijde een onderzoek gedaan door op een aantal plaatsen monsters «los te peuteren» en (kwalitatief?) te analyseren. Men vond uiteraard blauwe asbest en schreef er een wat alarmerend rapport over».
In dezelfde brief geeft de Arbeidsinspectie aan geen actieve bemoeienis te willen hebben met de Cannerberg:
«Omdat en militairen niet direct onder de Arbeidsinspectie vallen en de capaciteit van ons laboratorium niet onbeperkt is kan TNO m.i. beter worden ingeschakeld».
Geconcludeerd kan worden dat de Arbeidsinspectie zichzelf buiten spel zet. Het buiten spel zetten kan niet worden verklaard op basis van de immuniteitsregels die binnen de NAVO gelden34. Van militaire zijde wordt de Arbeidsinspectie juist verzocht mee te werken. Overigens is ook tijdens latere perioden vanuit de NAVO formeel nooit een beroep op de immuniteit gedaan, althans voorzover op basis van de beschikbare stukken kon worden nagegaan.
Een mogelijke weeffout binnen het appararaat heeft de Arbeidsinspectie wellicht parten gespeeld. In de zeventiger jaren heeft het districtshoofd van de Arbeidsinspectie geen bevoegdheid over de geneeskundige bij de Arbeidsinspectie. Het is de medisch adviseur in Den Haag die de opdrachten verstrekt. En het is nu juist de geneeskundige bij de Arbeidsinspectie die in 1971 een en ander aan het rollen brengt. De heer Coenjaerts hierover:
«Hans Italie was indertijd de geneeskundige bij onze dienst. Hij was ex-militair, had veel belangstelling en naar mijn gevoel ook relaties met Defensie. In 1971 heeft hij de centrale dienst uitgenodigd om een meting te doen.»
Tijdens de bijeenkomst met alle gebruikers van de Cannerberg op 25 augustus 1976 (zie 3.2.3) wordt ook een aantal te ondernemen acties doorgesproken. De «host nation» wordt daarbij vertegenwoordigd door LKol Schalkwijk (EaI DGWT te Roermond). LKol Schalkwijk onderneemt een aantal acties, maar is niet geheel overtuigd van de ernst van de problematiek. In een brief van 20 september 1976 aan de DGWT Den Haag bericht LKol Schalkwijk met betrekking tot de metingen die TNO zal gaan uitvoeren het volgende:
«Gezien de – vooral psychologische – noodzaak tot een spoedig onderzoek, heeft EaI Roermond contact opgenomen met TNO.»
Vanuit Nederlandse zijde speelt mee dat de berg (anno 1976) open moet blijven. DGWT Den Haag stuurt op 29 september 1976 een brief aan de Directeur Juridische Zaken, waarin het volgende wordt gesteld:
«Het komt mij voor dat, hoewel de kosten voor een afdoende oplossing ongetwijfeld hoog zullen zijn, deze beslist niet opwegen tegen de kosten verbonden aan een verplaatsing van genoemd hoofdkwartier».
De beslissing dat de berg niet dicht kan, wordt genomen:
– voordat de omvang van kosten voor schoonmaak duidelijk is en
– voordat de precieze vervuiling in de berg bekend is35.
Begin 1977 gaat er een geruststellend signaal uit naar de gebruikers van de berg. DGWT Den Haag stuurt op 13 januari 1977 een brief aan de ministeries van Defensie van Belgie, Duitsland en Engeland en aan de betrokken NAVO-commandanten (van AFCENT, NORTHAG, TWOATAF en JOC). In deze brief stelt hij:
«There is no need to fear the presence of a hazard to health. (....) I am of the opinion that a further reduction should be attempted – also in the interest of labour peace – to the extent this will be financially possible».
Ook wordt aangekondigd dat TNO elke 2 maanden metingen zal verrichten (dergelijke metingen vinden overigens veel minder frequent plaats dan hier wordt aangekondigd). Afgezet tegen de eisen die zijn gesteld, onder andere tijdens de bijeenkomst op 25 augustus 1976, is het antwoord al met al mager. We doen wat binnen onze financiële mogelijkheden ligt.
In de periode van 14 tot 25 februari 1977 wordt een proef uitgevoerd met het verwijderen van asbest. Men komt overeen:
«dat in een periode van 14 dagen ... naar een ongebruikt deel van het onderkomen een proef zal worden genomen met het verwijderen van «dotten» asbeststof»36.
Deze schoonmaak kent blijkens de toegezonden documenten geen al te gedegen voorbereiding. Op 7 februari 1977 wordt overlegd over de mogelijke wijzen van schoonmaak37:
«.... wordt er gedacht de ruimten op de volgende manier te reinigen. Drie speciale industrie stofzuigers die de uitgeblazen lucht ... via een flexibele slang naar een afgesloten niet in gebruik zijnd gedeelte van de berg brengen. (...)
Na telefonisch overleg met EaI Roermond is mondeling opdracht gegeven aan de Firma ... voor het reinigen van een aantal plekken in het JOC met de bovengenoemde apparatuur voor de duur van 10 werkdagen«.
Ook de uitvoering van de werkzaamheden lijkt niet geheel doordacht te zijn. De heer Van den Bosch hierover:
«In het gangenstelsel werd bijvoorbeeld een wand gezet van twee meter hoog, maar daarmee blijft de ruimte gewoon open. (....) Het werd dichtgezet en dat was voornamelijk om te voorkomen dat zich geen militairen over het traject bewogen. (....) Ze hadden geen enkele ervaring met asbest. Er werd uitgemaakt: dit gaan we doen, dus wandje zetten en afzuigen.»
De directe aanleiding voor deze schoonmaak (en de haast erbij) ligt, voor zover kan worden nagegaan, in een internationale bijeenkomst eind januari 1977 in Mönchen-Gladbach. De Duitse vertegenwoordiger staat op dat moment op het standpunt geen enkele grenswaarde voor blauw asbest te accepteren dan de nulwaarde38. Een discussiepunt betreft het houden van een oefening (Wintex) later dat jaar (9–17 maart 1977). Uiteindelijk gaat de Duitse afvaardiging accoord met het doorgaan van deze oefening op een aantal voorwaarden. In dit verband is de meest belangrijke dat alle zichtbare stof wordt verwijderd voor Wintex. Voor het vervolg is de volgende voorwaarde van belang:
«.... na Wintex gezorgd wordt voor afdoende isolatie d.m.v. «sealen» met plastic van die gedeelten in de luchtverversingsinstallaties die nog niet zijn voorzien van een aluminiumfolie-isolatie»39.
Ook voor de Duitsers geldt kortom dat de operationale taken niet aangetast mogen worden, ook al strookt dat niet met het eigen principiële standpunt. Het Duitse standpunt wordt door de andere partners overigens niet serieus genomen. De heer Bos (IGDKL) over de rol van de medisch directeur van de Bundeswehr tijdens de vergadering van 24 januari 1977:
«nee, die Jovi zat in Rheindahlen wel wat te sputteren, maar dat deed hij meer, zodat we ons daarover niet druk maakten».
De internationale druk start met het RAF-onderzoek in mei 1976. De internationale eisen worden met name verwoord in de vergadering van 25 augustus 1976. Daarin wordt aangegeven dat de «host nation» het asbestrisico dient te elimineren.
In de eerste helft van 1977 gaan diverse brieven van de Belgische commmandant JOC Wouters uit naar DGWT Roermond40. In deze brieven wordt bezorgheid geuit over de vervuiling met blauwe asbest en wordt aangedrongen op schoonmaak. Ook de commandant TWOATAF wendt zich tot DGWT Roermond met het verzoek stappen te ondernemen tegen asbestverspreiding en een vraag wanneer beschermende middelen binnen zullen komen41.
Het antwoord van DGWT Roermond42 is voor het hoofdkwartier TWOATAF niet voldoende. Men richt zich op 26 augustus 1977 direct tot het Ministerie van Defensie in Den Haag om geïnformeerd te worden over de plannen om de asbest te verwijderen of te neutraliseren43.
Het antwoord van het Ministerie van Defensie aan TWOATAF komt op 5 oktober 197744. Daarin wordt melding gemaakt van te ondernemen acties. Ook na dit antwoord blijft TWOATAF druk op het Ministerie uitoefenen. Er bestaat nog steeds zorg over het veilig kunnen werken van het personeel:
«It is possible, therefore, that a prolonged cleaning exercise ... may lead to a gradual increase of atmospheric particles»45.
Men wil voortdurende monitoring tijdens de schoonmaak46.
In de berg lopen veel (electrische) leidingen die van vitaal belang zijn voor de operationele taken die door het JOC worden uitgevoerd. Regelmatig moeten bovenop kantoorruimten werkzaamheden aan deze leidingen worden verricht. Op de kantoorruimten ligt asbest open en bloot. Het gevolg is dat personeel dat op de kantoorruimten moet werken door het asbeststof moet kruipen. Deze situatie wordt door de jaren heen als ongewenst beschouwd. Tijdens de internationale bijeenkomst op 25 augustus 1976 wordt het personeel verboden om anders dan in urgente situaties op de kamers te werken. In de conclusies van het RAF-rapport van 21 september 1976 (waarin metingen van 23–25 augustus worden besproken) wordt hier nader op ingegaan:
«In particular these personnel that have to .. work on the roofs of the offices when servicing telephone cables must be at a very high degree of risk»47.
Er wordt een directe relatie gelegd tussen gezondheidsrisico's en het werken aan leidingen op de kamers. DGWT stelt in een verslag naar aanleiding van een bezoek aan de Cannerberg op 3 en 4 februari 1977:
«Het is m.i. wenselijk in afwachting van het rapport van de werkgroep te bepalen, dat geen kabels mogen worden verwijderd noch mogen worden aangebracht in de bestaande kabelgoten»48.
Als oplossing geeft men in hetzelfde verslag het volgende aan:
«Voor het werken op plaatsen met een hoge asbestconcentratie zijn er ter plaatse (bij de Geniedienst) 25 maskers met voor het doel geschikte filters beschikbaar. Het is echter wenselijk dat tevens voor dat doel beschermende – wegwerp – kleding beschikbaar komt».
De commandant van het JOC, Cdre Wouters, stuurt op 11 mei 1977 een berichtje naar de DGWT Roermond met een dringend verzoek om actie te ondernemen gericht op de asbest-verontreiniging op de kamers. Hij geeft daarbij aan dat het, gegeven de huidige condities, ondenkbaar is dat mensen die locaties betreden. De ernst van de situatie wordt onderstreept door de mededeling dat de operationele taakstelling hiermee in het geding komt49.
Opmerkelijk is de reactie van DGWT Roermond. Op 24 mei 1977 wordt een brief gestuurd naar het JOC waarin wordt aangegeven dat DGWT Roermond de verantwoordelijkheid overneemt voor de betrokken activiteiten:
«The Roermond Engineers have accepted to take over from the military personnel .... the checking of the electrical secure earths on top of rooms ..... on a temporary basis as special protective clothing and masks are on order and will be at their disposal in the near future»50.
Op 7 juli 1977 schrijft DGWT Roermond aan de commandant TWOATAF (kopie aan commandant JOC):
«I have purchased protective clothing and masks for both engineer- and user personnel»51.
De Staatssecretaris van Defensie heeft reeds aangegeven dat alleen de maskers uiteindelijk in de Cannerberg zijn gearriveerd en dat deze maskers achteraf bezien niet geschikt waren om asbestvezels afdoende tegen te houden52. In de gesprekken is dit beeld verder aangescherpt. Zo stelt de heer Van den Bosch hierover:
«Wij hebben in 1977 geen beschermende middelen ontvangen. (....) Er zijn wel stofmaskers in de berg gekomen, maar die waren voor algemeen gebruik».
Overigens is er gedurende de gehele onderzochte periode weinig aandacht voor een andere mogelijke bron van asbestbesmetting naast het gespoten asbest; de leidingen van de airconditioning. Deze bestaan voornamelijk uit eterniet. De heer Van den Bosch hierover tijdens het gesprek met de werkgroep:
«Wij wisten ook dat eterniet, waar de leidingen van gemaakt waren ... vrij zacht spul was. Als er lucht met snelheden van 20 tot 25 meter per seconde doorheen gaat, dan worden er echt partikels meegenomen, want het slijt gewoon (...) En als wij als gebruiker zeiden dat er op andere plekken gemeten moest worden, dus in de leidingen, dan werd dat gewoon niet gedaan».
«Als bijvoorbeeld de airconditioning wordt opgestart, geeft dat een enorme druk door het hele kanalensysteem. Op bepaalde plekken in dat systeem ligt een dik pak stof en als daar een grote ventilator van 20 000 of 25 000 m3 wordt gezet, ontstaat een enorme werveling. Het stof komt dan rechtstreeks in de lokalen binnen en dan zit je heel dik over de MAC-waarde».
Een mogelijke verklaring voor de omstandigheid dat aan dit probleem al die jaren minder aandacht is geschonken, kan liggen in het feit dat de leidingen niet (geheel) van blauw asbest zijn gemaakt. Het is daarnaast de vraag in hoeverre het de diverse betrokken gebruikers in de berg überhaupt bekend was dat in de leidingen asbest is verwerkt.
De te ondernemen stappen om de problemen in de Cannerberg op te lossen worden verwoord in een rapport van de DGWT van juni 1977. Een belangrijke randvoorwaarde die wordt geformuleerd bij het nemen van beslissingen betreft de levensduur van de berg:
«Bij het nemen van beslissingen is het van wezenlijk belang te weten hoeveel jaren het hoofdkwartier nog moet functioneren. Afhankelijk van de tijdsduur waarvoor de voorzieningen zijn bestemd zullen nl. meer of minder kostbare maatregelen moeten worden genomen»53.
Ook al wordt vervolgens geen duidelijkheid gegeven over de te verwachten gebruiksduur van de berg, toch worden maatregelen voorgesteld. Naast het asbestprobleem worden in dit kader ook andere problemen aan de orde gesteld. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt in twee typen voorzieningen:
a bekleden AC-leidingen en verwijderen van asbestcementrestanten f 203 000,–
b klimaatregeling f 467 000,–
c afvalwaterafvoer (extern) f 550 000,–
dringend gewenste voorzieningen
d verwijderen van asbestcementrestanten f 86 000,–
e NBC-beschermingsinstallaties t.b.v. de klimaatregeling f 257 000,–
f NBC- beschermingsmaatregelen f 93 500,–
g afvalwaterafvoer (intern) f 1 050 000,–
Bij het bekleden van asbest ging men uit van de volgende informatie:
airconditioning bespoten met asbest in vierkante meter
asbest | bekleed54 | onbekleed | totaal |
---|---|---|---|
– blauw | 1 355 | 655 | 2 010 |
– grijs | 730 | 330 | 1 060 |
Ongeveer 1000 vierkante meter airconditioning-leiding moet nog worden bekleed.
In het geheel van de treffen voorzieningen neemt het oplossen van asbestproblematiek al met al een beperkte plaats in. In financieel opzicht gaat het om ongeveer 10%. Daarbij moet nog aangetekend worden dat de f 86 000,– voor het verwijderen van asbestcementrestanten niet om inhoudelijke redenen maar om psychologische redenen wordt opgevoerd:
«Uit psychologische overwegingen is het wenselijk de zichtbare asbestcementrestanten in de gangen te verwijderen».
Uiteindelijk worden door DGWT Den Haag alleen de noodzakelijke voorzieningen overgenomen. In zijn voorstel aan de Chef Defensiestaf van 22 september 1977 stelt hij de volgende wat gewijzigde bedragen voor:
ad a f 289 000,–
ad b f 415 000,–
ad c f 550 000,–
De feitelijke werkzaamheden die vervolgens plaatsvinden, worden in april 1979 beëindigd55. Het resultaat van deze werkzaamheden is overigens niet dat alle leidingen zijn omkleed.
Zoals hierboven reeds is aangegeven, is er vanaf het begin van het militaire gebruik van de berg geen sprake van een duidelijke lange termijn-visie op het gebruik van de berg.
Als in 1977 over de noodzaak van voorzieningen wordt gesproken, wordt door diverse partijen opgemerkt dat de aanpak van problemen in de berg in relatie moet staan tot de gebruiksduur ervan. In een brief van TWOATAF van 22 juni 1977 aan DGWT Den Haag wordt het volgende gesteld:
«We are holding several proposals that we would not wish to proceed with until we are certain that they would not conflict with your longterm plans»56.
Ook in het Toestandsrapport van DGWT van juni 1977 wordt gewezen op die relatie.
De indruk bestaat dat in 1977 het idee van sluiting serieus leeft. Zo wordt in een brief van DGWT Den Haag aan de Chef Defensiestaf van 26 oktober 1977 het volgende gesteld:
«Afhankelijk van c.q. in samenhang met Uw antwoorden op het hiervoren genoemde punt 1 stel ik mij voor in overleg met U te bepalen wanneer en op welke wijze de andere funktiegebieden in het centraal apparaat (zoals DJZ) bij de besluitvorming tot beëindiging- of verlenging van de levensduur van het huidige JOC-onderkomen te Maastricht moeten worden betrokken»57.
Uit het antwoord van de Chef Defensiestaf van 21 november 1977 blijkt dat in NAVO-verband reeds langer over sluiting wordt overlegd:
Er is «in het kader van het NAVO-infrastructuur programma reeds geruime tijd overleg gaande .... om te komen tot een definitieve oplossing voor een «Static War Headquarters» voor NORTHAG/TWOATAF, ter vervanging van de huidige accommodatie in Maastricht (...) Een vroegste tijdstip voor operationele gereedheid .... valt omstreeks oktober 1982. De accommodatie in Maastricht zal derhalve op zijn minst tot die datum beschikbaar dienen te blijven.
Het spreekt vanzelf, dat uitgaande van dit gegeven het aantal uitbreidingen en/of vervangingen in de toekomst tot het uiterste minimum zal worden beperkt»58.
Aangenomen mag worden dat de verwachting dat de berg nog voor een beperkte termijn operationeel is, een belangrijke rol heeft gespeeld in het alleen treffen van «noodzakelijke voorzieningen» (zie 3.2.9).
3.2.11 Rol normen bij metingen
De metingen die in 1971 tijdens het spuiten van asbest zijn genomen, hebben ervoor gezorgd dat het spuiten met onmiddellijke ingang wordt gestopt. Bij de conclusies die door de Arbeidsinspectie worden getrokken, wordt nadrukkelijk gewezen op het overschrijden van normen:
«2 vezels per cm3 lucht zijn als toelaatbaar aanvaard. De resultaten van de metingen in de ruimte waarin het asbest werd verspoten tonen duidelijk aan dat gedurende de werkzaamheden ontoelaatbare hoeveelheden asbestvezels in de lucht aanwezig zijn»59.
De grootste verontrusting naar aanleiding van het eerste RAF-onderzoek in 1976 wordt veroorzaakt door de vondst van blauw asbest en niet door het overschrijden van normen. Acties en standpunten richten zich met name op blauw asbest. In dezelfde periode speelt een discussie over aanscherping van regelgeving gericht op blauw asbest. Sinds 1971 hebben de gevaren van blauw asbest weerklank gevonden in regelgeving. In P-blad 116 van de Arbeidsinspectie uit 1971 wordt aangedrongen op het tot het uiterste beperken van het gebruik van blauw asbest. In het Asbestbesluit van 1977 wordt crocidoliet in principe verboden.
Bij de Nederlandse opstelling in de tweede helft van de zeventiger jaren spelen normen een belangrijke rol. In het Toestandsrapport JOC van juni 1977 wordt het volgende vermeld:
«T.a.v. de medische aspecten is advies ingewonnen van de Inspectie Geneeskundige Dienst Koninklijke Luchtmacht. Volgens deze Dienst is het – bij de thans gemeten concentraties – uit medisch oogpunt niet noodzakelijk tot het verwijderen van de asbestcementisolatie en de asbestcementresten in de gangen over te gaan. Uit psychologische overwegingen wordt het verwijderen van de zichtbare asbestcementresten in de gangen aanbevolen».
De IGD baseert haar oordeel in 1977 op de dan geldende normen. Als de meetresultaten van TNO uit 1977 worden afgezet tegen deze normen blijken de gemeten waarden ruimschoots onder de normen te zitten.
De metingen die door TNO worden uitgevoerd, vinden plaats tegen de achtergrond dat de opdrachtgever uit «vooral psychologische noodzaak»60 meetresultaten wil. In dit verband dient ook gewezen te worden op het feit dat veel metingen onder relatief gunstige condities plaatsvinden. Dit gebeurt ook op momenten dat het uitdrukkelijk de bedoeling is om onder minder gunstige condities te meten61.
In één van de twee Duitse onderzoeken uit 1977 worden op twee meetpunten asbestconcentraties in de lucht aangetroffen die de bestaande Nederlandse normen aanzienlijk overschrijden. De metingen worden verricht bij werkzaamheden aan een niet ommantelde met asbest bespoten leiding. De meting gaf als uitkomst 0,36 mg/M3 (de MAC-waarde voor blauwe asbest = 0,2 vezels per cc lucht = 0,01 mg/M3) resp. 9,8 mg/M3 (de MAC-waarde voor overige asbest = 2 vezels per cc lucht = 0,1 mg/M3)62.
Het is niet duidelijk wat het effect is geweest van deze meetresultaten. Het is mogelijk dat de extra aandacht die er vanuit het JOC is voor het werken op de kamers (zie hierboven) hier een spin-off van is.
Nadat de asbestproblematiek in de Cannerberg in de jaren zeventig op hoog ambtelijk niveau van NAVO en Ministerie van Defensie aan de orde is geweest, raakt het probleem in de jaren tachtig met name op nationaal niveau vrijwel volledig uit beeld. Slechts de direct betrokkenen in de Cannerberg, met name de medewerkers van de Geniedienst JOC, blijven op gezette tijden aandacht vragen bij hun superieuren voor de bestaande situatie en voor nieuwe ontwikkelingen.
De Staatssecretaris van Defensie antwoordt in zijn brief van 22 mei 1997 dat vanaf 1978 tot 1991 geen enkele functionaris van de centrale organisatie van het Ministerie van Defensie betrokken was bij (interne) correspondentie inzake de Cannerberg63. Uit de gesprekken van de werkgroep met LKol Mulder en LKol Houben, die resp. van 1979 tot 1985 en van januari 1988 tot mei 1991 EID waren in Roermond, komt naar voren dat ook op het niveau van de Directie Limburg van DGWT in deze periode weinig of geen initiatieven genomen worden inzake de Cannerberg.
LKol Houben zegt niet door zijn voorganger (LKol Gerrits) te zijn geïnformeerd over de asbestproblematiek in de Cannerberg en evenmin rapporten hierover in het archief te zijn tegengekomen. LKol Mulder was op de hoogte van de asbestproblematiek, aangezien hij van 1970 tot 1975 reeds als EaI in Roermond werkzaam was geweest. Toch laat ook hij in antwoord op een desbetreffende vraag weten dat de asbestproblematiek in zijn tweede periode als EID «bijna niet meer» ter sprake kwam.
Uit de documenten blijkt echter dat de asbestproblematiek in de Cannerberg met name bij de NAVO ook in de jaren tachtig op gezette tijden aan de orde is. Met name rapporten van de Britse strijdkrachten vormen aanleiding voor briefwisselingen en besprekingen op het niveau van NAVO/JOC, Geniedienst JOC en DGWT Roermond.
De beperkte aandacht op nationaal niveau voor de asbestproblematiek in de Cannerberg in de jaren tachtig staat in contrast met algemene ontwikkelingen gedurende deze periode op het terrein van wet- en regelgeving inzake asbest (zie ook bijlage 6).
3.3.2 Britse activiteiten in 1983
Op 4 februari 1983 vraagt het in Krefeld gevestigde Department of the Environment van het Property Services Agency (PSA) van de Britse Strijdkrachten in Duitsland aan DGWT Limburg om asbesthoudende plafondplaten in twee ruimtes in het JOC te vervangen64. De EID Limburg, LKol Mulder, antwoordt op 11 maart 1983 dat hij geen reden ziet om de plafondplaten te vervangen aangezien:
«... the concentration of asbestos fibres in the JOC Maastricht is far below the MAC-values, valid to law in the Netherlands.»65
De EID baseert zijn mening op een viertal documenten die hij bij de brief aan het Britse PSA voegt, t.w. het Asbestbesluit van 1977, het TNO-rapport van 28 september 1979, een copie van de brief van het Ministerie van Defensie (DGWT, Genmaj Cortenraad) van 13 januari 1977 en een copie van een uit december 1976 daterende brief (met bijlagen) van de president-directeur van Eternit B.V. over de risico's van het gebruik van asbest voor de gezondheid66.
Ongeveer tegelijkertijd (in een notitie van 6 maart 1983) meldt een Britse korporaal, werkzaam als onderofficier voor «Sanitation & Hygiene», aan de Nederlandse majoor van de KLu Breukelaar (commandant Operations Site Service van het JOC) dat hij na een vluchtige inspectie tot de conclusie is gekomen dat de asbestlaag aan de achterkant van een veiligheidsdeur in de «catering office» een gezondheidsprobleem zou kunnen vormen. Hij verzoekt majoor Breukelaar om de Geniedienst JOC te vragen de asbestlaag te onderzoeken en na te gaan hoe dit probleem kan worden opgelost. Het plv. hoofd van de Geniedienst, ing. Van den Bosch, adviseert majoor Breukelaar in een notitie van 16 maart 1983 om een nieuwe achterplaat te bestellen in Tongeren en de eternietplaat (die witte asbest bevat) met plastic te bedekken67.
De aanleiding voor beide bovenbeschreven kwesties moet naar alle waarschijnlijkheid gezocht worden in een aantal door of in opdracht van de Milieuafdeling van het PSA verrichte metingen naar asbestconcentraties in het JOC. Het is niet bekend wanneer deze metingen zijn verricht (waarschijnlijk eind 1982 of begin 1983) en een rapport hiervan ontbreekt bij de ter beschikking gestelde documenten. Wel is bekend dat het Institute of Community Medicine van de Britse Luchtmacht (RAF-ICM) op 7 november 1983 metingen heeft verricht naar concentratie van asbestvezels in de lucht in het JOC. Ook hiervan ontbreekt een rapport in de documentatie.
Op 2 april 1985 verschijnt een onderzoeksrapport van het RAF-ICM met de resultaten van metingen die van 18 tot 21 september 1984 zijn verricht68. De samenstellers van het rapport concluderen op basis van metingen op 52 lokaties:
«The survey revealed that although the concentrations of asbestos fibres were within the present laid down control limits, they showed a significant increase over the results of the last survey conducted on 7 november 1983.»
De resultaten van de steekproeven variëren van 0,01 tot 0,04 vezels per cm3 lucht. Daarmee blijven deze waarden onder de door de samenstellers van het rapport gehanteerde grenswaarden van 0,2 vezels per ml voor amosiet en crocidoliet (blauwe asbest) en 0,5 vezels per ml voor chrysotiel (witte asbest). De in vergelijking met eerdere steekproeven aantoonbare stijging van de niveaus geeft de onderzoekers wel reden tot bezorgdheid, aangezien:
«(....) the control limits do not represent safe levels which once attained make further improvements unnecessary. They represent the upper level of permitted exposure for each form of asbestos, above which the risk to health is unacceptable.»
Daarbij komen nog de uitkomsten van een aantal «veegproeven», waarbij een handvol stof wordt opgepakt en onderzocht. Deze tonen de aanwezigheid aan van chrysotiel op een tiental willekeurige plaatsen en van amosiet op één willekeurige plaats. Er is dus sprake van losse asbestvezels, in ieder geval in de ruimten waar het stof is «geveegd» en hoogstwaarschijnlijk ook in de daarmee in verbinding staande ruimten.
Voorts wordt melding gemaakt van een recente Britse publicatie die het dragen van ademhalingsbescherming en beschermende pakken aanbeveelt bij het bereiken van «action levels» van 50 % van de grenswaarden en van het voornemen (van Britse autoriteiten) om wettelijk verplicht te stellen dat gestreefd wordt naar een zo laag mogelijk niveau van blootstelling aan asbest als redelijkerwijs haalbaar is.
Het rapport bevat aanbevelingen om de asbestproblematiek in de Cannerberg aan te pakken, waaronder:
* vochtig stof afnemen in alle kantoren, waarna de vuile stofdoeken in dubbel afgesloten sterke plasticzakken als giftig afval behandeld moeten worden;
* doorgaan met het vochtig schoonmaken van de tunnels;
* verwijderen of ter plekke hermetisch afsluiten van alle overbodige leidingen door een gespecialiseerd bedrijf;
* de asbestleidingen zoveel mogelijk verwijderen en vervangen;
* filters aanbrengen in de leidingen om asbestvezels te verwijderen;
* minimaal jaarlijks het ICM de niveaus op dezelfde onderzoeklokaties in de berg laten controleren.
De Staatssecretaris van Defensie merkt over het rapport van RAF-ICM in zijn brief aan de Tweede Kamer van 23 april 1997 op dat er voor zover bekend weinig gevolg is gegeven aan de adviezen uit het rapport69. De werkgroep kan op basis van de beschikbare stukken hieraan nog het volgende toevoegen.
Het Joint War HQ Steering Committee krijgt de opdracht om de commandanten van NORTHAG en TWOATAF te adviseren over de in het RAF-ICM rapport gedane aanbevelingen. De co-voorzitter van het JWHQ Committee, de Nederlandse commodore J. de Ruiter, stuurt het rapport op 24 juli 1985 aan de commandant van het JOC met het verzoek zijn mening te geven over de haalbaarheid en de kosten van deze aanbevelingen70. Uit een handgeschreven mededeling op deze brief valt op te maken dat de commandant van het JOC dit verzoek vervolgens doorgeleidt naar het hoofd van de Geniedienst JOC, ing. Starmans. Deze zendt de brief van commodore De Ruiter met het RAF-ICM rapport op zijn beurt op 6 augustus 1985 door naar de EID in Roermond met het verzoek dit door het bureau Milieutechniek en Veiligheid van DGWT Limburg te laten behandelen71.
DGWT Limburg krijgt het RAF-ICM rapport op 22 augustus 1985 ook rechtstreeks toegezonden van het Property Services Agency (PSA)72. Waarschijnlijk is het PSA de opdrachtgever geweest voor de door RAF-ICM uitgevoerde metingen, mogelijk na een verzoek hiertoe van Britse luchtmachtofficieren werkzaam in de Cannerberg. In de begeleidende brief vraagt het PSA aan DGWT Limburg om een kostenraming van de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport met het oog op aanbesteding van het werk via DGWT.
Uit aantekeningen op de brief van het PSA kan afgeleid worden dat de toenmalige EID, LKol Gerrits, het verzoek van het PSA in handen heeft gesteld van een drietal afdelingen van DGWT Limburg en aan de Geniedienst JOC, met het verzoek om vóór 16 september 1985 zorg te dragen voor «ontwerp afdoening». De werkgroep heeft geen informatie over de verdere afhandeling van het verzoek van het PSA door DGWT Limburg en de Geniedienst, noch over verdere behandeling van het RAF-ICM rapport binnen de NAVO (TWOATAF, NORTHAG, JWHQ Committee, JOC). Uit de ter beschikking staande documenten blijkt slechts dat DGWT Limburg eind oktober 1985 opdracht geeft tot het aanbrengen van luchtkanalen in de Cannerberg (t.w.v. f 56 140,–) en in december 1986 tot het renoveren van twee luchtbehandelingsinstallaties in de Cannerberg (t.w.v. f 198 000,–). Niet duidelijk is of deze werkzaamheden in verband staan met de aanbeveling uit het RAF-ICM rapport om asbesthoudende leidingen te vervangen.
In dit kader past ook de informatie die Genmaj Hameleers in zijn gesprek met de werkgroep geeft over zijn activiteiten met betrekking tot de Cannerberg na zijn plaatsing in 1985 bij het hoofdkwartier TWOATAF in Rheindahlen (Mönchen-Gladbach) als deputy chief van Staff Support. Uit hoofde van deze functie is hij onder meer verantwoordelijk voor de logistieke voorzieningen in de Cannerberg. Genmaj Hameleers maakt duidelijk dat medische zaken binnen de NAVO een verantwoordelijkheid zijn van de nationale autoriteiten. Volgens hem geeft de commandant van RAF-Duitsland, die tevens commandant is van TWOATAF, de geneeskundige dienst van de Britse luchtmacht (RAF-ICM) opdracht tot een onderzoek naar de gevaren van asbest in de Cannerberg (waarschijnlijk, zoals boven vermeld, op verzoek van Britse RAF-militairen in de Cannerberg).
Genmaj Hameleers meldt verder dat de hoogste medische man van RAF-Duitsland met het oog op dit onderzoek tevens adviseur wordt van de commandant TWOATAF. Volgens Genmaj Hameleers is de conclusie van het onderzoek dat de Britse norm is overschreden, maar dat dit niet geldt voor de norm die Nederland in die tijd hanteert. Toch heeft hij als senior officer op het gevaar hiervan gewezen en aangegeven dat er maatregelen genomen moeten worden:
«Wij bleven maar zeuren dat er iets aan gedaan moest worden. Ik moet dit echt «zeuren» noemen. Als NAVO-officier had ik natuurlijk geen greep op de Nederlandse DGWT. Als nationaal officier kende ik het DGWT uiteraard wel en kon ik proberen hier toch aandacht voor te krijgen. Op een gegeven moment is er toch iets gebeurd. Ik vond dat het minste wat er kon gebeuren. Aan de beheerder van de berg, de hoogst aanwezige van DGWT, mijnheer Van den Bosch, is opdracht gegeven om alle muren en alle plaatsen die besmet waren met chloorkalk te behandelen. Dat is een gigantisch karwei geweest. (...) De muren waren bijvoorbeeld zeer hoog. Ik heb de heer Van den Bosch destijds daarvoor een tevredenheidsbetuiging uitgereikt. Dit was mogelijk omdat ik vanuit mijn NAVO-post het beheer voerde.»
Van belang is voorts de volgende constatering van Genmaj Hameleers in zijn gesprek met de werkgroep:
«Ondanks dat wij erop bleven hameren, ook van de zijde van de beheerder ter plaatse, is er, voor zover ik weet, mede gelet op de metingen en het feit dat voor een hoofdkwartier de normen worden gehanteerd van het land waar het is gevestigd, verder geen actie ondernomen. Voor Nederland vielen de asbestvezels in de lucht kennelijk nog binnen normen. Dit betreft de periode 1985–1988.»
3.3.4 Mogelijke verplaatsing JOC
Op 30 maart 1988 vindt bij de afdeling Operatiën/Logistiek van de Defensiestaf van het Ministerie van Defensie een vergadering plaats «betreffende de verplaatsing van het Joint Primary Headquarters te Maastricht»73. Aanwezig zijn twee medewerkers van de Defensiestaf, die het voorzitterschap en de verslaglegging van de vergadering verzorgen, en medewerkers van DGWT, DGM en DGE&F.
De voorzitter (Kolonel Verzijl) meldt dat het Joint Primary War Headquarters (JPWHQ) van TWOATAF en NORTHAG eind 1991 zal verhuizen naar een nieuwe bunker in Castlegate (bij Mönchen-Gladbach) en dat ATOC 2 tegelijkertijd zal worden ondergebracht in Glons (België)74. Dit heeft tot gevolg dat de huidige locatie in Maastricht vrijkomt. Kolonel Hogenbirk, hoofd afdeling Projectmanagement van DGWT Den Haag, laat weten dat DGWT niets bekend is over een mogelijke vervolgbestemming van het onroerende goed.
In de vergadering wordt besloten dat Defensiestaf binnen Defensie (met name bij de KL en de KLu) nagaat of van die zijde interesse bestaat voor het JOC. Indien daar niets uitkomt, zal vervolgens bij de andere ministeries worden gepolst. Als blijkt dat Defensie ook dan nog geen vervolgbestemming voor het onroerende goed heeft, zal de NAVO worden verzocht het onroerend goed van de inventarislijst van de NAVO af te voeren.
Op 12 juli 1988 stuurt de Directeur DGWT, Genmaj Zielhuis, een nota aan de Chef Defensiestaf, waarin hij voorstelt
«nadat de huidige inventarisatie van mogelijke gebruikers binnen Defensie is afgerond, (...) het nader overleg met de overige ministeries, overige overheden resp. particulieren, overeenkomstig de aanwijzing van DGM inzake onroerend goed, door mijn zorg te doen geschieden»75.
Uit het bovenstaande blijkt dat binnen het Ministerie van Defensie reeds in het voorjaar van 1988 op hoog niveau (Chef Defensiestaf) kennis bestaat over een verplaatsing op niet al te lange termijn van het JOC. Deze plannen staan geheel los van een herstructurering van de militaire structuur van de NAVO, waarvoor eerst vanaf 1990, na het einde van de Koude Oorlog, voorstellen worden ontwikkeld. Overigens gaat de discussie over mogelijke verplaatsing zelfs terug tot 1977 (zie ook 3.2.10).
Genmaj Hameleers vermeldt in zijn gesprek met de werkgroep dat in 1986 wordt begonnen met de bouw van een alternatief hoofdkwartier in de bunker Castlegate, aangezien de Cannerberg «kwetsbaar en daardoor eigenlijk ongeschikt was». De bouw van de bunker wordt eind 1990 voltooid. De overdracht van de bunker aan de NAVO stuit echter op problemen, aangezien de NAVO in 1991 niet over voldoende fondsen beschikt om de bunker in te richten als operationeel hoofdkwartier76.
Als gevolg van het achterwege blijven van daadwerkelijke inrichting van Castlegate moet DGWT Limburg in 1991 dan ook uitgaan van een andere veronderstelling, namelijk dat het JOC pas in 1995 zal worden gesloten. In een brief van 11 juni 1991 aan de Financial Controller van Headquarters NORTHAG/TWOATAF in Rheindahlen verzoekt DGWT Limburg om een additioneel budget om de verlengde operationeelstelling van het JOC voor de jaren 1991–1995 mogelijk te maken.
In de brief worden vijf knelpunten in het onderhoud en beheer genoemd die op korte termijn moeten worden aangepakt, waaronder de opeenhoping van mogelijk asbesthoudend stof in het luchttransportsysteem als gevolg van slijtage in de eternietkanalen77.
3.3.5 Inventarisatie asbest KL
Op 25 april 1989 stelt het hoofd van de afdeling Plannen van de Landmachtstaf, LKol Van Hunnik, aan DGWT Den Haag voor om een inventarisatie te doen uitvoeren van gebouwen van de KL waarin asbest in de een of andere vorm is toegepast. Tevens verzoekt hij om geïnformeerd te worden over de resultaten en:
«.... mij terzake voorstellen te doen op basis van prioriteiten en waar mogelijk in combinatie met de uitvoering van groot onderhoud aan de gebouwen.»
Het Hoofd Beheer en Onderhoud van DGWT Den Haag, ir. Busschers, doet vervolgens op 17 mei 1989 een verzoek uitgaan aan alle Hoofden Beheer en Onderhoud van de landmachtgerichte Regionale Directies van DGWT om hem binnen drie weken:
«.... door te geven in welke systemen asbest is verwerkt en – om inzicht te geven in de urgentie – per systeem waarom het asbest al dan niet vervangen zou moeten worden»78.
Het hoofd van de Geniedienst JOC, ing. Van den Bosch, stuurt op 19 juli 1989 een inventarisatie van asbesthoudende materialen die verwerkt zijn ten behoeve van het airconditioning systeem in het JOC, aan het Bureau Beheer en Onderhoud van DGWT Limburg79. De heer Van den Bosch vermeldt in zijn opgave 2010 m2 gespoten blauwe asbest en 1060 m2 grijze asbest, 1312 strekkende meters eterniet kanaal («inwendig blootgesteld aan luchttransport (...), waarin door slijtage van het kanaaloppervlak asbestdeeltjes vrijkomen»), en 1117 strekkende meters eterniet kanaal («inwendig blootgesteld aan luchttransport (leeflucht) en uitwendig vrij in omgeving»). De heer Van den Bosch besluit deze inventarisatie als volgt:
«Het verwijderen cq. vervangen van deze gevaarlijke materialen is een onmogelijke zaak, zonder sluiting van projekt tijdens verwijdering. Onderzocht dient te worden of deze gevaarlijke situatie, gezien de naderende sluiting van het Joint Operation Centre ca. 1993/1994, dan zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven.»
Het is de werkgroep niet duidelijk welk vervolg aan deze inventarisatie wordt gegeven. De toenmalige EID Limburg, LKol Houben, kan zich in het gesprek met de werkgroep niets herinneren over de opgave van de heer Van den Bosch.
Onder de titel «goede aandacht aan asbest geven, doet de mens gezonder leven», verschijnt op 7 augustus 1990 het Asbestvoorschrift van DGWT, opgesteld door het hoofd van de Afdeling Techniek van DGWT, ir. Van der Helm80. Onder verwijzing naar het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet van december 1988 en overige relevante regelgeving stelt het Asbestvoorschrift DGWT voorschriften en bepalingen vast voor het werken met asbest en voor het bewerken en verwijderen van asbest en asbesthoudende producten. Aangegeven wordt voorts dat bij vrijkomen van asbeststof dit stof zo dicht mogelijk bij de bron moet worden verwijderd, dat er regelmatig metingen moeten worden verricht en dat het personeel moet worden voorzien van beschermende kleding en adembescherming.
Over de verantwoordelijkheden staat het volgende vermeld:
«De EID zal zorgdragen voor een interdisciplinaire aanpak van de asbestproblematiek in zijn dienst en de onder zijn dienst ressorterende dienstkringen. Hiertoe zal de EID ruime bekendheid geven aan het Asbestvoorschrift DGWT en zich laten bijstaan door het hoofd stafbureau milieubeheer en veiligheid van zijn directie om de uitvoering van dit voorschrift te coördineren.»
Het Asbestvoorschrift DGWT schrijft voor dat een indeling moet worden gemaakt van asbest en asbesthoudende materialen, die aanwezig zijn in bestaande gebouwen in beheer en onderhoud bij DGWT naar de mate van schadelijkheid voor de gezondheid van de gebruiker, waaruit vervolgens de prioriteit tot verwijdering kan worden vastgesteld op basis van een indeling in «hoogste prioriteit», «lage prioriteit» en «geen prioriteit». Onder «hoogste prioriteit» wordt onder andere genoemd: «spuitasbest op wanden, plafonds of constructies» en «beschadigde asbesthoudende luchtkanalen».
De EID Limburg, LKol Houben, verklaart in zijn gesprek met de werkgroep dat hij zich niets herinnert van het Asbestvoorschrift. Hij heeft in ieder geval geen stappen gezet om de in het Asbestvoorschrift vermelde activiteiten, zoals met name een indeling van de asbesthoudende materialen naar de mate van schadelijkheid en een prioriteitstelling voor de verwijdering van asbest, in gang te zetten. Het hoofd van de Geniedienst JOC, de heer Van den Bosch, vermeldt in zijn gesprek dat hij wel kennis heeft genomen van het asbestvoorschrift, dat volgens hem in de Cannerberg aanwezig was.
Op 5 januari 1984 beantwoordt de Minister van VROM (de heer Winsemius), mede namens de staatssecretaris van SZW (mevrouw Kappeyne van de Coppello), schriftelijke vragen van het lid Tommel (D66) over het vóórkomen van asbest in openbare gebouwen (ingezonden 31 oktober 1983)81. De Minister van VROM antwoordt:
«De regering beschikt niet over volledige gegevens over het voorkomen van asbest in openbare gebouwen. Wel bestaat er een rapport van november 1981 dat door het Bouwcentrum is opgesteld in opdracht van dit ministerie.
Daarin is een overzicht gegeven van de soorten bouwmaterialen waarin asbest is verwerkt en is een schatting gemaakt van de hoeveelheid van de in Nederland in de bouw verwerkte asbest en asbestprodukten vanaf het begin van de 20ste eeuw. Daarnaast wordt beschikt over een lijst van 200 adressen van gebouwen waar in het verleden asbestspuitlagen zijn aangebracht. Op deze lijst staan ongeveer 100 openbare gebouwen, waaronder 17 scholen en 19 ziekenhuizen.»
De Minister van VROM voegt hieraan toe dat deze lijst slechts een deel bevat van de gebouwen in Nederland waarin asbestspuitlagen zijn aangebracht. De Cannerberg komt op deze lijst voor, onder de vermelding Verbindingscentrum Genie, Cannerweg 2, Maastricht82.
De Minister van VROM gaat bij zijn beantwoording van de vragen van het lid Tommel ook in op de gevaren van de asbestspuitlagen en de voorgenomen activiteiten:
«In het merendeel van die gevallen leveren de asbestspuitlagen thans naar verwachting geen gevaar voor de gezondheid meer op. In een zeer gering aantal gevallen zijn zij echter toegepast om akoestische redenen en onafgeschermd in voor personen toegankelijke ruimten. Omdat met betrekking tot deze lagen, met name wanneer zij al wat ouder zijn, niet geheel kan worden uitgesloten dat zij gevaar voor de gezondheid betekenen, is recent aan TNO opdracht gegeven om criteria op te stellen voor een snelle beoordeling van de huidige en toekomstige situatie van de spuitlagen in de betrokken 200 gebouwen met betrekking tot gevaren voor de gezondheid. Deze criteria zullen in mei 1984 ontwikkeld zijn. De Arbeidsinspectie zal met de eigenaren, beheerders en gebruikers van de desbetreffende gebouwen contact opnemen.»
Op 23 maart 1984 stuurt de Directeur-Generaal van de Arbeid (DGA), ir. De Roos, de notitie «Gespoten asbestlagen, lokaliseren en aanpak» aan de districtshoofden der Arbeidsinspectie, met het verzoek op basis van de bijgevoegde adressenlijst voor alle gebouwen met asbestspuitlagen in het betreffende district een checklist in te vullen ten behoeve van de aanpak van de asbestspuitlagen.
«Met behulp van bovengenoemde checklist zal het Districtshoofd van de Arbeidsinspectie in de meeste gevallen een verantwoord advies met betrekking tot de asbestspuitlagen kunnen uitbrengen aan de eigenaren/beheerders en gebruikers van de gebouwen.»83
Voorts zal TNO in opdracht van het Ministerie van VROM een onderzoek uitvoeren naar asbestspuitlagen in een aantal nader te selecteren gebouwen.
De Directeur Veiligheid van DGA stuurt op 21 maart 1985 een rappel-brief aan het Districtshoofd der Arbeidsinspectie te Maastricht waarin hij meldt dat uit de gegevens blijkt:
«dat van de 13 gebouwen in Uw district, waarin zich asbestspuitlagen zouden bevinden, er tot op heden nog geen door medewerkers van Uw district bezocht zijn. Ik acht het wenselijk, dat de actie thans binnen afzienbare tijd wordt afgerond. Ik stel voor 1 juli 1985 als einddatum te kiezen.»84
Zoals hierboven reeds aangegeven, behoort de Cannerberg tot de bovengenoemde 13 gebouwen die door de Arbeidsinspectie van het district Maastricht bezocht zouden moeten worden. Aangezien er volgens de huidige Staatssecretaris van SZW «.... in de archieven niets is teruggevonden over een projectrapportage over de 13 gebouwen noch over de Cannerberg», moet er van worden uitgegaan dat de Cannerberg, ondanks het verzoek van het DGA, niet door de Arbeidsinspectie van het district Maastricht is bezocht85.
Ir. Coenjaerts, in die jaren districtshoofd van de Arbeidsinspectie in Maastricht, antwoordt de werkgroep op de vraag of er vanuit het Ministerie van SZW nooit vragen of aanwijzingen zijn gekomen die te maken hadden met de asbestsituatie in de Cannerberg, als volgt:
«Nee. Er is alleen in 1984 of 1985 een verzoek in algemene zin geweest om onderzoek te doen naar het spuitgieten van asbest in gebouwen. Er zou dus een inspectie moeten plaatsvinden om een inventarisatie te maken van de verschillende aspecten in het spuitgietwerk van asbest in gebouwen. Dat is de enige correspondentie die ik mij nog vaag kan herinneren, maar het eerste district arbeidsinspectie heeft in die relatie geen onderzoek verricht. En waarom dat is? Ik weet het niet.»
De werkgroep stelt hierover een aantal nadere vragen aan ir. Coenjaerts:
«De werkgroep: (...) In 1984 heeft u, evenals de andere districtshoofden van de arbeidsinspectie in Nederland, van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een circulaire de opdracht gekregen om opgave te doen van de gebouwen in het district waar asbestspuitlagen in waren. Dat is in 1984 opgedragen.
In 1985 op 21 maart krijgt u een beetje op uw donder, als ik het zo oneerbiedig mag zeggen, want dan schrijft Den Haag dat er van de dertien gebouwen waar zich asbestspuitlagen bevinden tot op heden nog geen zijn bezocht door medewerkers van het district.Kunt u zich daar iets van herinneren? Wat was er de reden van? En kwam de Cannerberg voor op dat lijstje van dertien?
De heer Coenjaerts: Die stond er wel op.
De werkgroep: Waarom is er door u in 1984 geen gevolg aan die opdracht gegeven?
De heer Coenjaerts: Ik heb mijn gedachten daarover laten gaan, maar ik ben er niet achtergekomen. Ik denk dat het probleem is blijven hangen in het functionele overleg van de chemische c.q. de geneeskundige dienst, want het is vreemd dat ik daar tussen 1984 en 1985, toen ik immers wel aan het bewind was, geen enkele reactie op gegeven heb. Dat komt mij heel vreemd voor.
De werkgroep: Wij vinden in de dossiers ook geen antwoord van u zo van, dames en heren in Den Haag, excuses, ik ga nu binnen een maand die dertien gebouwen bezoeken en u krijgt binnen twee maanden een bericht. Wij kunnen dus niets terugvinden.
De heer Coenjaerts: Ik weet het niet.
In de periode vanaf juni 1985 (inwerkingtreding Arbeidsomstandighedenbesluit Defensie) tot oktober 1991 heeft de Arbeidsinspectie geen gebruik gemaakt van haar bevoegdheden op basis van de Arbeidsomstandighedenwet tot inspectie en handhaving van de arbeidsomstandigheden in de Cannerberg. Ook de gescreende ambtenaren van de Arbeidsinspectie in Maastricht, die het recht hadden om objecten van Defensie te bezoeken, zijn in die jaren nooit in de Cannerberg geweest. Dit wordt bevestigd door ir. Coenjaerts in zijn gesprek met de werkgroep.
Van de kant van Defensie (DGWT Limburg, Geniedienst JOC) is overigens in die jaren evenmin contact gezocht met de Arbeidsinspectie. De Staatssecretaris van SZW merkt in zijn brief aan de Tweede Kamer van 19 augustus 1997 op dat er in de Cannerberg werkzaamheden plaatsgevonden hebben aan asbestgesoleerde leidingen die naar alle waarschijnlijkheid onder het Asbestbesluit uit 1977 vielen:
«Voor dit soort werkzaamheden zou volgens de voorschriften ontheffing moeten zijn aangevraagd bij de Arbeidsinspectie, hetgeen dan tot Arbeidsinspectie-bemoeienis zou hebben geleid. Uit archiefonderzoek is evenwel niet gebleken dat er ontheffingsverzoeken zijn ingediend, noch dat advies is gevraagd of een ontheffing voor bepaalde werkzaamheden noodzakelijk was.»86
De Staatssecretaris van Defensie erkent in zijn brief aan de Tweede Kamer van 23 april 1997 dat voor deze werkzaamheden een ontheffing had moeten worden aangevraagd:
«Verder dient hierbij opgemerkt te worden dat vóór 1991 voorbijgegaan lijkt te zijn aan een maatregel uit het Asbestbesluit van 1978, namelijk dat bij enigerlei vorm van bewerking van produkten die blauw asbest bevatten (dus ook het verwijderen van spuitresten op de wanden) een ontheffing nodig is van de Arbeidsinspectie.»87
Een aantal gebeurtenissen vestigt eind 1990 en begin 1991 opnieuw de aandacht op het asbestprobleem in de Cannerberg.
In het najaar van 1990 doet de Commissie geneeskundig onderzoek militairen van het Ministerie van Defensie een onderzoek naar het overlijden in 1989 van een militair aan de gevolgen van mesothelioom. Het vermoeden bestaat dat betrokkene tijdens zijn militaire dienst in de Cannerberg begin jaren zeventig in contact is geweest met asbest. De voorzitter van de commissie stuurt op 11 december 1990 een brief aan de EID Limburg, LKol Houben, met het verzoek de rapporten over de asbestproblematiek uit de periode dat betrokkene bij het JOC werkzaam is geweest, toe te zenden ten behoeve van de afronding van het onderzoek. Uit handgeschreven aantekeningen op deze brief blijkt dat LKol Houben dit verzoek heeft laten beantwoorden88.
In de regionale pers verschijnt op 19 januari 1991 een bericht over prognoses van de vakgroep Arbeidsgeneeskunde van de Rijksuniversiteit Limburg over het aantal mensen dat in de toekomst zal overlijden door mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is:
«.... van een duidelijke concentratie van mesothelioom-patiënten in gebieden met veel havens, scheepsbouw en zware industrie (...). In dit soort bedrijfstakken is asbest vaak toegepast als isolatiemateriaal.»89
Hoewel de Cannerberg niet wordt genoemd, ervaren enkele betrokkenen bij de Cannerberg met name de laatstgeciteerde zin als verontrustend.
Uiteindelijk zullen deze gebeurtenissen bijdragen aan het (besluit tot het) uitvoeren van een onderzoek door TNO. De resultaten van dit onderzoek fungeren als katalysator voor allerlei vervolgacties. Ook wordt (voor het eerst) de politieke leiding bij het probleem betrokken. Op 20 december 1991 informeert de Staatssecretaris van Defensie de Tweede Kamer.
De periode vanaf 20 december 1991 tot de sluiting van het JOC wordt gekenmerkt door een aantal thema's. Belangrijk is de, zeker voor NAVO-begrippen, snelle besluitvorming inzake de sluiting van het JOC. Daarnaast speelt het al dan niet dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen in het JOC een rol. Een derde thema is een conflict tussen het Ministerie van Defensie en de PTT in Maastricht. Gealarmeerd door het TNO-rapport van 1991 weigert de PTT vanaf eind 1991 in het JOC werkzaamheden te verrichten in verband met mogelijke gezondheidsrisico's voor haar werknemers. De Minister van Defensie wordt bij de asbestproblematiek in het JOC betrokken als gevolg van vragen van een militaire belangenbehartigingsorganisatie. Van belang is ook de gang van zaken rond de daadwerkelijke sluiting van het JOC en de voortgaande betrokkenheid van de Arbeidsinspectie.
Op 18 februari 1991 brengen twee medewerkers van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)90 een inspectiebezoek aan de Cannerberg. De directe aanleiding voor dit bezoek is een melding van de Geniedienst JOC dat bij onderhoudswerkzaamheden stof is gevonden in de luchtkanalen dat mogelijk asbesthoudend is. Personeel van het JOC constateert ook dat bij het starten van de airconditioningsinstallatie stof de kantoorruimten wordt ingeblazen dat mogelijk asbest bevat. Na afloop van de inspectie noteren de medewerkers van het Staatstoezicht in het «Groevenboek»:
«Aangezien in het airconditioning systeem asbesthoudende materialen zijn verwerkt wordt het volgende geadviseerd:
– het verrichten van een onderzoek naar aard en omvang van de blootstelling aan asbestvezels;
– het analyseren van de (lucht)filters op asbesthoudendheid; e.e.a. van belang bij de 3/4-wekelijkse verwisseling door eigen personeel;
– resultaten ter kennis brengen SodM.
Op de stortplaatsen gelegen oude materialen zoals airconditioning-units, motoren en leidingen dienen i.v.m. morsingsgevaar conform vigerende regelgeving te worden afgevoerd. In dit kader dient i.h.b. te worden gewezen op het gestelde in het Asbestbesluit m.b.t. het werken met asbesthoudende materialen (oude luchtkanaalleidingen). (...).»
De aantekening in het Groevenboek vormt voldoende aanleiding voor de EID Limburg (LKol Van Putten, die deze functie in mei 1991 heeft overgenomen van LKol Houben) om TNO op 29 mei opdracht te geven tot «het verrichten van asbestmetingen in het onderkomen van het JOC in de Cannerberg te Maastricht»91. Ter financiering van dit onderzoek vraagt DGWT Limburg op 11 juni 1991 een additioneel budget aan bij de Financial Controller van HQ NORTHAG/TWOATAF in Rheindahlen, met de volgende argumentatie:
«It has been noticed that throughout the lenghty time of JOC's operational existence, a gradual accumulation of dust has been taking place in several spots within the eternite air transport system, caused by the unavoidable process of inner decay. Accordingly we are to start an analysing procedure to determine the exact amount of asbestos present. This procedure will be worked out in coordination with the Ministry of Defense, DGWT, Directie Limburg at Roermond, and in cooperation with the Bedrijfsgezondheidsdienst (RBB) and TNO-Bouw.»92
In de periode van 24 t/m 28 juni 1991 verricht TNO op 10 plaatsen metingen waar ook in 1977 en 1979 metingen werden gedaan. Daarnaast worden metingen uitgevoerd tijdens verschillende onderhoudswerkzaamheden (verwisselen van filters, werkzaamheden op de plafonds in de gangen). Deze metingen vinden plaats aan de personen die deze werkzaamheden uitvoeren en op vaste meetplaatsen in de nabijheid. Tevens vinden metingen plaats in diverse luchtkanalen en in kantoorvertrekken. Behalve deze luchtmonsters worden op een aantal plaatsen ook veegmonsers genomen.
In drie luchtmonsters, genomen tijdens werkzaamheden in de gangen, wordt een vezelconcentratie aangetroffen die hoger is dan 0,01 vezels/cm3, de vrijgavenorm die in de praktijk wordt gehanteerd. Uit de analyse van de veegmonsters blijkt dat het stof in de luchtleidingen grote hoeveelheden asbest (zowel amosiet als chrysotiel) bevat. Het meest gevaarlijk geachte asbest (crocidoliet) wordt hierin niet aangetroffen. Volgens TNO is de bepaling van crocidoliet in een monster echter moeilijk wanneer een overmaat aan amosiet in een monster aanwezig is.
Hoewel in de luchtmonsters die in de kantoorvertrekken worden genomen geen asbestvezels worden aangetroffen, blijkt uit een van de veegmonsters volgens de TNO-onderzoekers dat de asbestvezels (zowel amosiet als chrysotiel) vanuit de luchtleidingen in de kantoorvertrekken terecht kunnen komen. Analyse van de veegmonsters uit de gangen toont, evenals de visuele inspectie, aan dat op veel plaatsen nog resten asbest aantoonbaar zijn. Bij de visuele inspectie wordt op diverse plafonds asbest waargenomen. Het betreft blauwe asbest dat nog in vlokken aan de staalconstructies vast zit.
In de conclusies van het concept-rapport bevelen de TNO-onderzoekers aan om de uitvoerders van werkzaamheden op de plafonds op adequate wijze tegen de opwervelende asbestvezels te beschermen (gebruik van ademhalingsmiddelen) en om bij bewerking van de asbestcementleidingen de nodige maatregelen te treffen om verspreiding van asbesthoudend stof tegen te gaan («tent» met onderdruk). De ruimten waar resten asbest zichtbaar zijn, mogen volgens de voorschriften van de Arbeidsinspectie niet vrijgegeven worden totdat zij volledig zijn schoongemaakt. In de uitblaasunits van de luchtleidingen in de vertrekken moeten filters aangebracht worden. Conclusie van TNO in het concept-rapport:93
«Het ernstige gezondheidsrisico dat gepaard gaat met blootstelling aan asbestvezels maakt ingrijpen in de aangetroffen situatie zeer urgent. Bovengenoemde mogelijke maatregelen zijn technisch moeilijk uitvoerbaar en vragen veel tijd. Aanbevolen wordt in plaats hiervan het gebruik van de Cannerberg op korte termijn te staken.»
3.4.3 Inschakelen Arbeidsinspectie
Kort na het gereedkomen van het concept-rapport van TNO krijgt een aantal instanties de beschikking over een copie. De eerste versie van het concept-rapport wordt op 1 oktober door TNO aan de Geniedienst JOC toegezonden. De commandant van het JOC stuurt op 29 oktober 1991 een copie aan de Luchtmachtstaf in den Haag. Voor zover de werkgroep heeft kunnen nagaan, wordt door de Luchtmachtstaf geen actie ondernomen.
De EID Limburg, LKol Van Putten, schrikt van de conclusies en gaat voortvarend te werk. Op 23 oktober stuurt hij het concept-rapport aan het Hoofd van de Arbeidsinspectie in Maastricht. In de begeleidende brief schrijft LKol Van Putten dat hij op 22 oktober 1991 het SodM geconsulteerd heeft, aangezien hij uitging van de veronderstelling dat het SodM in de Cannerberg ook het «bevoegd» gezag was met betrekking tot het gesignaleerde asbestprobleem. Het gesprek met het SodM maakt hem duidelijk dat dit onjuist is en dat de Arbeidsinspectie in het onderhavige geval het eerste aanspreekpunt is. Dezelfde dag zoekt de EID daarom telefonisch contact met de Arbeidsinspectie:
«.... met het verzoek mij nog diezelfde dag of uiterlijk de volgende dag, op locatie, van advies te dienen, waarop ik mijn beslissingen verder zou kunnen baseren t.a.v. de toegankelijkheid van het onderhavige militaire object voor het daar dienend personeel. Mij werd echter telefonisch te verstaan gegeven dat mijn verzoek, om capaciteitsproblemen bij Uw dienst, niet gehonoreerd kan worden vóór 29 of 30 oktober 1991. Gelet op de ernst van de situatie, de in het TNO-rapport aangegeven conclusie, de veiligheid van de ca. 200 personen op genoemde locatie werkzame personeelsleden en de persoonlijke inschatting van de vertegenwoordigers van de inspectie op de Staatsmijnen lijkt mij elk uitstel tot oordeelsvorming op locatie Uwerzijds onaanvaardbaar. Ik moge U derhalve met klem verzoeken Uw vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk op genoemde locatie een onderzoek te doen instellen opdat ik in staat wordt gesteld op een zo verantwoord mogelijk korte termijn mijn beslissingen/adviezen uit te brengen.»94
Op 30 oktober komen vertegenwoordigers van de Arbeidsinspectie, het SodM, DGWT Limburg (Bureau Milieutechniek en Veiligheid), de Geniedienst en een personeelsconsulent bijeen in de Cannerberg. Het verslag van deze vergadering, die voorgezeten wordt door LKol Van Putten, wordt opgesteld door een medewerker van de Arbeidsinspectie95.
Tijdens de vergadering blijkt dat de medewerkers van de Arbeidsinspectie niet beschikken over het concept-rapport van TNO, waarvan hun staande de vergadering een copie wordt uitgereikt. Na een rondgang door de Cannerberg zijn de beide medewerkers van de Arbeidsinspectie van mening «.... dat de aangetroffen situatie moet worden geclasseerd als een situatie met een verhoogd risico.» De Arbeidsinspectie verwacht dat het Ministerie van Defensie op zeer korte termijn komt met een Plan van Aanpak, dat moet worden overgelegd aan de Arbeidsinspectie.
Defensie neemt de suggestie van de Arbeidsinspectie om een Plan van Aanpak op te stellen over. Besloten wordt een plan op te stellen «.... voor eventuele nieuwe technische maatregelen en een eventuele nieuwe schoonmaakoperatie».96 Een extern adviesbureau, BM&E uit Vianen, krijgt de opdracht dit plan op te stellen.
Op 7 november 1991 vindt bij DGWT in Roermond een bespreking plaats van direct betrokkenen, waaronder vertegenwoordigers van DGWT Limburg, de Geniedienst, het JOC en het adviesbureau BM&E. BM&E reikt het concept Plan van Aanpak uit. Dit plan is dan reeds besproken met de Arbeidsinspectie. In het verslag van deze bespreking staat onder meer vermeld:
«Mogelijkheid tot sluiting van het JOC moet serieus in ogenschouw genomen worden. De situatie die dan ontstaat moet opnieuw bekeken worden.»97
Waarschijnlijk naar aanleiding van deze bespreking stuurt de EID, LKol Van Putten, op 8 november een brief aan DGWT Den Haag, waarin hij meldt dat de kosten voor de uitvoering van een plan van aanpak dat voorziet in de integrale reiniging van het JOC in 1992, worden geraamd op 27 miljoen gulden. De EID verzoekt DGWT om op korte termijn aan te geven hoe deze kosten gefinancierd dienen te worden98.
Op 13 november wordt bij DGWT in Roermond een vervolgbespreking gehouden, waarop BM&E het definitieve Plan van Aanpak uitreikt. Gemeld wordt dat de commandant van het JOC het Plan van Aanpak heeft geaccordeerd: «.... met als opmerking dat het gehele plan wel een behoorlijke logistieke en organisatorische inspanning vereist»99. Ook kan de hoeveelheid personeel in het JOC niet worden teruggebracht. Blijkens het verslag stelt Majoor Bloem van het JOC voorts «.... ter discussie of het terecht is om een dergelijke operatie op te starten, mede gezien de kosten, gebaseerd op het concept rapport TNO.»
Het hoofd van de Geniedienst JOC, ing. van den Bosch, vraagt of de werknemers van het JOC niet voorgelicht moeten worden. De voorzitter (de heer Doddema van DGWT Limburg) stelt dat dit een taak is van de commandant van het JOC. Deze laatste licht op 31 oktober 1991 het JOC-personeel schriftelijk in over de asbestverontreiniging in het JOC:
«I want to stress to all personnel that there is no immediate danger to those working in the JOC. However, for the time being as a precautionary measure, all personnel are forbidden from going on to the roofs of buildings in the JOC until further notice and should avoid disturbing dust on the rock walls.»100
Op 14 november 1991 vindt in de Cannerberg een tweede vergadering plaats, ditmaal met een uitgebreider gezelschap; naast de deelnemers aan de vergadering van 30 oktober zijn ook aanwezig de commandant van het JOC, Cdre Van Gilst, twee Nederlandse officieren van het JOC alsmede een vertegenwoordiger van de dienstcommissie Defensie en twee medewerkers van het adviesbureau BM&E. Blijkens het opnieuw door een medewerker van de Arbeidsinspectie opgestelde verslag kondigt de voorzitter, LKol Van Putten, bij het begin van de vergadering aan dat «om de vergadering beheersbaar te houden» slechts aan een aantal deelnemers wordt toegestaan het woord te voeren (welke deelnemers is niet duidelijk). De vertegenwoordiger van de dienstcommissie is het hier niet mee eens101 en ook door een aantal andere aanwezigen wordt de door Defensie gecreëerde sfeer als weinig opbouwend gekwalificeerd102.
Vervolgens wordt het door BM&E opgestelde Plan van Aanpak gepresenteerd. In het plan wordt een onderscheid gemaakt tussen tijdelijke maatregelen waarover de lokale commandant beslissingsbevoegdheid heeft, en definitieve maatregelen waarbij de beslissingsbevoegdheid ligt op ministerieel niveau.
«a) De tijdelijke maatregelen.
– geen of alleen in uiterste noodzaak onderhoud plegen aan het luchtleidingstelsel;
– het uitschakelen en weer opstarten van de installatie zo veel mogelijk voorkomen;
– transport in het algemeen, met mechanisch bewogen voertuigen in het bijzonder, dient tot een minimum beperkt te worden;
– bepaalde gebieden zijn gemarkeerd als verboden gebied;
– onderhoudswerkzaamheden aan de installatie alleen nog laten uitvoeren door bedrijven met speciaal opgeleid personeel;
– het personeel maximaal beschermen door het verstrekken van persoonlijke beschermingsmiddelen.
b) Definitieve maatregelen.
– De enige afdoende manier om het ontstane probleem op te lossen is het konsekwent verwijderen van asbestbronnen.
– demontage en afvoer van transport- en verdeelnet;
– reinigen van alle wand-, vloer- en plafondvlakken in gangen en boven de gebruiksruimten gelegen dienstruimten;
– reinigen van kabelgoten en kabeltunnels;
– reinigen van alle wand-, vloer- en plafondvlakken in de gebruiksruimten;
– eventueel reinigen van de inventaris.»
Het verslag vermeldt dat Cdre van Gilst aangeeft dat het beperken van het aantal mensen noch de tijdsduur mogelijk is. «Het JOC moet operationeel blijven.» Voorts merkt Cdre Van Gilst op:
«.... dat hij de operationele taken moet afwegen tegen gezondheidsrisico's van mensen. (...) Het kan zijn dat de operationele taken dan zwaarder wegen. Daarbij overweegt hij dat het militaire vak nu eenmaal meer risico's met zich meebrengt.»
De Arbeidsinspectie pleit ervoor dat alle personeel dezelfde bescherming moet krijgen, dus ook dezelfde persoonlijke beschermingsmiddelen. De heer Van den Bosch, hoofd Geniedienst JOC, merkt nog op dat «NATO-personeel zich onheus gedraagt ten opzichte van Geniepersoneel, omdat er persoonlijke beschermingsmiddelen worden gedragen» (zie ook 3.4.10).
Op 5 december 1991 vindt een vervolgbespreking plaats, waarbij weer aanwezig zijn vertegenwoordigers van het JOC, DGWT, de Arbeidsinspectie en het Staatstoezicht op de Mijnen103. Op basis van een nadere inspectie door BM&E wordt onder andere het volgende geconcludeerd:
* in de kantoren is geen zichtbaar spuitasbest aanwezig;
* in de gangen echter is op tal van plaatsen zichtbaar spuitasbest aanwezig (hoogste gevarencategorie, onder meer vanwege constante verspreiding als gevolg van de luchtcirculatie in de berg);
* in de luchtkanalen blijkt los asbest aanwezig te zijn.
De aanwezigen stellen vast dat aan sanering van de gangen de hoogste urgentie moet worden toegekend. In feite moeten de gangen als «niet-betreedbaar» worden beschouwd. Om deze reden is, tot sanering heeft plaatsgevonden, het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen in de gangen noodzakelijk. De concentraties asbest in de lucht in de kantoorruimten blijven onder de meest recente maximaal toegelaten waarden.
Er wordt geen afspraak voor een volgend gesprek gemaakt.
Om meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van de binnenlucht in de aan de gangen grenzende vertrekken, verricht BM&E van 26 t/m 28 november 1991 een aanvullend onderzoek. De luchtmetingen en analyses worden uitgevoerd door de afdeling analytische chemie van TNO. Het op 9 december 1991 aan DGWT in Roermond toegezonden rapport «inventarisatie kwaliteit binnenlucht JOC Maastricht» bevat de volgende conclusies en aanbevelingen104:
«De resultaten van het onderzoek geven aan dat er tijdens het onderzoek geen meetbare concentraties asbestvezels zijn aangetroffen in de onderzochte ruimten. Hoewel de situatie er veel gunstiger uit ziet dan verwacht, mag men uit deze meetresultaten niet de conclusie trekken dat de vertrekken «veilig» zijn. De gunstige meetresultaten worden veroorzaakt door het feit dat er in de luchtkanalen op dit moment geen respirabele vezels aanwezig zijn en door het feit dat in de vertrekken lucht wordt ingeblazen. Daardoor ontstaat er een geringe overdruk in de vertrekken die voorkomt dat er emissie van vezels plaatsvindt vanuit de gangen naar de vertrekken.
Dat de binnenzijde van de luchtkanalen echter besmet zijn heeft eerder onderzoek van TNO reeds aangetoond. Door het uit- en weer inschakelen van de installatie zal een luchtdrukgolf ontstaan in het leidingstelsel die de daar aanwezige stoflaag zal doen opwervelen. Op termijn zal dit niet te voorkomen zijn. Op dat moment ontstaat een geheel andere situatie. Het opgewervelde stof, dat ook asbestvezels bevat, wordt dan via de inblaaskanalen in de vertrekken geblazen. (...) Op dat moment is er direct sprake van een «onveilige situatie» voor de gebruikers van deze vertrekken. Hoe lang deze onveilige situatie zal duren is niet in te schatten.«
Het rapport bevat voorts een aantal aanbevelingen voor persoonlijke bescherming van het kantoorpersoneel (in gangen: volgelaatsmasker met P3 filter, wegwerp overall) en personeel dat regelmatig werkzaamheden moet uitvoeren in het gehele complex (volgelaatsmasker met P3 filter, voorzien van een aanblaas-unit, wegwerp of wasbare overall). Ook dient een volledige decontaminatie-unit aanwezig te zijn voor het personeel dat regelmatig werkzaamheden moet verrichten in besmette ruimten. Om de «veilige» situatie in de kantoren te kunnen garanderen zullen er in het luchtsysteem HEPA-filters geplaatst moeten worden.
In de regionale pers verschijnen eind oktober 1991 berichten over het concept-rapport van TNO inzake de Cannerberg105. De Directie Voorlichting van het Ministerie van Defensie wordt door de media om commentaar gevraagd en informeert op 31 oktober de Staatssecretaris van Defensie, de heer Van Voorst tot Voorst, over de onrust die ontstaan is. Op 1 november stelt de Directeur DGWT, Genmaj De Vos, een vertrouwelijke aantekening op om de Staatssecretaris van Defensie in te lichten over de ontwikkelingen rondom de asbest in de Cannerberg. Na enige achtergrondinformatie over het ontstaan van het asbestprobleem gaat Genmaj De Vos in op de resultaten van het TNO-onderzoek:
«De gemeten resultaten blijken beduidend lager dan bij de metingen in 1977–1979 en binnen de thans geldende normen (SZW en VROM) m.u.v. een drietal metingen welke werden gedaan tijdens het uitvoeren van technische werkzaamheden op plafonds en nabij de airco-filters. TNO verbindt hieraan echter veel verdergaande consequenties dan vroeger en acht de aangetroffen situatie zeer urgent en beveelt aan het gebruik van de Cannerberg te staken omdat mogelijke maatregelen technisch moeilijk uitvoerbaar zijn en veel tijd vragen.
Ik acht de door TNO (in concept) getrokken conclusies voorbarig en niet juist, onder meer omdat geen onderscheid is gemaakt naar de normen van MinSZW en MinVROM.»
Op 12 november 1991 geeft de Directeur Gezondheid van het Directoraat-Generaal van de Arbeid van het Ministerie van SZW, ir. Balemans, op verzoek van DGWT Den Haag zijn visie op het concept-rapport van TNO. De heer Balemans gaat hierbij onder andere in op de werkwijze bij asbestsaneringsoperaties. Het gereinigde compartiment mag pas worden vrijgegeven:
«.... indien de concentratie aan asbestvezels lager blijkt dan de vrijgavegrens, zijnde 1/20 deel van de grenswaarde (voor blauwe asbest bedraagt deze 0,2 vezels per millimeter lucht)»106.
Dit betekent dat DGA uitgaat van een vrijgavegrens van 0,01 vezel per millimeter lucht, de vrijgavenorm die ook in het concept-rapport van TNO wordt gehanteerd. De heer Balemans benadrukt dat:
«een beoordeling van de kwaliteit van de lucht in een ruimte met het oog op de aanwezigheid van asbest slechts in het kader van saneringsoperaties op basis van de vrijgave-grens mag worden uitgevoerd. De vrijgave-grens is zeker geen binnenlucht-kwaliteitsnorm. Zoals u bekend voert de Nederlandse rijksoverheid voor asbest een beleid dat er op gericht is de blootstelling zo laag mogelijk te doen zijn. Dit betekent zo dicht mogelijk bij nul. (...)
In de gevallen waarin wel blootstelling plaatsvindt, zoals in de Cannerberg, maar er niet wordt gewerkt met asbest, dient eveneens de blootstelling zo dicht mogelijk tot nul te worden teruggebracht. Echter is in deze situaties de normering vanuit de arbeidsomstandighedenwetgeving niet van toepassing, maar dient aansluiting te worden gezocht bij de binnenluchtkwaliteitsdoelstelling van het Ministerie van VROM.»
De heer Balemans eindigt zijn brief met een poging de beleidsmakers op het Ministerie van Defensie te doordringen van de ernst van de situatie:
«Met betrekking tot de actuele situatie is mij zowel uit het rapport als uit de rapportage van Inspecteurs van de Arbeid in het District Maastricht duidelijk geworden dat hier sprake is van een situatie met een verhoogd risico, die een aanpak in overeenstemming met deze risico's rechtvaardigt. Ik adviseer u dan ook ten stelligste de maatregelen te treffen die leiden tot beëindiging van de blootstelling aan asbest van werknemers in de Cannerberg, een en ander in samenspraak met de Arbeidsinspectie in het eerste District.»
Op 19 november 1991 informeert de DGWT, Genmaj De Vos, de Staatssecretaris van Defensie nader over de asbestproblematiek in het JOC107. Deze informatie is met name van belang voor het overleg tussen de Staatssecretaris en CINCENT op 20 november. Genmaj De Vos refereert aan een «hopelijk afsluitend» gesprek met TNO over de tekst van het definitieve rapport dat op 26 november zal plaatsvinden en aan het Plan van Aanpak dat inmiddels is opgesteld. Hij is van mening dat de korte termijn-maatregelen zonder veel bezwaren kunnen worden geïmplementeerd. Ook maakt hij melding van de kosten van 27 miljoen gulden die een definitieve oplossing met zich meebrengen (volledig verwijderen van alle asbest en het vervangen van de airco-installatie). Hierover merkt hij op:
«Gezien de thans nog voorziene gebruiksduur van dit hoofdkwartier (2 à 3 jaar) lijkt dit geen reële optie, zodat de alternatieven nader moeten worden onderzocht. Met deze alternatieven kan weliswaar wel worden bereikt dat de asbest-concentraties onder de maximaal toelaatbare norm blijven, doch kan niet de streefnorm worden bereikt waarbij geen enkel risico meer wordt gelopen.»
Genmaj De Vos acht het waarschijnlijk dat binnenkort aan CINCENT moet worden verzocht:
«a. het gebruik van dit hoofdkwartier zoveel als operationeel mogelijk te beperken;
b. te onderzoeken of het gebruik van het hoofdkwartier eerder dan thans voorzien kan worden beëindigd.
Naar mijn informatie zou laatstgenoemde maatregel i.v.m. ontwikkelingen in ander kader (waarop mijn zegsman vanwege de classificatie niet verder kon ingaan) mogelijkheden bieden.»
Genmaj De Vos doelt met «ontwikkelingen in ander kader» naar alle waarschijnlijkheid op plannen die door de NAVO ontwikkeld worden voor herstructurering van de militaire organisatie in Midden-Europa.
Genmaj Hameleers vermeldt in zijn gesprek met de werkgroep dat de eerste (oriënterende) fase van de herstructurering, waarmee hij door SACEUR en CINCENT na de val van de Berlijnse Muur werd belast, op 30 juni 1991 was afgerond:
«Voor de commander-in-chief, voor mijzelf en voor SHAPE was het duidelijk dat TWOATAF, NORTHAG, FOURATAF en CENTAG zouden worden opgeheven. Ik heb toen de heer Patijn in één telefoongesprek (...) geïnformeerd. Ik begreep ook wel dat nu Castlegate bijna operationeel was en de Cannerberg onder druk stond vanwege de asbestproblematiek, dit het moment was om, gegeven de informatie die ik wel had, zeer vertrouwelijk tegen de Staatssecretaris te zeggen dat die hoofdkwartieren naar mijn mening en de mening van de commander-in-chief binnen een jaar zouden worden opgeheven. Dit heb ik in september/oktober 1991 gezegd.»
Genmaj Hameleers licht Genmaj De Vos overigens niet in over de op handen zijnde herstructurering. Genmaj De Vos zegt in zijn gesprek met de werkgroep of hij zelf «in die weken in november (had) opgevangen dat de Cannerberg wel eens zou kunnen sluiten»:
«Niet zo direct, maar wel dat er een aantal aanpassingen van de organisatie waren, althans in bespreking waren, waaruit ook consequenties zouden volgen voor de Cannerberg. Er is dus nooit gezegd, ook niet in die periode, dat de Cannerberg dan gesloten zou worden, maar wel dat de functie van de Cannerberg ter discussie stond.»
Op 16 december 1991 vraagt Genmaj De Vos aan Cdre Netto van TWOATAF naar het gebruik van het JOC in vredestijd. Cdre Netto antwoordt «dat een groot aantal functies op 24-uursbasis operationeel zijn» en stuurt per fax een overzicht, dat op 14 november voor intern gebruik is gemaakt («JOC Maastricht closure – impact on operational systems»108). Genmaj De Vos meldt dit nog dezelfde dag (16 december) in een nota aan de CDS109. Verder stelt hij:
«Ik neem aan dat de staf-CDS met betrekking tot de mogelijkheid tot beperken van het gebruik dan wel van het sluiten van het JOC leading is.»
Eveneens op 16 december 1991 stuurt het Ministerie van Defensie een telex aan CINCENT, opgesteld door de Souschef operationele zaken van de Defensiestaf:
«1. Nl minister of Defence considers it is not acceptable for (military) personnel at NL territory to work under conditions which are not in accordance with the NL «labour circumstances law (ARBO)».
2. In his national political responsability he is of the opinion that it is more acceptable to take operational risks than not obeying the NL ARBO-law. A transition period of up to three years is far too long considering the health of the personnel involved.
3. For this reason it is suggested to work out scenarios which make it possible to move within the next months the JOC Maastricht to an alternate location or to restrict the use of the Cannerberg for vital operations only whereby personnel safety is fully guaranteed.«110
Overigens plaatst de Directeur Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie, dr. Ybema, op 17 december 1991 in een nota bestemd voor de Secretaris-Generaal achteraf een aantal kanttekeningen bij de tekst van deze telex:
«Een brede uitspraak dat Mindef het niet acceptabel vindt dat militair personeel werkzaam is in strijd met de ARBO-wet kan in de nabije toekomst in georganiseerd overleg tegen Defensie in het algemeen worden gekeerd. Bij de totstandkoming van de ARBO-wet heeft Defensie immers continu geijverd voor een uitzonderingspositie. Reden hiervoor is dat het bijzondere (operationele) karakter van een krijgsmacht met zich brengt dat niet in alle omstandigheden aan de ARBO-wet kan worden voldaan. Beter ware dit statement te beperken tot de situatie bij JOC. (...)»111
Na het verschijnen van het concept-rapport heeft op 13 november 1991 een gesprek plaats tussen medewerkers van het Ministerie van Defensie en TNO.
Namens Defensie dringt Briggen Westerhuis112 met name aan op het nader uitwerken van de aanbevelingen en op het nader specificeren van de termijn die TNO voor ogen heeft wanneer men een sluiting «op korte termijn» aanbeveelt. In het gesprek met de werkgroep zegt Genmaj Westerhuis hierover:
«(...) Juist omdat TNO zich dit keer niet beperkt had tot het verslag doen van de metingen maar nogal uitgebreid tot conclusies en aanbevelingen gekomen was, hebben wij haar gevraagd om die te verduidelijken. Waar in het rapport stond dat de Cannerberg op korte termijn gesloten zou moeten worden, hebben wij gevraagd binnen welke termijn dat volgens haar zou moeten gebeuren. Als u, TNO, zegt dat het moeilijk lijkt om technische maatregelen te nemen (...), wilt u dan aangeven welke technische maatregelen u voor ogen heeft waardoor de berg – dat was toch onze insteek nog drie, vier jaar kan functioneren. Oorspronkelijk zou het complex in 1995 worden ontruimd, dus wij hebben de vraag gesteld of TNO met haar kennis daarop dieper wilde ingaan en welke aanbevelingen zij ons in die zin kon doen. (...)
In dat gesprek was al duidelijk dat men aan een of twee jaar dacht. Toen hebben wij gevraagd: kunt u de aanbevelingen die u doet, zodanig uitbreiden dat die periode nog wat langer kan worden? (...)
De tekst is wel degelijk aangepast. Op verzoek van Defensie is die verduidelijkt en uitgebreid met een aantal aanbevelingen, gericht op een nog wat langer gebruik.»
Ir. Van der Wal, die namens TNO aan het gesprek met DGWT deelneemt, zegt op een vraag van de werkgroep dat TNO haar conclusie heeft doorgezet maar dat er tijdens het gesprek wel:
«.... sprake (was) van enige druk. (...) Men liet in ieder geval duidelijk merken dat men liever een andere conclusie had gezien.»
Op 4 december 1991 stuurt ir. Van der Wal van TNO de eindversie van het TNO-rapport «Asbestmetingen in de Cannerberg» aan Briggen Westerhuis113. In het definitieve rapport wordt duidelijker dan in het concept-rapport uiteengezet aan welke normen de gevonden concentraties kunnen worden getoetst. Deze normen zijn ontleend aan de notitie «Normen en waarden in asbestland» die op 25 juni 1991 is opgesteld door het DGA van het Ministerie van SZW114 en aan de Beleidsnotitie «Asbest in het milieu» van het Ministerie van VROM d.d. 27 juli 1991115.
TNO constateert dat de binnenluchtdoelstelling van VROM het beste aansluit op de situatie in de Cannerberg. Voorts is in het definitieve rapport een apart hoofdstuk met aanbevelingen toegevoegd. In genoemd hoofdstuk wordt onder meer het volgende gesteld:
«Verwijderen van bronnen: Gezien de overvloedige aanwezigheid van spuitasbest in het uitgebreide gangenstelsel met ruwe oppervlakken wordt dit technisch niet of nauwelijks haalbaar geacht.
Inkapseling van de bronnen: Gezien de omvang zal dit een langdurige en kostbare operatie zijn.
Compartimentering van besmette ruimten: Ook deze maatregelen worden als technisch moeilijk uitvoerbaar geacht.
Buiten gebruik stellen van de Cannerberg: Het is zeer wel mogelijk dat alle bovengenoemde maatregelen technisch niet of nauwelijks uitvoerbaar zijn en/of zeer veel tijd kosten. Dit zou kunnen blijken uit inventarisatie van maatregelen en nader onderzoek naar risico van werknemers in de kantoren. In dat geval kan slechts worden aanbevolen het gebruik van de Cannerberg op korte termijn te staken. Te denken valt aan een termijn van één à twee jaar. In de tussenliggende periode dienen de werknemers tijdens werkzaamheden aan de plafonds adembeschermende middelen te dragen. Tevens wordt aanbevolen dat de Cannerberg tijdens stofverwekkende werkzaamheden als deze niet door andere werknemers wordt betreden.»
In aansluiting op zijn eerdere notities stelt Genmaj De Vos op 12 december 1991 opnieuw een aantekening op, bestemd voor de Staatssecretaris van Defensie116. Hij maakt melding van het nader overleg met TNO over het concept-rapport en het verschijnen van het definitieve rapport:
«In dit eindrapport wordt de normstelling veel genuanceerder benaderd, worden meer technische adviezen gegeven en wordt de korte termijn waarop de berg bij het achterwege laten van technische maatregelen zou moeten worden gesloten, nader gepreciseerd op één à twee jaar.»
Ook stelt hij de Staatssecretaris in kennis van het nader onderzoek naar het binnenklimaat in de Cannerberg door BM&E: «De resultaten zijn bemoedigend». Wel wijst Genmaj De Vos op het gevaar bij het opstarten van de airco-installatie en op de noodzaak van het plaatsen van filters nabij de inblaasopeningen. Ook toont hij zich bezorgd over het feit dat in het gangenstelsel op veel plaatsen visueel asbest kan worden waargenomen en wijst hij op de streefnorm waar de werkgever zich op moet richten.
Genmaj De Vos doet ook verslag van een gesprek op 9 december 1991 met vertegenwoordigers van onder meer SZW (DGA), commandant JOC, Commandant TWOATAF en DGWT:
«Het uitvoeren van een algehele sanering wordt gezien de kosten en de resterende gebruiksduur niet realistisch geacht. Indien geen druk van bovenaf wordt uitgeoefend zal het hoofdkwartier eerst over ca. 3 jaar worden ontruimd (voorjaar 1995).»
Daarom wordt als tussenoplossing gesuggereerd om het gebruik van de berg te beperken tot de voor de commandovoering vitale installaties, waardoor een groot deel van de berg afgesloten kan worden (kosten: enige miljoenen guldens).
Genmaj De Vos stelt de Staatssecretaris een aantal maatregelen voor de korte termijn voor, waaronder het geven van een advies aan CINCENT om het gebruik van de berg te beperken tot de absoluut vitale delen, en een aantal maatregelen op wat langere termijn, met name het afsluiten van die delen van de berg die niet als vitaal worden beschouwd. Ook beveelt hij de Staatssecretaris aan een persbericht uit te geven, het personeel voor te lichten, een brief te sturen aan de bonden en de Tweede Kamer (voor het Kerstreces) een brief te zenden.
LKol Van Putten meldt op 17 december 1991 echter aan Genmaj De Vos dat het plan om grote delen van het gangenstelsel af te sluiten technisch niet realiseerbaar is, omdat hiermee het airco-systeem wordt ontregeld117. Conform gesprekken met BM&E en de Arbeidsinspectie heeft het veiligmaken van het gangenstelsel uitsluitend zin, indien het totale stelsel in beschouwing wordt genomen. Daarom is LKol Van Putten van mening dat het minimaal noodzakelijk is om absoluutfilters in het bestaande airco-systeem te plaatsen en het totale gangensysteem schoon te maken, inclusief reparatie van de airco-leidingen. De kosten van deze werkzaamheden worden geraamd op 15 miljoen gulden.
Conform zijn toezegging tijdens de behandeling van de Defensiebegroting informeert Staatssecretaris Van Voorst tot Voorst de Tweede Kamer op 20 december 1991 in een brief over de asbestproblematiek in de Cannerberg118. Na kort ingegaan te zijn op de resultaten van het TNO-onderzoek en de aanbevelingen van TNO en de Arbeidsinspectie stelt de Staatssecretaris:
«Gelet op het operationele belang van het Joint Operations Centre, ook in vredestijd, is spoedige sluiting niet mogelijk. Het gebruik zal in samenhang met herstructureringen binnen de NAVO tot uiterlijk eind 1994 worden voortgezet.»
Vervolgens gaat hij in op de door hem genomen maatregelen op basis van de aanbevelingen van TNO en de Arbeidsinspectie: schoonmaken van de gangen, plaatsen van absoluutfilters, uitrusten van personeel met beschermende kleding en maskers. De Staatssecretaris raamt de kosten hiervan op vijf à zes miljoen gulden119.
3.4.9 Besluitvorming sluiting JOC
Een belangrijke aanzet in de besluitvorming tot sluiting van het JOC dateert van medio 1991. De eerste oriëntatie op de herstructurering van de NAVO heeft dan plaatsgevonden (zie voorts 3.4.6).
Uit de beschikbare NAVO-documenten blijkt dat in ieder geval vanaf november 1991 binnen de NAVO op verschillende niveaus (SHAPE, AFCENT, NORTHAG, TWOATAF) concreet gesproken wordt over de mogelijkheid van sluiting van het JOC120. Aanvankelijk zijn de hierdoor vrijkomende fondsen de voornaamste reden voor sluiting van het JOC in de Cannerberg. Hiermee zou de operationeelstelling van Castlegate gefinancierd kunnen worden. Maar eind november 1991 wordt ook de asbestproblematiek in de Cannerberg genoemd als reden om het JOC op korte termijn te sluiten:
«Therefore, notwithstanding the study into how to save O&M funds to support Castlegate, it is possible that the caves in Maastricht will close for health and safety at work reasons»121.
De NAVO houdt er op dat moment rekening mee dat de Nederlandse autoriteiten het besluit zullen nemen om het JOC te sluiten. Op 17 december 1991 schrijven de commandanten van NORTHAG en TWOATAF in een brief aan CINCENT:
«If, however, the Dutch Ministers were to order immediate closure of the caves you should be in no doubt that it would deprive you of the ability to exercise any command and control over your TWOATAF nuclear and conventional forces in tension or war and allow only limited control over NORTHAG conventional forces.»122
De hoofdkwartieren van NORTHAG in Mönchen Gladbach en TWOATAF in Rheindahlen dringen daarom aan op het ontwikkelen van alternatieven om de verbindingsfuncties van het JOC als oorlogshoofdkwartier over te nemen. Op het hogere niveau van AFCENT en SHAPE wordt dan echter al gewezen op de veranderingen die een nieuwe commandostructuur van de NAVO met zich meebrengt, waarbij een aantal oorlogshoofdkwartieren gesloten kan worden123.
Tot opluchting van de (Britse) commandanten van NORTHAG en TWOATAF kan de (eveneens Britse) plaatsvervangend CINCENT (op dat moment «acting») op 9 januari 1992 in een brief aan beide commandanten melden dat de Staatssecretaris van Defensie besloten heeft dat het JOC tot eind 1994, hoewel met enige beperkingen, kan blijven opereren. De plaatsvervangend CINCENT gaat ervan uit dat de Nederlandse regering de noodzakelijke 5 tot 6 miljoen gulden zal financieren124. Bij de brief is een vertaling gevoegd van de brief die de Staatssecretaris van Defensie op 20 december 1991 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heeft gezonden.
In januari 1992 wordt het asbestdossier in relatie tot het tijdstip van sluiting van het JOC aan SHAPE voorgelegd125. Op 3 februari 1992 meldt SHAPE het volgende126; als gevolg van «major changes in the risk to NATO» is het nu de bedoeling dat alle JOC-functies uiterlijk eind 1992 zullen zijn verplaatst naar andere locaties. Op 12 februari 1992 stelt DGWT de Staatssecretaris van Defensie hiervan op de hoogte127. Op 18 februari 1992 meldt DGWT echter weer dat er indicaties zijn dat sluiting eind 1993 of begin 1994 zal plaatsvinden128. Nadat tussendoor het bericht van SHAPE d.d. 3 februari 1992 nog formeel wordt ingetrokken129, komt uiteindelijk op 4 maart 1992 het bericht van SHAPE dat het JOC zo spoedig mogelijk maar uiterlijk eind 1992 zal worden gesloten130. SHAPE geeft aan dat deze beslissing is «based on the future command structure of Central Region and the projected risk over the next three years». SHAPE noemt het asbestprobleem met geen woord. In het gesprek met de toenmalige Staatssecretaris van Defensie, de heer Van Voorst tot Voorst, merkt deze hier echter het volgende over op:
«Ik ben bang dat wat er in de tussentijd gebeurd is bij SHAPE – want daar gebeurde het – meer getriggerd is door de miljoenen die het zou kosten dan door de gezondheidsrisico's, zij het dat men daar natuurlijk ook wel wist welke risico's asbest op kan leveren, als het echt ronddwarrelt. Als je nu ziet wat daar aan stukken gewisseld is, dan lijkt de financiële invalshoek daar toch wat sturend te zijn geweest.»
Op 6 maart 1992 wordt de Staatssecretaris van Defensie door de CDS van de beslissing tot sluiting in kennis gesteld131. De Staatssecretaris meldt de nieuwe sluitingsdatum in een brief van 3 april 1992 aan de Tweede Kamer132.
Na het verschijnen van het rapport van TNO eind 1991 worden, in tegenstelling tot 1977, nu wel beschermende kleding en maskers beschikbaar gesteld. In eerste instantie zijn deze attributen alleen voor het DGWT-personeel bestemd. Helemaal van harte lijkt de verstrekking overigens niet te zijn gegaan, getuige onder andere de navolgende passage uit het gesprek met de heer Van den Bosch:
«Toen dat rapport naar buiten kwam, was dat de enige manier om wat te doen. Het rapport was voor mij maatgevend. Wij hebben gezegd: wij gaan gewoon niet meer werken in de berg, want dat konden wij alleen maar doen als er beschermende middelen waren. Onze generaal uit Den Haag is gekomen en die heeft op een gegeven moment gezegd dat wij geen beschermende middelen mochten dragen, omdat hij geen enkel verschil wilde hebben tussen de militairen en de burgers. Tegen onze baas hebben wij toen gezegd: als wij die middelen niet krijgen, stoppen wij met de zaak, wij gaan niet meer naar binnen. Onze baas heeft toen alles wat wij maar hebben gevraagd, zoals maskers, overalls, schoenen, laarzen, een decontaminatieruimte, ter beschikking gesteld.»
Mede als gevolg van de eerdere aanbevelingen van de Arbeidsinspectie bestelt DGWT op 2 januari 1992 450 halfgelaatsmaskers met filters voor al het personeel in het JOC133. Deze maskers zijn vanaf 17 januari 1992 beschikbaar134. In een aantekening aan de Staatssecretaris d.d. 16 januari 1992135 meldt DGWT dat het militaire personeel van andere mogendheden dan Nederland niet kan worden verplicht tot het dragen van de halfgelaatsmaskers. Dit, gevoegd bij informatie van de Commandant JOC (Cdre Van Gilst) dat een verplichting opleggen aan het Nederlandse militaire personeel internationaal «slecht zou vallen» brengt DGWT ertoe de Staatssecretaris te adviseren het dragen van de maskers door Nederlands militair personeel voorshands niet verplicht te stellen. Het Nederlandse civiele personeel (met name van de Geniedienst JOC) is overigens wel verplicht de maskers te dragen.
De zojuist aangehaalde stellingname van de Commandant JOC is aan de orde geweest in het gesprek met de heer Van den Bosch. Hij merkt onder meer het volgende op:
«Voor alle militairen zijn er kastjes gekocht en maskers met een P3-filter. Die dingen hebben wij gekocht, maar die werden gewoon niet door de militairen gebruikt, want het mocht absoluut niet van de plaatselijke commandant.
Absoluut niet. Toevallig had DGW&T een stagiair, die verplicht was om een masker te dragen omdat hij bij mij werkte. Tegen hem werd gewoon gezegd: als je morgen dat masker nog op hebt, zit je in Groningen. Dat werd gewoon keihard gezegd.»
In het gesprek met LKol Van Putten komen de hieruit voortvloeiende spanningen tussen verschillende groepen personeel in het JOC aan de orde. Hierover merkt LKol Van Putten het volgende op:
«Die minder fijne situatie met het militaire personeel heeft zich overigens ook voortgezet. Ik kan daar niet alle 150 mensen van de dagploeg en 50 mensen van de nachtploeg op aanspreken. Maar maandenlang is mijn personeel, wat wel in volledige bescherming liep met wegwerpoveralls en maskers, dag in dag uit te kijk gezet en bespot door het volk uit de berg. Wij hadden een decontaminatieruimte ingericht voor mensen die onder het asbest zaten. Als de mannen hadden gedoucht, gingen zij door een onderdrukruimte naar een veilige ruimte. De wanden van die ruimte waren kapot gesneden, waardoor de decontaminatieruimte niet meer werkte. Pure sabotage. Dat zijn geen 150 man. Ik kan daar niet hét militaire personeel op aanspreken. Maar ik heb mij wel verbaasd. Als de key commander met zijn directe staf van meet af aan positiever was geweest, vraag ik mij af of dit soort pesterijen was ontstaan.
(....)
Het militaire en burgerpersoneel van de NAVO ging regelmatig door de gangen en kwam dan de 12 of 13 man van DGW&T tegen die daar in vol ornaat met maskers op liepen te hijgen. Het is namelijk vreselijk werken in zo'n pak; trekt u het zelf maar eens aan. Dan werd men te kijk gezet met: daar gaat weer zo'n maanmannetje, doe niet zo moeilijk, doe 'ns gewoon, zet je masker 'ns af, wie zit daarachter. Dat heeft de heer Van den Bosch ook eens in de vergadering opgebracht in het bijzijn van de commodore. Daarop wordt dan niet zo hard gereageerd. Ik heb beide partijen verzocht om hun verstand te gebruiken en elkaars standpunt te respecteren. Er hingen 450 gelaatsmaskers voor het NAVO-personeel, omdat voor iedereen duidelijk was dat men die voor zijn eigen veiligheid op de verplaatsingsroutes zou moeten gebruiken. Maar die werden gewoon niet gebruikt. Men vond dat onzin.»
Cdre Van Gilst ontkent de aantijging dat hij het dragen van maskers uitdrukkelijk heeft verboden. Wel plaatst hij (nog steeds) vraagtekens bij het daadwerkelijke risico van de aanwezigheid van asbest in het JOC. In het gesprek met hem merkt hij hierover onder meer het volgende op:
«In het eindrapport (van TNO, 1991) stond onder andere: je moet een aantal beschermende maatregelen nemen. Er zijn toen een aantal besprekingen geweest, waarbij je met allerlei experts te maken hebt, experts die uiteraard allemaal andere meningen hebben.
Dat varieerde van «je moet onmiddellijk de Berg uit» tot «niks aan de hand», bij wijze van spreken.
(....)
Het militaire personeel heeft inderdaad halfgelaatsmaskers uitgereikt gekregen. Dat is geweest in februari, misschien maart 1992. Toen was de vraag: moet je die nou verplicht stellen of niet? Mij is nooit gezegd: je moet ze verplichten om de maskers te dragen. Helemaal niet. Het is dus mijn eigen beleid geweest. Ik heb toen gezegd: gelet op de maatregelen die nu zijn genomen, met de absoluutfilters in de airconditioning die tegenwoordig constant aan staat en die niet meer af en toe gaat blazen waardoor er een stoot asbest vrijkomt, en gelet op het feit dat je maar hier en daar met veel moeite blauw asbest kunt zien zitten, hoog en eigenlijk buiten
direct gevaar voor de mensen, stel ik het dragen van die maskers niet verplicht.
(....)
Ik bleef erbij, ik blijf erbij en ik zal er altijd bij blijven dat de lucht in de Cannerberg na het aanbrengen van de absoluutfilters in de airconditioning eigenlijk asbestvrij was.»
In een aantekening aan de Staatssecretaris van Defensie d.d. 12 februari 1992136 stelt DGWT dat al het JOC-personeel in de «vuile» (meestal technische) ruimten volledige bescherming draagt (masker en overall) en dat al het personeel in de gangen een halfgelaatsmasker draagt. Op 19 maart 1992 bevestigt DGWT Limburg het gebruik van maskers nog eens aan DGWT Den Haag137: «maskers zijn in gebruik bij personeel J.O.C.».
Op 11 maart 1992 vindt overleg plaats tussen de Arbeidsinspectie en DGWT. Mede naar aanleiding van dat overleg spreekt de Arbeidsinspectie in een brief aan DGWT Den Haag d.d. 16 maart 1992138 verbazing uit dat nog steeds niet met het saneren van spuitasbest en met het plaatsen van absoluutfilters is begonnen. Op 25 maart 1992 vraagt DGWT Limburg offertes voor het verwijderen van asbest139.
Een vervolgactie van DGWT op de voorgenomen verwijdering van asbest is niet aangetroffen in de toegezonden documenten. Wel bericht de Staatssecretaris van Defensie op 3 april 1992 aan de Tweede Kamer dat in overleg met de Arbeidsinspectie is afgesproken dat er geen asbestsanering meer zal plaatsvinden140.
Absoluutfilters zullen wel worden geplaatst. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd (volgens de beschikbaar gestelde documenten rond half mei 1992 en niet, zoals de huidige Staatssecretaris van Defensie stelt in zijn brief van 22 mei 1997141, in februari 1992). In zijn brief aan de Tweede Kamer meldt de Staatssecretaris van Defensie voorts dat de persoonlijke beschermingsmiddelen conform het bovenstaande worden gedragen en dat deze handelwijze tot de ontruiming van het JOC zal worden gecontinueerd. Dit is ook conform de melding van de heer Van Voorst tot Voorst in zijn gesprek met de werkgroep, dat hij tijdens een werkbezoek begin 1992 aan het JOC had waargenomen dat het personeel maskers droeg. Cdre Van Gilst ontkent in het gesprek met de werkgroep dat tijdens het bezoek van de Staatssecretaris beschermende maskers werden gedragen, maar nuanceert die mededeling in een brief van 17 november 1997.
Bij een inspectiebezoek aan het JOC op 21 mei 1992 constateert de Arbeidsinspectie dat de absoluutfilters inderdaad zijn geplaatst maar dat de afspraak tot het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen door het militaire personeel niet wordt nageleefd. Op 27 mei 1992 schrijft de Arbeidsinspectie een brief op poten aan Cdre Van Gilst. In deze brief stelt de Arbeidsinspectie het «onbegrijpelijk» te vinden dat de militairen in het JOC nog steeds geen maskers dragen. Hierbij verwijst de Arbeidsinspectie onder meer naar een gesprek dat op 5 december 1991 heeft plaatsgevonden142 en naar de brief van de Staatssecretaris van de Defensie aan de Tweede Kamer d.d. 20 december 1991143. Een antwoord op deze brief van de Arbeidsinspectie is in de bestudeerde stukken niet teruggevonden.
Overigens speelt in deze periode ook de differentiatie in de structuur van (extra) beloningen aan de verschillende groepen werknemers in de Cannerberg. De Geniedienst JOC verzoekt enige malen om extra voorzieningen (waaronder extra financiële tegemoetkomingen) in verband met de permanente blootstelling aan asbest en de zwaardere werkomstandigheden als gevolg van de aanwezigheid van asbest144. Uiteindelijk worden deze verzoeken (gedeeltelijk) gehonoreerd145.
Tijdens gesprekken met een aantal oud-werknemers is bij de werkgroep voorts de indruk ontstaan dat genoemde differentiatie heeft bijgedragen aan onderlinge spanningen. Deze spanningen op hun beurt lijken er mede aan te hebben bijgedragen dat er geen eenheid in de voor de verschillende groepen werknemers te treffen veiligheidsvoorzieningen was (het dragen van maskers en beschermende kleding, het door NAVO-personeel niet mogen gebruiken van de decontaminatieruimte van DGWT, etc.)146. De extra beloningen zijn voor diverse werknemers wellicht ook een reden geweest om niet te pleiten voor sluiting van het JOC147, ook al was daar vanuit gezondheidsoverwegingen wel aanleiding toe.
Op 25 november 1991 schrijft de PTT Maastricht een brief aan de commandant JOC148. In de brief wordt aangegeven dat de bedrijfsgezondheidsdienst van de PTT, na bestudering van het rapport van TNO uit 1991, adviseert om medewerkers van de PTT niet langer bloot te stellen aan de «gevaren in het JOC». Op basis van dit advies besluit de PTT de werkzaamheden in het complex tot nader order op te schorten.
Op 28 november 1991 vindt over deze brief overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de PTT en het JOC/de KLu149. De vertegenwoordigers van het JOC/de KLu plaatsen vraagtekens bij de wijze van onderzoek door TNO en wijzen op de concept-status van het rapport. De vertegenwoordigers van de PTT volharden echter in hun standpunt. Zij geven aan dat er pas weer tot hervatting van de werkzaamheden kan worden overgegaan wanneer de PTT-medewerkers worden voorzien van adequate beschermende kleding en adembescherming en indien er buiten het complex een decontaminatie-unit wordt geplaats.
Op 9 december 1991 schrijft de PTT Maastricht een brief aan het Commando Verbindingen KL150. Hierin wordt de Staat (Ministerie van Defensie) formeel verantwoordelijk gesteld voor mogelijke toekomstige schadeclaims van PTT-medewerkers die in het verleden in het JOC hebben gewerkt. De PTT acht het Ministerie nalatig, omdat zij reeds vanaf 1979 op de hoogte zou zijn van de hoge concentraties asbest in het JOC.
Wel spreekt de PTT haar bereidheid uit om te overleggen onder welke voorwaarden de PTT dringende werkzaamheden in het JOC zou kunnen verrichten. Voorwaarde is in ieder geval dat het Ministerie van Defensie adequate beschermingsmiddelen ter beschikking stelt.
Op 7 januari 1992 schrijft de PTT opnieuw een brief aan de Commandant JOC151. Hierin wordt aangegeven dat wordt vastgehouden aan een decontaminatie-unit buiten het JOC. Pas nadat deze is aangebracht, is de PTT bereid de meest urgente werkzaamheden te hervatten. De Commandant JOC leidt deze brief door naar DGWT en suggereert dat Defensie een formele schadeclaim bij de PTT kan indienen, nu aan de voorwaarden van de Arbeidsinspectie inzake beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen en een decontaminatieruimte is voldaan152.
De brieven van de PTT d.d. 9 december 1991 en 7 januari 1992 worden namens de Staatssecretaris van Defensie door de Directeur Juridische Zaken (DJZ) beantwoord op 24 januari 1992153. Blijkens deze brief zal Defensie in een later stadium terugkomen op de door de PTT opgebrachte aansprakelijkheidskwestie. Defensie verwerpt het beroep op overmacht dat de PTT aanvoert in het kader van het opschorten van de werkzaamheden. Defensie voert aan dat wordt voldaan aan de eisen van de Arbeidsinspectie. Op basis hiervan verzoekt Defensie de PTT om weer aan het werk te gaan. Bij niet voldoen aan dit verzoek zal de PTT aansprakelijk worden gesteld voor de schade die Defensie daardoor lijdt.
TWOATAF wijst in een brief van 3 februari 1992154 op een aantal operationele problemen als gevolg van de stellingname van de PTT. Een schriftelijk vervolg op deze brief is niet aangetroffen.
De PTT komt richting Defensie niet schriftelijk terug op de brief van DJZ d.d. 24 januari 1992. Wel voert de PTT een briefwisseling met de Arbeidsinspectie over de te treffen voorzieningen voor het personeel van de PTT155. De Arbeidsinspectie acht de decontaminatie-unit in het JOC «adequaat», de door de PTT voorgestelde decontaminatie-unit buiten het JOC «optimaal».
Ondertussen gaat de discussie over de aansprakelijkheidskwestie onverminderd door. Bij brief van 5 maart 1992156 wijst Defensie (DJZ) een aansprakelijkheid van Defensie voor mogelijke schadeclaims van PTT-personeel af. Defensie voert onder meer aan dat de in 1991 gemeten asbestconcentraties lager zijn dan in in de jaren zeventig en dat in overleg met de Arbeidsinspectie inmiddels adequate beschermingsmaatregelen zijn getroffen.
Op 11 augustus 1992 schrijft de PTT Maastricht een brief aan het Commando Verbindingen KL157. Hierin wordt herhaald dat de situatie, zonder bewijs van het tegendeel door Defensie, voor het PTT-personeel als onveilig wordt beschouwd. Ook wordt opnieuw gestipuleerd dat Defensie aansprakelijk is voor mogelijke schadeclaims van PTT-personeel. Voorts verzoekt de PTT om vergoeding van de kosten van medisch onderzoek bij twintig PTT-personeelsleden die in het JOC hebben gewerkt. Gesuggereerd wordt dat de sluiting van het JOC is ingegeven door de asbestproblematiek.
Op 9 oktober 1992158 reageert Defensie (DJZ) op de brief van de PTT d.d. 11 augustus 1992. Aansprakelijkheid van Defensie wordt, gezien het feit dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, nog steeds niet aanvaard. Ontkend wordt dat de sluiting van het JOC met de asbestproblematiek te maken heeft. De PTT wordt gesommeerd binnen twee weken de werkzaamheden te hervatten. Het verzoek van de PTT om vergoeding van de kosten van het medische onderzoek wordt afgewezen.
Vervolgens lijkt de zaak met een sisser af te lopen. Blijkens de beschikbare documenten heeft de PTT de onderhoudswerkzaamheden niet meer hervat. Wederzijds zijn geen civiele procedures meer aangespannen.
Op 12 november 1991 stuurt de ACOM, de CNV-bond van militairen, een telegram naar de Minister van Defensie159. Op basis van het concept-rapport van TNO vraagt de ACOM het JOC met onmiddellijke ingang te sluiten. De Minister antwoordt bij brief d.d. 25 november 1991160. Hij acht het zinvol dat eerst nader overleg met TNO wordt gevoerd over het concept-rapport. Voorts meldt de Minister dat het JOC niet «zijn competentie» is. Begin december wil hij een definitief standpunt innemen.
Vervolgens komt het onderwerp aan de orde in het Centraal Georganiseerd Overleg Militairen (CGOM). Op 19 december 1991 geeft de Staatssecretaris van Defensie tijdens een CGOM-vergadering een toelichting op de stand van zaken. Volgens hem is er geen acuut gezondheidsgevaar. Er zou een plan van aanpak in ontwikkeling zijn, waarvan onderdeel zou zijn het afsluiten van een aanzienlijk gedeelte van het gangenstelsel. De Staatssecretaris bericht voorts dat directe sluiting is overwogen, maar dat een dergelijke handelwijze zeer grote operationele risico's met zich mee zou brengen. Wel wordt er, aldus de Staatssecretaris, druk uitgeoefend op CINCENT om zo spoedig mogelijk te kijken naar het gereedkomen van accomodatie elders. Tijdens de januari-vergadering meldt de voorzitter (de heer Bunnik van DGP) dat het plan van aanpak nog steeds in voorbereiding is. Het plan zal zo spoedig mogelijk worden toegestuurd.
Het onderwerp is ook in de vergaderingen van maart, april en mei 1992 van het CGOM aan de orde geweest. Verslagen van de betreffende vergaderingen ontbreken echter in het door Defensie toegezonden dossier. Het lijkt erop dat het onderwerp wat alle partijen betreft in mei 1992 afdoende is afgehandeld (zie het verslag van het gesprek met de heer Ter Beek).
3.4.13 Daadwerkelijke sluiting
Op 4 maart 1992 kondigt SHAPE aan dat het JOC zo snel mogelijk maar uiterlijk eind 1992 zal worden gesloten161. Bij die gelegenheid kondigt SHAPE aan dat binnenkort nader overleg met betrokkenen zal worden gevoerd over een plan van aanpak. Op 24 maart 1992 zoekt AFCENT hiertoe contact met het Ministerie van Defensie, DJZ. DJZ vraagt DGWT op 1 april 1992 om de behandeling van de brief van AFCENT over te nemen. Onder verwijzing naar de nota van DJZ aan DGWT wijst DGE&F DGWT op de noodzaak met de NAVO tot goede afspraken inzake het schoonmaken van het JOC te komen, alvorens met teruggave door de NAVO van het JOC accoord te gaan.
Op 30 juni 1992 stuurt AFCENT een rappel162 aan DGWT. AFCENT wijst erop dat het JOC waarschijnlijk reeds per eind september alle activiteiten zal beëindigen en dat er in het budget voor 1993 geen geld meer voor het JOC is opgenomen. AFCENT verzoekt DGWT dan ook om in overleg met AFCENT nu met spoed te werken aan een plan van aanpak voor de daadwerkelijke sluiting.
Op 10 augustus 1992 schrijft DGWT Limburg een notitie aan DJZ163, waarin wordt aangegeven dat bij sluiting aandacht moet worden besteed aan het asbestprobleem. DGWT Limburg vraagt toestemming om hierover met de eigenaar van het complex te onderhandelen. Blijkens de notitie is er onduidelijkheid over de vraag wie binnen Defensie verantwoordelijk is voor het beëindigen van het support arrangement Host Nation (Nederland)-gebruiker (NAVO). Op 26 augustus 1992 reageert DJZ op deze notitie, in de vorm van een nota aan DGWT Den Haag164. Hierin wijst DJZ nogmaals op de primaire verantwoordelijkheid van DGWT Den Haag voor de afhandeling van de daadwerkelijke sluiting, in overleg met de NAVO. Op 8 september 1992165 volgt een nadere reactie van DJZ op de notitie van DGWT Limburg. DJZ is van mening dat de schade als gevolg van het aangebrachte asbest dient te worden vergoed, niet alleen op juridische gronden maar ook om politiek-beleidsmatige redenen.
Uiteindelijk reageert DGWT Den Haag pas op 17 september 1992166 op de brieven van AFCENT d.d. 24 maart 1992 en 30 juni 1992. DGWT geeft aan dat Nederland het JOC nog niet formeel kan terugontvangen, nu er nog «.. arrangements have to be worked out concerning additional costs to be expected pursuant to the environmental pollution at the JOC.» Op 28 september 1992167 reageert Commandant JOC op de brief van DGWT d.d. 17 september 1992. Commandant JOC bevestigt de inhoud van de brief van DGWT. Commandant JOC geeft verder aan mondeling met DGWT (Westerhuis) te hebben afgesproken dat de NAVO «is allowed to leave behind the equipment etc. for which it has no further use». Op grond hiervan besluit Commandant JOC onder meer dat «unserviceable equipment or equipment etc. for which NATO has no further use, will be left behind in the Cannerberg without any cost, now or later, charged to NATO.». Een reactie op deze brief ontbreekt.
Eén van de laatste aangetroffen documenten in dit kader is een telegram (datum onbekend; waarschijnlijk begin oktober 1992) van Commandant TWOATAF aan het Ministerie van Defensie168. Hierin wordt melding gemaakt van een gedetailleerd ontruimingsplan dat vanaf augustus 1992 zou zijn opgesteld. Gevraagd wordt om een formele instemming hiermee door het Ministerie van Defensie. Een reactie op dit telegram ontbreekt.
Wel vindt er op 29 oktober 1992 nog een overleg over de sluiting plaats, waarbij onder meer aanwezig zijn Commandant JOC, DGWT, DJZ en TWOATAF. Van de zijde van de NAVO wordt aangedrongen op een zogenaamde «quid pro quo-agreement» (waarde achtergelaten spullen wegstrepen tegen mogelijke kosten, incl. alle mogelijke toekomstige wederzijdse claims). Uiteindelijk wordt besloten dat AFCENT een dergelijke overeenkomst zal opstellen. Op verzoek van DGWT zal in deze overeenkomst een overzicht van milieuproblemen, voor zover bekend, worden opgenomen. DGWT geeft aan dat er nog geen besluit is genomen over het schoonmaken van het JOC nadat de de NAVO is vertrokken.
Verdere documenten zijn niet aangetroffen. Wel beschikt de werkgroep over informatie dat er op dit moment wordt gewerkt aan een plan van aanpak waarin de gehele milieu(afval)problematiek van de Cannerberg wordt meegenomen. Ook zou er nog steeds sprake zijn van discussie tussen de NAVO en Defensie omtrent de financiële afwikkeling van de beëindiging van het gebruik van de Cannerberg door de NAVO.
HOOFDSTUK 4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
De Ministeries van Defensie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben bij de uitvoering van het onderzoek accurate medewerking geboden.
Wel moet de werkgroep constateren dat het Ministerie van Defensie niet bij machte is geweest alle voor het onderzoek van de werkgroep relevante documenten aan te leveren. De Staatssecretaris van Defensie heeft hierover in een eerder stadium opgemerkt dat hij «.. niet de garantie kan geven dat de toegezonden documentatie volledig is. (....) Begin jaren negentig is Defensie overgegaan op geautomatiseerde registratie van documenten met onderwerpaanduiding. Voordien gebeurde dat niet, zodat een rapport, brief of overige correspondentie over een bepaald onderwerp slechts is te achterhalen indien datum of briefnummer bekend is.»169
De werkgroep komt tot de conclusie dat dit argument slechts ten dele kan opgaan. De werkgroep heeft in de toegezonden documenten een aantal verwijzingen (inclusief datum en/of briefnummer) naar andere documenten aangetroffen, die vervolgens niet aan de werkgroep zijn toegezonden. Ook een gespecificeerd verzoek van de werkgroep om alsnog een aantal van deze ontbrekende documenten te mogen ontvangen, heeft slechts gedeeltelijk tot het gewenste resultaat geleid. Opvallend is ook dat bij de door de NAVO aangeleverde documenten een aantal uit 1992 daterende brieven aan en van DGWT is aangetroffen, die niet door het Ministerie van Defensie aan de werkgroep ter beschikking zijn gesteld.
De Staatssecretaris van Defensie zou kunnen worden verzocht nader inzicht te verschaffen in de wijze waarop de archivering van documenten op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu nu is geregeld en waar noodzakelijk verbeteringen aan te laten brengen.
Ook de NAVO heeft zich bereid getoond medewerking te verlenen, maar daar is relatief veel tijd overheen gegaan. Voorts vormen de uiteindelijk overgelegde stukken slechts een gedeelte van de in de periode van 1967 tot en met 1992 binnen de NAVO opgestelde stukken terzake de asbestproblematiek in het JOC. Dit kan naar het oordeel van de werkgroep ten dele worden verklaard door het gegeven dat het JOC na 1992 is opgegaan in nieuwe structuren (waardoor het archief volgens opgave van de NAVO is verspreid over meerdere locaties) en het gegeven dat NAVO-documenten kennelijk kunnen worden vernietigd indien zij niet langer zijn benodigd170.
De werkgroep spreekt haar verbazing uit over het feit dat er tussen het bereiken van wetenschappelijke overeenstemming over de risico's van asbest (zowel asbestose en longkanker als ook mesothelioom) en de totstandkoming van adequate regelgeving een periode van vele jaren is verstreken. Volgehouden kan worden dat de genoemde wetenschappelijke overeenstemming reeds in 1969 werd bereikt171, terwijl van (naar de huidige inzichten) adequate regelgeving eigenlijk pas in het begin van de jaren negentig kan worden gesproken (zie ook de conclusies hierna inzake wet- en regelgeving). In aanvulling hierop staat het in ieder geval vanaf 1985 vast dat bij blootstelling aan asbest, welke soort dan ook, geen veilige begrenzing is vast te stellen, anders dan geen blootstelling172. De werkgroep stelt vast dat de gevaren van asbest na 1969 nog jarenlang zijn onderschat.
In het licht van het voorgaande heeft het de werkgroep tevens bevreemd dat in ieder geval in de zeventiger jaren bij DGA en de Arbeidsinspectie slechts een zeer beperkt aantal deskundigen op het gebied van asbest werkzaam was.
De werkgroep is van mening dat deze observaties in eerste instantie het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regarderen, maar in tweede instantie ook het Ministerie van Defensie (met een eigen verantwoordelijkheid als werkgever).
Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dienen waarborgen te bestaan voor een snelle vertaling van wetenschappelijke inzichten met betrekking tot gevaren van werkomstandigheden in adequate regelgeving ter bescherming van werknemers. Het Ministerie zou kunnen worden verzocht nader inzicht in de huidige procedures terzake te geven (inclusief de wijze waarop dergelijke regelgeving aan betrokkenen bekend wordt gesteld) en waar nodig organisatorische verbeteringen aan te brengen.
Uit de bestudering van de documenten en uit de gesprekken met diverse direct betrokkenen is het beeld ontstaan dat velen meenden dat pas in het begin van de jaren negentig normen werden gesteld die in overeenstemming waren met de risico's verbonden aan de aanwezigheid van asbest. Dit beeld is echter ongenuanceerd. De Staatssecretaris van Defensie heeft daar tijdens een algemeen overleg van 28 mei 1997 terecht op gewezen.
In P-blad nr. 116 (Werken met asbest) uit 1971 wordt reeds benadrukt dat er sterke aanwijzingen zijn dat asbest mede een rol speelt bij het ontstaan van mesothelioom en dat het niet mogelijk is een maximaal aanvaarde concentratie (MAC-waarde) aan te geven waarbij het volkomen veilig zou zijn te werken. In genoemd P-blad wordt voorts opgemerkt dat het ook wanneer de gemeten concentratie asbest onder de in het blad genoemde MAC-waarden blijft, aanbeveling verdient «persoonlijke beschuttingsmiddelen» te gebruiken. Daarnaast is van belang de algemene kanttekening bij het hanteren van MAC-waarden dat daarmee géén veilige grens wordt aangeduid als het gaat om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen zoals asbest.
Bovenstaande kennis mocht bekend worden verondersteld bij beide betrokken Ministeries, evenals de bepaling in het Asbestbesluit van 1977 dat naast het blijven onder de MAC-waarden óók moet worden bevorderd dat de concentratie asbest in de lucht op de werkplek altijd zo laag mogelijk moet worden gehouden. Met deze kennis is door beide Ministeries in het geval van de Cannerberg door de jaren heen te weinig gedaan. Anderzijds moet ook worden vastgesteld dat pas vanaf het begin van de negentiger jaren ondubbelzinnige en strengere normen (ook kwantitatief) worden aangegeven, die duidelijk meer recht doen aan de gevaren van asbest. In ieder geval lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat wanneer de overheid in het beleid een trendbreuk wil bewerkstelligen, meer nodig is dan het opstellen van (in laatste instantie vrijblijvende) richtlijnen.
De wet- en regelgeving inzake asbest was tot de jaren negentig vooral gericht op beroepsmatige activiteiten met asbest. Dit argument is door een aantal direct betrokkenen aangevoerd ter onderbouwing van de (hun) over het algemeen reactieve en restrictieve aanpak van het asbestprobleem in de Cannerberg.
De werkgroep acht hantering van dit argument weinig overtuigend. De werkgroep stelt vast dat deze betrokkenen (vrijwel) altijd wel zijn uitgegaan van de in genoemde wet- en regelgeving opgenomen MAC-waarden, maar dat de genomen maatregelen om aan de in diezelfde wet- en regelgeving opgenomen kwalitatieve normen te voldoen173, tekort zijn geschoten.
Verdeling verantwoordelijkheden
Gedurende de gehele onderzochte periode heeft onder betrokkenen grote onduidelijkheid bestaan over de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de NAVO, Defensie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Staatstoezicht op de Mijnen, daar waar het gaat om de arbeidsomstandigheden. De werkgroep betreurt deze onduidelijkheid, aangezien die er naar het oordeel van de werkgroep mede aan heeft bijgedragen dat in de aangegeven periode onvoldoende maatregelen ter bescherming van de werknemers in de Cannerberg zijn getroffen. Daarbij komt dat de werkgroep op basis van de haar ter beschikking staande informatie meent te kunnen concluderen dat de verdeling van de verantwoordelijkheden in hoofdlijnen wel degelijk voldoende helder was:
* de NAVO en Defensie zijn te beschouwen als werkgever;
* de werkgever is gehouden goede arbeidsomstandigheden voor haar werknemers zo veel mogelijk te bevorderen;
* voor de werkgever (ook voor de NAVO!) zijn in dat kader de vigerende Nederlandse ARBO-normen richtinggevend;
* de Arbeidsinspectie is gehouden een goede controle op de naleving van deze ARBO-normen uit te oefenen;
* de internationale status van het JOC staat een dergelijke controlefunctie niet in de weg;
* het Staatstoezicht op de Mijnen is ten opzichte van de Arbeidsinspectie volgend op het gebied van arbeidsomstandigheden, behoudens voor omstandigheden die de stabiliteit van de Cannerberg in gevaar zouden kunnen brengen.
In het licht van de vorige conclusie vindt de werkgroep het opvallend dat een aantal verantwoordelijken binnen de NAVO, Defensie en de Arbeidsinspectie uitging van een zeer beperkte taakopvatting, terwijl een aantal belangrijke acties ter verbetering van de situatie werd geïnitieerd door personen/instanties die geen ARBO-taak hadden of meenden te hebben. De werkgroep wijst in dit kader op de positieve betrokkenheid van het Staatstoezicht op de Mijnen in 1991.
Gedurende de gehele onderzochte periode is er sprake geweest van een sterke verkokering bij de aanpak van de asbestproblematiek in de Cannerberg, zowel tussen de Ministeries van Defensie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid als binnen deze Ministeries (zie ook hierna). Ook binnen de NAVO heeft de betrokkenheid van meerdere onderdelen (landen) en bijbehorende verschillende bevelslijnen/commandostructuren bijgedragen aan een ongecordineerde aanpak van het asbestprobleem.
Het ligt in de rede dat tussen de Ministeries van Defensie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid structureel overleg plaatsvindt omtrent de ontwikkelingen in het beleid op het gebied van arbeidsomstandigheden en de wijze waarop hier binnen het Ministerie van Defensie nader invulling aan kan worden gegeven. Beide ministeries zou kunnen worden verzocht nader inzicht in de huidige overlegstructuur tussen beide ministeries te geven en waar nodig hierin verbeteringen aan te brengen.
De werkgroep adviseert dat Defensie in internationaal verband (NAVO, oefeningen in het buitenland) nadere afspraken maakt over een zo veel mogelijk uniforme wijze waarop alle betrokken militairen en burgerpersoneel (zowel uit Nederland als uit andere landen) adequaat zullen worden beschermd tegen mogelijke risico's op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu.
Deels ter bevestiging van eerdere conclusies en van reeds door de Staatssecretaris van Defensie geschetste feiten en omstandigheden die het Ministerie van Defensie zijn aan te rekenen, constateert de werkgroep dat Defensie vanaf 1971 wist (althans kon weten) van de aanwezigheid van asbest in de Cannerberg.
Ditzelfde geldt voor de gevaren die daaraan voor de werknemers in de Cannerberg waren verbonden. Mede in het licht van deze constatering ontkomt de werkgroep niet aan de conclusie dat Defensie tekort is geschoten bij een adequate aanpak van dit probleem. Ook is onvoldoende ingespeeld op signalen vanuit laag ambtelijk niveau dat er asbestproblemen waren.
De werkgroep adviseert dat de binnen Defensie reeds in gang gezette maatregelen ter bevordering van een werkklimaat waarin ruimte bestaat voor het signaleren van problemen op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu en waarin het treffen van beschermende maatregelen wordt ondersteund en aangemoedigd, met kracht wordt voortgezet.
Het Ministerie van Defensie heeft in het verleden weliswaar een aantal maatregelen ter verbetering van de situatie getroffen, maar deze maatregelen moeten als inadequaat worden gekenschetst. De werkgroep wijst onder meer op het ommantelen van de met asbest bewerkte leidingen in de Cannerberg. Bij diverse gelegenheden is betoogd dat alle leidingen zijn ommanteld. De werkgroep heeft uit eigen waarneming echter moeten constateren dat dit niet het geval is. Overigens is de werkgroep van mening dat het in feite onmogelijk was en is om de asbestproblematiek in de Cannerberg volledig op te lossen zonder het volledig ontruimen van de Cannerberg gedurende langere tijd en zonder daar vele miljoenen guldens voor beschikbaar te stellen.
De werkgroep constateert dat voor diverse deelonderwerpen, verband houdend met de asbestproblematiek in de Cannerberg, diverse personen/instanties binnen Defensie verantwoordelijkheden droegen en/of aan zich trokken. De werkgroep wijst in dit kader onder meer op de aanschaf van beschermende maskers en op de afhandeling van het conflict met de PTT in 1991/1992.
De werkgroep constateert dat hierdoor op meerdere momenten geen gecoördineerde aanpak van de asbestproblematiek heeft plaatsgevonden.
Een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu binnen Defensie dient zo veel mogelijk te worden bevorderd. Het ministerie zou kunnen worden verzocht nader inzicht te geven in de huidige stand van zaken en waar nodig verbeteringen aan te brengen.
Overwogen zou bij voorbeeld kunnen worden om bij krijgsmachtdeeloverstijgende vraagstukken op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu één projectleider aan te wijzen (zoals in ieder geval bij andere krijgsmachtdeeloverstijgende vraagstukken wel vaker gebeurt).
De positie van de Geniedienst JOC binnen DGWT was onduidelijk. Naar het oordeel van de werkgroep heeft dit er mede toe bijgedragen dat de asbestproblematiek in de Cannerberg te lang op laag ambtelijk niveau is blijven steken.
De dossieroverdracht bij de «wisseling van de wacht» tussen directeuren van de betreffende regionale directie van DGWT (een militaire functie) is in het verleden niet goed verlopen, in ieder geval voor zover het de asbestproblematiek in de Cannerberg betreft.
De werkgroep adviseert dat binnen Defensie wordt nagegaan of standaardisatie van de wijze van commando-overdracht tot de mogelijkheden behoort. In ieder geval dient te worden veiliggesteld dat bij commando-overdrachten voldoende aandacht wordt besteed aan de dossiers op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu.
De differentiatie in de structuur van (extra) beloningen aan de verschillende groepen werknemers in de Cannerberg heeft bijgedragen aan onderlinge spanningen. Deze spanningen hebben naar het oordeel van de werkgroep niet bijgedragen aan het bevorderen van eenheid in de voor de verschillende groepen werknemers te treffen veiligheidsvoorzieningen (het dragen van maskers en beschermende kleding, het gebruikmaken van de decontaminatieruimte, etc.).
De extra beloningen lijken voor diverse werknemers overigens ook een reden te zijn geweest om niet te pleiten voor sluiting van het JOC, ook al was daar vanuit gezondheidsoverwegingen wel aanleiding toe.
Er bestaat onvoldoende duidelijkheid over de gang van zaken rond de daadwerkelijke sluiting van het JOC, met name wat betreft de al dan niet formele teruggave van de Cannerberg aan Defensie en de in dat kader al dan niet gemaakte afspraken omtrent sanering van asbest in het JOC. Ook is het de werkgroep niet duidelijk geworden of, en zo ja welke, nadere beslissingen zijn genomen omtrent de staat waarin de Cannerberg uiterlijk eind 2003 weer aan de eigenaars zal worden teruggegeven.
Hoewel de periode na 1992 buiten de onderzoeksopdracht van de werkgroep valt, maakt de werkgroep melding van haar ter beschikking staande informatie dat op dit moment zou worden gewerkt aan een plan van aanpak waarin de gehele milieu(afval)problematiek van de Cannerberg wordt meegenomen en dat er nog steeds sprake zou zijn van discussie tussen de NAVO en Defensie omtrent de financiële afwikkeling van de beëindiging van het gebruik van de Cannerberg door de NAVO.
Aan de Staatssecretaris van Defensie zou kunnen worden verzocht nader inzicht te geven in de wijze waarop de formele overdracht van het JOC van de NAVO aan Defensie heeft plaatsgevonden, waarbij expliciet aandacht dient te worden besteed aan mogelijke afspraken omtrent de wijze, het tijdstip waarop en door wie de aanwezige milieuvervuiling (waaronder asbest) zal worden verwijderd danwel gesaneerd.
Aan de Staatssecretaris van Defensie zou eveneens kunnen worden verzocht nader inzicht te geven in het tijdstip alsmede de wijze waarop de formele teruggave van Defensie aan de eigenaars na beëindiging van de huurovereenkomst zal plaatsvinden, waarbij expliciet aandacht dient te worden besteed aan mogelijke afspraken omtrent de aanpak van de aanwezige milieuvervuiling.
Optreden SoZaWe/Arbeidsinspectie
Met name de Arbeidsinspectie heeft gedurende het grootste gedeelte van de door de werkgroep onderzochte periode de bijzondere (internationale) positie JOC ten onrechte aangevoerd om niet in actie te hoeven komen.
Gezien de wettelijke bevoegdheden van de Arbeidsinspectie gedurende een aanzienlijk deel van de door de werkgroep onderzochte periode was dit zeer wel mogelijk geweest. De werkgroep merkt daarbij op dat de NAVO nooit een formeel beroep op immuniteit heeft gedaan174.
Het eerste district van de Arbeidsinspectie (waaronder de Cannerberg viel) heeft geen medewerking verleend aan een in 1984/1985 vanuit DGA geïnitieerd onderzoek naar de aanwezigheid van asbestspuitlagen binnen de diverse districten van de Arbeidsinspectie, ondanks herhaalde verzoeken vanuit DGA. De redenen hiervoor zijn niet duidelijk.
Daarbij constateert de werkgroep dat Defensie een aantal malen expliciet om inzet van de Arbeidsinspectie heeft verzocht, waarop door de Arbeidsinspectie geen of onvoldoende vervolg is gegeven. De werkgroep constateert daarnaast dat er in ieder geval tot medio 1991 geen dossier-Cannerberg bij het eerste district van de Arbeidsinspectie aanwezig was.
Al met al moet de werkgroep constateren dat de betrokkenheid van met name het eerste district van de Arbeidsinspectie gedurende de onderzochte periode bij de asbestproblematiek Cannerberg, ook indien expliciet om actie werd verzocht, tot 1991 sterk te wensen over heeft gelaten.
Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onvoldoende duidelijkheid bestaan over de verantwoordelijkheidsverdeling enerzijds tussen de Arbeidsinspectie en DGA en anderzijds binnen de Arbeidsinspectie zelf. Een gecoördineerde aanpak van de asbestproblematiek in de Cannerberg is hierdoor op meerdere momenten afwezig gebleven.
Een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van arbeidsomstandigheden binnen SoZaWe dient zo veel mogelijk te worden bevorderd. Het ministerie zou kunnen worden verzocht nader inzicht te geven in de huidige stand van zaken en waar nodig verbeteringen aan te brengen. Hierbij dient onder meer expliciet te worden ingegaan op de wijze waarop de verantwoordelijkheden tussen het kerndepartement en de Arbeidsinspectie in de praktijk worden verdeeld en op de wijze waarop binnen de Arbeidsinspectie de verantwoordelijkheden zijn verdeeld.
De werkgroep heeft waardering voor de initiatieven die de Arbeidsinspectie eind 1991 en in de eerste helft van 1992 heeft genomen. Desalniettemin is de werkgroep van mening dat onverlet het onvoldoende optreden van de NAVO en Defensie in die periode het optreden van de Arbeidsinspectie nog steviger had kunnen zijn (bij voorbeeld in de zin van het daadwerkelijk proberen af te dwingen van beschermende maatregelen op het moment dat duidelijk werd dat het militaire personeel in afwijking van de gemaakte afspraken nog steeds geen masker droeg).
De NAVO heeft voornamelijk vanuit militair-strategische overwegingen besloten tot sluiting van het JOC. De snelle besluitvorming inzake deze sluiting vanaf eind 1991 en inzake het tijdstip van sluiting (reeds eind 1992) lijkt wel mede te zijn ingegeven door de (kosten verbonden aan mogelijke sanering van) asbest in het JOC.
De werkgroep is met de Staatssecretaris van Defensie175 van mening dat Defensie bij meerdere gelegenheden (en ook eerder) had moeten aandringen op maatregelen van de NAVO. Het had daarbij naar het oordeel van de werkgroep niet alleen moeten gaan om het dragen van beschermende maskers door het militaire personeel (zie voorts de volgende conclusie), maar ook om het bezien van de mogelijkheden om eerder tot verplaatsing/sluiting van het JOC over te gaan. Van dit laatste was eerst rond 1977 en later ook rond 1988 reeds sprake. Eind 1991 hield de NAVO zelf uitdrukkelijk rekening met onmiddellijke sluiting op last van Nederland (Defensie). Anderzijds heeft de werkgroep er begrip voor dat het operationele belang van het JOC als (mogelijk) oorlogshoofdkwartier in ieder geval tot 1990 een belangrijke rol heeft gespeeld bij de afweging om het JOC open te houden.
Voor wat betreft het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen en het aanbrengen van aanvullende voorzieningen is in ieder geval op uitvoerend niveau sprake geweest van nonchalance, aan de zijde van het Ministerie van Defensie maar vooral ook aan de zijde van de NAVO. Zo is er van de Commandant JOC vanaf oktober 1991 geen enkele stimulans uitgegaan tot het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen door het personeel. Bewijzen dat hij dit uitdrukkelijk heeft verboden, ontbreken. De werkgroep heeft echter wel de indruk dat, juist omdat het niet werd gestimuleerd, van het bovenomschreven optreden van de Commandant JOC een negatief uitstralingseffect is uitgegaan, dat zeker ook repercussies heeft gehad op de verhoudingen tussen het militaire personeel en het burgerpersoneel.
De werkgroep vindt het overigens ook bevreemdend dat ook vanuit Defensie nooit een dringend advies is gegeven aan de NAVO om het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen voor te schrijven. De huidige Staatssecretaris van Defensie is ook reeds tot een in hoofdlijnen vergelijkbare conclusie gekomen176.
De werkgroep constateert dat de door de jaren heen uitgevoerde metingen in overgrote meerderheid waarden opleverden die bleven onder de op dat moment geldende normen. De werkgroep plaatst op basis van de haar ter beschikking staande informatie echter vraagtekens bij de locaties waar deze metingen werden uitgevoerd. Zo lijken metingen op plaatsen waar asbeststof was opgehoopt en metingen bij de uitblaaspunten van de luchtkanalen slechts in zeer beperkte mate te hebben plaatsgevonden. Ook is het de vraag of metingen hebben plaatsgevonden op representatieve momenten, bij voorbeeld tijdens oefeningen. Daarbij is het de vraag wat de zin van metingen is wanneer op allerlei plaatsen in de gangen zichtbaar (onbeschermd) asbest aanwezig is.
Opvallend is dat de rolopvatting van TNO bij het uitvoeren van de metingen in de zeventiger jaren beperkt is. TNO meet slechts en toetst aan de vooraf verstrekte MAC-waarden.
Het TNO-onderzoek in 1991 wordt gekenmerkt door een bredere rolopvatting. TNO zet de meetresultaten uit eigen beweging af tegen recent beschikbaar gekomen strengere normen. Dit heeft tot gevolg dat de asbestproblematiek onmiddellijk hoog op de agenda komt te staan.
Ondanks dat de werkgroep niet heeft kunnen beschikken over alle voor het onderzoek relevante documenten, meent de werkgroep dat in voldoende mate nader inzicht in de besluitvorming is ontstaan.
De werkgroep concludeert dat zowel het Ministerie van Defensie als het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als de NAVO tekort zijn geschoten bij de aanpak van de asbestproblematiek in de Cannerberg.
De werkgroep tekent bij deze conclusie aan dat de Staatssecretaris van Defensie in het voorjaar van 1997 zelf reeds forse kanttekeningen heeft geplaatst bij de aanpak van Defensie. Zo heeft de Staatssecretaris op 23 mei 1997 bij de beantwoording van schriftelijke vragen aangegeven dat «.... gelet op het bovenstaande moet worden geconstateerd dat Defensie niet altijd adequaat heeft gehandeld en dat dit handelen in dit opzicht als nalatig en verwijtbaar kan worden beschouwd.»177 Tijdens een algemeen overleg op 28 mei 1997 heeft de Staatssecretaris uitgesproken dat «.... hij nu slechts kon constateren dat Defensie in haar totaliteit van 1976 tot de sluiting in 1992 niet heeft gedaan wat zij eigenlijk had moeten doen.»178
Mede gezien de onder de laatste conclusie geformuleerde bevinding van de werkgroep omtrent de wijze waarop het Ministerie van Defensie de asbestproblematiek heeft aangepakt, acht de werkgroep het terecht dat het Ministerie van Defensie als werkgever geen beroep zal doen op de verjaringstermijn van 30 jaar ten aanzien van slachtoffers (nu en in de toekomst) van typische asbestgerelateerde ziektebeelden die kunnen worden toegeschreven aan werkzaamheden in de Cannerberg.
AAFCE | Allied Air Force Central Europe |
AC | airconditioning |
ACE | Allied Command Europe |
AFCENT | Allied Forces Central Europe |
AI | Arbeidsinspectie |
ARBO | Arbeidsomstandigheden |
(TWO)ATAF | (Second) Allied Tactical Air Force |
ATOC | Allied Tactical Operations Centre |
Briggen | Brigade-Generaal |
Cdre | Commodore |
CDS | Chef Defensiestaf |
CENTAG | Central Army Group |
CGOM | Centraal Georganiseerd Overleg Militairen |
CINCENT | Commander-in-Chief Allied Forces Central Europe |
CNV | Christelijk Nationaal Vakverbond |
DGA | Directoraat-Generaal van de Arbeid |
DGE&F | Directoraat-Generaal Economie en Financiën |
DGM | Directoraat-Generaal Materieel |
DGP | Directoraat-Generaal Personeel |
DGWT | Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen |
DJZ | Directie Juridische Zaken |
EaI | Eerstaanwezend Ingenieur (DGWT) |
EID | Eerstaanwezend Ingenieur-Directeur (DGWT) |
EHO | Environmental Health Officer |
Genmaj | Generaal-Majoor |
ICM | Institute of Community Medicine (van de RAF) |
IGD | Inspectie Geneeskundige Dienst |
JOC | Joint Operations Centre |
JPWHQ | Joint Primary War Headquarters |
KL | Koninklijke Landmacht |
KLu | Koninklijke Luchtmacht |
LKol | Luitenant-Kolonel |
MAC | Maximaal Aanvaarde Concentratie |
NAVO | Noord-Atlantische Verdragsorganisatie |
NBC | Nucleaire, Biologische en Chemische |
NORTHAG | Northern Army Group |
P-blad | Publicatieblad (Arbeidsinspectie) |
PSA | Property Services Agency (van de RAF) |
RAF | Royal Air Force |
RE | Roermond Engineers (DGWT Roermond) |
SACEUR | Supreme Allied Commander Europe |
SHAPE | Supreme Headquarters Allied Powers Europe |
SodM | Staatstoezicht op de Mijnen |
SZW | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TNO | (Nederlandse organisatie voor) Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek |
VROM | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
1 Op 28 mei 1997 en op 19 juni 1997.
2 Zie het overzicht geraadpleegde documenten dat als bijlage 4 aan dit rapport is toegevoegd.
3 Zie bijlage 3.
4 «Toestandsrapport Joint Operations Centre Maastricht» d.d. juni 1977 (document 06–77; bijlage 24 Def).
5 Uitspraak van Genmaj Hameleers tijdens zijn gesprek met de werkgroep.
6 Zie ook 3.4.9.
7 ««Physical responsibility» for the maintenance of infrastructure projects normally rests with the host nation». Zie: NATO Infrastructure Manual, 1991 release, part I, chapter 12 (document 1991, map 2–11 Def). De financiële verantwoordelijkheid ligt overigens bij de «user nation», in dit geval de NAVO, die ook de verantwoordelijkheid heeft voor de bedrijfsvoering («operation is the responsibility of user nations»).
8 Uit het door Defensie toegestuurde organisatieschema van DGWT rond 1990 blijkt niet eenduidig of de Geniedienst een (volwaardige) dienstkring was. Tijdens de gesprekken werd de Geniedienst meer dan een «een buitenbeentje» genoemd en werd gewezen op de tot op grote hoogte autonome positie van de Geniedienst.
9 Bij het weergeven van de eigenschappen van asbest is onder meer gebruik gemaakt van het rapport «Asbestslachtoffers» (maart 1997) van prof. mr. J. de Ruiter.
10 Zie voorts bijlage 3.
11 Zie voorts Kamerstuk 25 323, nr. 7, blz. 3.
12 Zie voorts bijlage 6. Overigens wordt wel uitgegaan van een gedifferentieerde normstelling, zodat «rekening wordt gehouden met verschillen in carcinogene potentie van de soorten asbest en vezellengte».
13 Artikel II van NAVO-statusverdrag van 19 juni 1951 (Tractatenblad 1951, nr. 114).
14 Zie Kamerstuk 25 323, nr.7, blz. 5.
15 Tractatenblad, jrg. 1964, nr. 131, artikel VII.
16 Kamerstuk 25 323, nr. 7, blz. 5, noot 1.
17 Zie: Tractatenblad, jrg. 1951, nr. 114, artikel I, onder b.
19 Zie ook het gesprek met de heer Miseré en artikel 7, lid 1b, van het Astbestbesluit 1977.
19 Zie ook «Toestandsrapport JOC» (document 06–1977; bijlage 24 Def).
20 «Aangenomen moet worden dat reeds spoedig instortingen in de enkele kilometers lange niet versterkte gangen kunnen ontstaan«..
21 Uit: brief van directeur Cortenraad van DGWT van 22 september 1977 aan de Chef Defensiestaf (bijl 28 Def).
22 Het spuiten van asbest is een werkwijze waarbij asbest-cement in een molen wordt vermengd met water, tot er een vlokkerige substantie ontstaat. Dit mengsel wordt met luchtdruk via een straalpijp tegen het te isoleren oppervlak gespoten. Het asbest in een dergelijk mengsel bestaat voor het overgrote gedeelte uit afvalvezels van chrysotiel, amosiet en crocidoliet. Deze vezels zijn te kort om nog anderszins te kunnen toepassen. Juist deze korte vezels zijn gevaarlijk (hoe korter, hoe beter inhaleerbaar). Daarbij is er sprake van een slechte binding van de vezel, omdat spuitasbest gemengd zit in een verdunde cementoplossing.
23 Kanalen van de airconditioning bestaan uit met asbest-cementplaten gemonteerde kokers. Deze platen bevatten 20% chrysotiel, dat over het algemeen goed in cement is gebonden. Bij bewerking, boren, schuren en breken kunnen echter asbestvezels vrijkomen. Ook door verwering kunnen asbestvezels van de buitenlaag minder gebonden raken en bij luchtverplaatsing vrijkomen.
24 document 06–1977 (bijlage 24 Def).
25 Document 13-05-1971 (bijl 1 Def).
26 Document 02-03-1978 (map 1–6 Def).
27 Op 19 mei 1971 maakt de Arbeidsinspectie tijdens een persconferentie het P-blad 116 bekend.
28 Zie voorts 3.2.4.
29 Metingen gehouden op 24 mei 1976.
30 Document 03-08-1976 (bijl 3 Def).
31 Document 14-09-1976 (bijl 8 Def).
32 Document 31-08-1971 (bijl 2 Def).
33 Document 17-09-1976.
34 Zie voorts 3.1.3.
35 De RAF doet op 21 september 1976 aan het eigen Ministerie van Defensie verslag van metingen gehouden in de periode 23–25 augustus 1976. Tijdens deze metingen word voor het eerst de hoogte van de concentraties bekend. Tijdens het eerste RAF-onderzoek is alleen gekeken naar het voorkomen van asbest. Pas op 3 oktober 1976 wordt DGWT Limburg geïnformeerd..
36 Document 20-04-1977 (bijl 21 Def).
37 Document 10-02-1977 (bijl 16 Def).
38 Document 08-02-1977 (map 1–4 Def).
39 Document 08-02-1977 (map 1–4 Def).
40 28 maart 1977; 11 mei 1977; 24 mei 1977.
41 Op 25 mei 1977.
42 Brief van 2 juni 1977 (bijl 23 Def).
43 Zie document 26-08-1977 (map 1–5 Def).
44 De Chef Defensiestaf wordt tussentijds schriftelijk door DGWT over te ondernemen acties in het JOC geïnformeerd. Daarbij is het opmerkelijk dat niet wordt gerefereerd aan de internationale druk die wordt uitgeoefend, maar wordt gerefereerd aan een brief van meer dan een jaar daarvoor over dit onderwerp van de Directeur Juridische Zaken (van 14 september 1976; zie ook onder «vervolgacties»).
45 Document 17-10-1977 (map 1–5 Def).
46 Document 12-12-1977 (bijl 29 Def).
47 Document 21-09-1976 (bijl 12 Def).
48 Document 20-04-1977 (bijl 21 Def).
49 Document 11-05-1977 (bijl 19 Def).
50 Document 24-05-1977 (bijl 20 Def).
51 Document 07-07-1977 (bijl 25 Def).
52 Kamerstuk 25 323, nr. 2, blz. 4.
53 Document 06–1977 (bijl 24 Def).
54 In de periode 1974 – 1976 werden i.v.m. asbestgevaar buizen bekleed met aluminiumfolie (zie bijvoorbeeld document 02-03-1978).
55 Kamerstuk 25 323, nr. 2, blz. 11.
56 Document 22-06-1977 (map 1–5 Def).
57 Document 26-10-1977 (bijl 28 Def).
58 Document 21-11-1977 (bijl 28 Def).
59 Document 13-05-1971 (bijl 1 Def).
60 Zie ook 3.2.5.
61 Het is bijvoorbeeld de bedoeling om tijdens oefening «Able Archer» in oktober 1976 onder minder gunstige condities te meten: «Op 28 oktober a.s., mag op meer aktiviteit ... worden gerekend.» (brief van 21 oktober 1976) In werkelijkheid is een dag eerder gemeten onder relatief gunstige condities.
62 Zie Kamerstuk 25 323, nr. 2, blz. 19, en document 12-07-1977 (bijl 26 Def).
63 Kamerstuk 25 323, nr. 2, antwoord op vragen 27 en 110.
64 Copie van deze brief (ref. AW03/D3/9875/17) ontbreekt in de ter beschikking gestelde documenten.
65 Document 11-03-1983 (map 2–8 Def).
66 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jrg. 1977, nr. 269 (zie «regelgeving»); document 28-09-1979 (bijl 34 Def); document 13–01–77 (bijl 15 Def); document 12–76 (map 2–8 Def). Overigens is het opvallend dat LKol Mulder de brief van Eternit blijkbaar beschouwt als een objectieve weergave van de gevaren van asbest.
67
Document 06–03–83 (map 2–8 Def) en document 16–03–83 (map 2–8 Def).
68 Royal Air Force Institute of Community Medicine: A report on an assessment of the airborne concentrations of asbestos fibres in the Joint Operations Centre Maastricht 18 to 21 september 1984 (report no. ICM/11/85), 2 april 1985 (document 22-08-1985; bijl 36 Def).
69 Kamerstuk 25 323, nr. 1, blz. 3.
70 Document 24-07-1985 (bijl 35 Def).
71 Document 06-08-1985 (bijl 35 Def).
72 Document 22-08-1985 (bijl 36 Def).
73 Zie voor verslag van deze vergadering document 15–04-1988 (map 2–9 Def).
74 Zie ook document 24-08-1987 (NAVO-doc): «Based on present planning the JPWHQ is scheduled to move to the newly built bunker at Castlegate in the FRG by the end of 1991 and ATOC-2 is scheduled to move to Glons at the same time.»
75 Document 12-07-1988 (map 2–9 Def).
76 Zie document 25-11-1991 (NAVO-doc), waarin de Chef Staf SHAPE het volgende meldt aan de Chef Staf AFCENT: «Any action to accept Castlegate will require funds which are unlikely to be available from either the shrinking Military Budget or from the Infrastructure Budget.»
77 Document 11-06-1991 (bijl 40 Def).
78 Bijlage 7 bij brief van 28 november 1997 van Directeur DGWT, Genmaj Westerhuis, aan de werkgroep.
79 Document 19-07-1989 (map 2–9 Def). De brief van DGWT Limburg, waar Van den Bosch op antwoordt, ontbreekt in het dossier (brief d.d. 17–05–89, kenmerk MG89/3574).
80 Document 07-08-1990 (map 2–10 Def).
81 Tweede Kamer, vergaderjaar 1983–1984, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 315. Document 05-01-1984 (bijl 5 SZW).
82 Kamerstuk 25 323, nr. 7, blz. 8.
83 Document 23-03-1984 (bijl 4 SZW).
84 Document 23-03-1985 (bijl 8 SZW).
85 Deze gang van zaken kan de vraag oproepen hoe de (formele en materiële) verantwoordelijkheidsverdeling tussen SZW Den Haag (DGA) en de Arbeidsinspectie lag. Over dit onderwerp heeft de contactpersoon SZW op 15 december 1997 een informele notitie aan de werkgroep toegestuurd. In deze notitie wordt onderscheid gemaakt in drie periodes: van 1 januari 1961 tot 1 januari 1983, van 1 januari 1983 tot 1 mei 1994 en van 1 mei 1994 tot heden. In de eerste periode (tot 1 januari 1983) had DGA blijkens de notitie als Hoofd van Dienst reeds ruime mogelijkheden om de Arbeidsinspectie aan te sturen. In de periode tot 1 mei 1994 worden deze mogelijkheden verder versterkt (o.a.: expliciete vaststelling dat aanwijzingen DGA per individueel bedrijf mogelijk zijn). Op 1 mei 1994 wordt de algehele inspectie-organisatie binnen SZW ingrijpend veranderd met de instelling van de I-SZW en de gelijktijdige opheffing van (o.a.) de Arbeidsinspectie. Vanaf 1 januari 1996 is volgens de notitie sprake van maximale aansturingsmogelijkheden vanuit SZW Den Haag op de inspectie-organisatie van SZW.
86 Kamerstuk 25 323, nr. 7, blz. 9.
87 Kamerstuk 25 323, nr. 1, blz. 2.
88 Zie ook het antwoord dat de Staatssecretaris van Defensie op 23 april 1997 heeft gegeven op een schriftelijke vraag van het lid Poppe: «In december 1989 is een militair overleden tengevolge van een kwaadaardige nieuwvorming in het borstvlies (het mesothelioom). Een verband tussen contact met asbest gedurende de werkzaamheden in de Cannerberg en het overlijden van betrokkene is medisch gezien aannemelijk geacht. Voor dit overlijden is een verband met de uitoefening van de militaire dienst aangenomen. Dit betekent dat een verhoogd nabestaandenpensioen wordt uitbetaald. Verder zijn er, voorzover op dit moment binnen Defensie bekend, geen gevallen van specifieke asbestziekte (de specifiek aan asbest gerelateerde aandoeningen mesothelioom en asbestose) bij voormalige medewerkers van de Cannerberg.» Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1097.
89 Limburgs Dagblad, 19 januari 1991.
90 Het Staatstoezicht op de Mijnen is op basis van het Groevenreglement van 1947 toezichthouder op de ondergrondse kalksteengroeven. De bevoegdheden betreffen met name de stabiliteitstechnische en de gesteentemechanische kant van mergelwinning en andere gebruik van de kalksteengroeve. De hoofdtaak in de Cannerberg is het toezicht houden op het uitbreiden en aanpassen van het onderaards gangenstelsel, bijvoorbeeld voor het inrichten van lokalen, waarbij mergel wordt gezaagd. In een «Groevenboek», dat op locatie wordt bewaard, schrijven inspecteurs van het Staatstoezicht hun op- en aanmerkingen, die de groevenopzichter (in de Cannerberg het hoofd van de Geniedienst) vervolgens onder de aandacht kan brengen van zijn of haar superieuren.
91 document 29-05-1991 (bijl 39 Def).
92 document 11-06-1991 (bijl 40 Def).
93 concept TNO-rapport «Asbestmeting in de Cannerberg» d.d. 18 oktober 1991; document 01-10-1991 (bijl 41 Def en bijl 42 Def).
94 document 23-10-1991 (map 2–11 Def).
95 document 01-11-1991 (bijl 43 Def).
96document 01-11-1991 (bijl 44 Def).
97 document 07-11-1991 (bijl 45 Def).
98 document 08-11-1991 (bijl 47 Def).
99 document 13-11-1991 (bijl 51 Def).
100 document 31-10-1991 (bijl 46 Def).
101 document 22-11-1991 (bijl 43 Def).
102 zie onder meer het verslag van het gesprek met mevrouw De Goey, blz. 4.
103 document 20-12-1991 (bijl 73 Def).
104 document 05-12-1991 (bijl 62 Def).
105 o.a.: De Limburger, 29 oktober 1991.
106 document 12-11-1991 (bijl 50 Def).
107 document 19-11-1991 (bijl 52 Def).
108 document 14-11-1991 (map 2–11 Def).
109 document 16-12-1991 (bijl 68 Def).
110 document 17-12-1991 (bijl 63 Def).
111 document 17-12-1991 (bijl 63 Def).
112 de plv. Directeur Uitvoering van DGWT Den Haag, die van GenMaj De Vos de opdracht heeft gekregen het dossier-Cannerberg verder te begeleiden.
113 document 04-12-1991 (bijl 61 Def).
114 zie document 20-12-1991 (bijl 73 Def).
115 zie document 22-07-1991 (map 2–11 Def).
116 document 12-12-1991 (bijl 67 Def).
117 document 17-12-1991 (bijl 69 Def).
118 Kamerstuk 22 300 X, nr. 45.
119 De Staatssecretaris gaat dus niet in op de vertrouwelijke informatie die hij in het najaar van 1991 van Genmaj Hameleers heeft ontvangen (nl. dat het JOC waarschijnlijk binnen een jaar zal worden gesloten; zie voorts 3.4.6).
120 Zo vindt op 11 november 1991 een bijeenkomst plaats op het HQ AFCENT over de mogelijkheid om de bunker Castlegate geschikt te maken als interim hoofdkwartier voor NORTHAG/TWOATAF, totdat Castlegate volledig operationeel zou zijn. Zie document 18-11-1991 (NAVO-doc).
121 document 29-11-1991 (NAVO-doc).
122 Document 17–12–91 (NAVO-doc).
123 Zie de brief d.d. 25 november 1991 van Chef Staf SHAPE aan Chef Staf AFCENT: «It is also necessary to take account of the requirements of the new NATO Command Structure. The most appropriate source of funds would seem to be through closure of a facility such as another War Headquarters, or the early closure of the existing NORTHAG/2ATAF Joint Operations Center at Maastricht.» Document 25-11-1991 (NAVO-doc).
124 «Clearly it is good news that the JOC can remain in operation until the end of 1994 albeit on some restrictions, including on the number of personnel allowed to work there. My understanding is that the 5–6 million guilders needed to carry out the necessary work on the caves will be found by the Dutch Government.» Document 09-01-1992 (NAVO-doc).
125 document 20-01-1992 (bijl 81 Def).
126 document 03-02-1992 (bijl 87 Def).
127 document 12-02-1992 (bijl 92 Def).
128 document 18-02-1992 (bijl 96 Def).
129 document 27-02-1992 (bijl 98 Def).
130 document 04-03-1992 (bijl 100 Def).
131 document 06-03-1992 (bijl 102 Def).
132 Kamerstuk 22 300 X, nr. 72.
133 document 02-01-1992 (bijl 76 Def).
134 document 16-01-1992 (bijl 79 Def).
135 document 16-01-1992 (bijl 79 Def).
136 document 12-02-1992 (bijl 92 Def).
137 document 03-03-1992 (bijl 99 Def).
138 document 16-03-1992 (bijl 11/16 SZW).
139 document 25-03-1992 (map 3–13 Def).
140 Kamerstuk 22 300 X, nr. 72.
141 Kamerstuk 25 323, nr. 2.
142 document 20-12-1991 (bijl 73 Def).
143 Kamerstuk 22 300 X, nr. 45.
144 zie onder meer bijl 84 en 103 Def.
145 document 15-04-1992 (bijl 107 Def).
146 zie onder meer het gesprek met de heren Clermonts, Croimans en Bastian.
147 zie onder meer het gesprek met de heer Van den Bosch.
148 document 25-11-1991 (bijl 55 Def).
149 verslag d.d. 04-12-1991 (bijl 59 Def).
150 document 09-12-1991 (bijl 64 Def).
151 document 07-01-1992 (bijl 77 Def).
152 document 09-01-1992 (bijl 78 Def).
153 document 24-01-1992 (bijl 83 Def).
154
document 03-02-1992 (bijl 88 Def).
155 zie o.a. bijl 11/18 SZW d.d. 12-02-1992 en bijl 11/17 SZW d.d. 27-02-1992.
156 document 05-03-1992 (map 3–13 Def).
157 document 11-08-1992 (bijl 111 Def).
158 document 09-10-1992 (bijl 113 Def).
159 document 25-11-1991 (bijl 56 Def).
160 document 25-11-1991 (bijl 56 Def).
161 document 04-03-1992 (bijl 100 Def).
162 document 30-06-1992.
163 document 10-08-1992 (map 3–14 Def).
164 document 26-08-1992.
165 document 08-09-1992 (map 3–14 Def).
166 document 17-09-1992.
167 document 28-09-1992 (bijl 112 Def).
168 map 3–14 Def.
169 Kamerstukken 25 323, nr. 1, blz. 3 en nr. 2, blz. 27.
170 Kamerstuk 25 323, nr. 2, blz. 27.
171 zie de in bijlage toegevoegde rapporten van de TU Delft.
172 zie het rapport «Asbestslachtoffers» van maart 1997 van prof mr J. de Ruiter.
173zie voorts blz. 7.
174zie met name 3.2.4.
175zie Kamerstuk 25 323, nr. 5, blz. 13.
176 zie Kamerstuk 25 323, nr.4, blz. 6.
177 Kamerstuk 25 323, nr. 2, blz. 14.
178 Kamerstuk 25 323, nr. 5, blz. 13.
* bijlage 1: overzicht gesprekspartners
* bijlage 2: verslagen gesprekken
* bijlage 3: rapporten TU Delft
* bijlage 4: overzicht geraadpleegde documenten
* bijlage 5: overzicht correspondentie werkgroep
* bijlage 6: overzicht wet- en regelgeving
BIJLAGE 1 OVERZICHT GESPREKSPARTNERS
De werkgroep heeft gesproken met de navolgende direct betrokkenen, in de aangegeven volgorde. Ieder gesprek duurde ongeveer drie kwartier.
Naast onderstaande personen stond nog een tiental andere personen op de eerste lijst van mogelijk uit te nodigen personen. Nader onderzoek leerde dat een aantal van laatstgenoemde personen was overleden. De overige personen konden om uiteenlopende redenen (m.n. gezondheidsredenen) geen gevolg geven aan de uitnodiging van de werkgroep.
* Drs F.H. Meppelder (SZW) 67
* LKol b.d. H.A. Schalkwijk (DGWT) 75
* LKol b.d. F.G.J. Houben (DGWT) 81
* LKol b.d. F.J. Mulder (DGWT) 87
* Ir J.G.W. Coenjaerts (SZW) 93
* Ing M.W. van den Bosch (DGWT) 101
* O. Evers (beheerder Cannerberg) 111
* Drs M.B.C.I. de Goey (SZW) 117
* LKol b.d. G. van Putten (DGWT) 125
* Ir A.J. de Roos (SZW) 131
* Ir J.F. van der Wal (TNO) 137
* Gen-Maj b.d. J.J. de Vos (DGWT) 145
* Gen-Maj b.d. N.M.M.L. Hameleers (NAVO) 151
* Ir J. Bos (Insp. Geneeskundige Dienst KL) 159
* Dr S.B. Ybema (Dir. Jur. Zaken Defensie) 165
* Gen-Maj E.N. Westerhuis (DGWT) 171
* A.L. ter Beek 179
* mr B.J.M. baron van Voorst tot Voorst 185
* Cdre b.d. A. van Gilst (NAVO) 193
* W.M.H. Miseré (Staatstoezicht op de Mijnen) 201
* mr M. Patijn 207
* de heren Clermonts, Croimans en Bastian (afvaardiging oud-burgerpersoneel JOC) 215
BIJLAGE 2 VERSLAGEN GESPREKKEN
DE VERSLAGEN VAN DE GESPREKKEN KONDEN OM SOFTWARE-TECHNISCHE REDENEN NOG NIET IN DE DATABASE WORDEN OPGENOMEN
De medische, veiligheidskunde en arbeidshygiënische kennisontwikkeling in de periode 1930–1969
Paul Swuste en Lex Burdorf
Vakgroep Veiligheidskunde, Technische Universiteit Delft
Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam
1 oktober 1997
Inleiding | 227 |
Wanneer was wat bekend | 228 |
Medische kennisontwikkeling | 229 |
asbestose | 229 |
longkanker | 230 |
mesothelioom | 230 |
Erkenning van asbestgerelateerde beroepsziekten | 233 |
Veiligheidskundige en arbeidshygiënische kennisontwikkeling | 234 |
De periode tot 1945 | 234 |
De periode na de Tweede Wereldoorlog tot 1969 | 235 |
Conclusies | 239 |
Beroepsziekten | 239 |
Gevaren van asbest in het beroep | 239 |
Veiligheidskundige en arbeidshygiënische maatregelen | 240 |
Algemene conclusie | 240 |
Literatuur | 241 |
Tabellen en figuren | |
Figuur 1 Het schadeproces | 228 |
Tabel 2 Eerste berichten, eerste patiëntbespreking en het bereiken van consensus over de verbanden tussen asbest en asbestziekten in de buitenlandse en Nederlandse wetenschappelijke literatuur | 231 |
Tabel 3 Maatregelen ter beperking van een asbestblootstelling, gepubliceerd in de Nederlandse vakliteratuur | 238 |
Asbest is een bekende en beruchte stof. Er bestaat geen twijfel over de schadelijkheid van asbest voor de gezondheid. Asbestose, longkanker en mesothelioom worden beschouwd als de belangrijkste gezondheidseffecten van blootstelling aan asbest. De gemiddelde latentietijd voor asbestose kan 10–20 jaar bedragen, voor longcarcinoom wordt 20–30 jaar aangehouden en voor mesothelioom bedraagt deze periode 30–40 jaar. Deze gezondheidseffecten zijn voor de Nederlandse wet erkende beroepsziekten. Er zijn tevens aanwijzingen dat personen blootgesteld aan asbest een verhoogde kans hebben op tumorvorming in het maagdarmkanaal en keel (Selikoff en Lee, 1978).
Asbest beschikt over een aantal bijzondere eigenschappen zoals hittebestendigheid, slijtvastheid en een groot isolerend vermogen. Door deze eigenschappen is asbest toegepast in meer dan 3000 commerciële produkten. De industriële verwerking van dit mineraal begint halverwege de negentiende eeuw in West-Europa en Noord-Amerika met het gebruik van asbestpakkingen in stoommachines en asbestvilt, -verf en -dakbedekking als brandwerend materiaal in gebouwen. Ook in de scheepsbouw werd asbest toegepast in de vorm van zogenaamde asbestmatrassen.
In het begin van deze eeuw steeg het gebruik van asbest explosief door de ontwikkeling van het asbestcementprocédé. De asbestcementindustrie overschaduwde in latere jaren bijna alle andere industriële toepassingen van asbest. De opkomst van de automobielindustrie leidde tot een toenemende vraag naar asbestfrictiemateriaal zoals remvoeringen en koppelingsplaten. Een beruchte toepassing die in het begin van de jaren dertig in Engeland werd geïntroduceerd, was het verspuiten van asbest als isolatiemateriaal op scheepswanden, industriële fornuizen en leidingen en in openbare gebouwen. In Nederland is asbest ook op grote schaal gebruikt, met als belangrijke toepassing isolatie-, frictiemateriaal en asbestcement. Opmerkelijk genoeg heeft de groeiende stroom wetenschappelijke publikaties over de schadelijke gevolgen van asbest parallel gelopen met een stijgende gebruik van asbest. De invoer van ruwe asbest in Nederland bereikte haar hoogtepunt in 1978 met ruim 41 000 ton. Daarna is deze weer snel gedaald tot enkele duizenden tonnen (Swuste en Klaver, 1990). Dit heeft geleid tot een aanzienlijke maatschappelijke schade, waarvan de omvang pas recent is gerealiseerd (Swuste ea, 1996; Ruiter, 1977; Burdorf en Swuste, 1997; Burdorf ea, 1997; Swuste ea, 1997)
Dit rapport behandelt de stand van de kennis over de gevaren van asbest en de beheersing daarvan op grond van de ontwikkeling in de medische, veiligheidskundige en arbeidshygiënische professie in de periode 1930–1969.
De kennisontwikkeling over de gevaren van asbest en de beheersing van deze gevaren verschaft informatie over de stand van de kennis in verschillende tijdsperiodes. Om de stand van kennis vast te stellen moet antwoord gegeven worden op de vraag «wanneer was wat bekend». De beantwoording van deze vraag ligt op het grensgebied van de veiligheidskundige, de arbeidshygiënische en de medische discipline. De verschillen in bijdragen van deze disciplines is duidelijk te maken aan de hand van een eenvoudig model van het schadeproces, dat met asbest als voorbeeld zal worden besproken (zie figuur 1).
bron emissie
medium transmissie
blootgestelde(n) immissie
Een bron zorgt voor een emissie, een uitstoot, van asbestvezels. Na de emissie volgt de verspreiding via een medium, in dit geval lucht. De vezels worden getransporteerd naar blootgestelden. Het transport wordt de transmissie genoemd en de immissie is de opname van de vezels door de longen of de huid.
De medische specialist concentreert zich op de laatste schakel in dit model, de blootgestelden. Na de immissie kunnen hier de effecten, de ziektebeelden zichtbaar worden. De veiligheidskunde en de arbeidshygiëne zijn twee disciplines, die zich met oplossingen en maatregelen bezighouden. Het model van het schadeproces geeft richting aan de te nemen maatregelen en wat belangrijk is, aan de hiërarchie van maatregelen. Arbeidshygiënisten denken primair vanuit de transmissie en de immissie. Veiligheidskundigen zijn gericht op het proces, het gevaar of de bron, zij benaderen maatregelen vanuit mogelijkheden om de emissie te elimineren door vervanging van asbest of de emissie te reduceren door bijvoorbeeld de introductie van natte werkmethoden. Gerichte ventilatie en omkasting van installaties en machines zijn voorbeelden van maatregelen, die de transmissie beïnvloeden. Onderaan de hiërarchie van maatregelen staan de persoonlijke beschermingsmiddelen, die de immissie beïnvloeden. Het gevolg van deze benadering is, dat er geen specifieke maatregelen ontwikkeld worden voor de verschillende ziekten, tenzij de bron en de transmissie wezenlijk verschilt. Bij de drie erkende, asbestgerelateerde beroepsziekten is dat niet het geval.
De medische kennisontwikkeling is te achterhalen uit de medische vak- en wetenschappelijke literatuur. De stand van kennis op het gebied van «asbest maatregelen» komt uit de veiligheidskundige en arbeidshygiënische literatuur. In de Nederlandse literatuur valt op, dat reeds in een vroeg stadium over dit onderwerp gepubliceerd is. Voor en enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog zijn regelmatig artikelen verschenen, die zowel de hiërarchie van maatregelen benadrukken als specifieke asbestmaatregelen voorschrijven. Het hele scala van oplossingen die interfereren met zowel de emissie, de transmissie als de immissie zijn onderwerp van deze publikaties (Swuste en Burdorf, 1991; Burdorf ea, 1991; Swuste, 1994).
Aan het eind van de 19e en het begin van deze eeuw verschijnen in Groot-Brittannië en Duitsland de eerste signalen over de schadelijke effecten van asbest op de gezondheid (Swuste ea, 1988; Burdorf ea, 1988). De scherpe asbestnaalden, die onder een microscoop zichtbaar zijn, spraken tot de verbeelding en werden als oorzaak gezien van de longziekten onder asbestwerkers. Vlak na de Eerste Wereldoorlog zijn de aanwijzingen voor twee Amerikaanse verzekeringsmaatschappijen, de «Prudential Insurance Company» en de «Metropolitan Life Insurance Company», voldoende duidelijk om asbestwerkers uit te sluiten van de levensverzekering:
«It may be said, in conclusion, that in the practice of American and Canadian life insurance companies asbestos workers are generally declined on the account of the assumed health injurious conditions of the industry» (Hoffman, 1918).
In de twintiger jaren heeft belangrijk onderzoekswerk in Groot-Brittannië geleid tot een uitvoerige beschrijving van het ziektebeeld van de «asbeststoflongen». In deze periode vond de term «Pulmonary Asbestosis» algemeen ingang. Het zijn vooral de pathologen geweest die, op basis van autopsieën, tot diagnosecriteria kwamen. Deze resultaten waren voor de Britse Arbeidsinspectie in 1929 de aanleiding om een groot landelijk onderzoek naar het vóórkomen van asbestose te verrichten (Merewether en Price, 1930). De inmiddels klassieke rapportage van dit onderzoek resulteerde in 1931 in Groot-Brittannië tot erkenning van asbestose als beroepsziekte.
Het eerste bericht in Nederland over het bestaan van asbestose is terug te vinden in een verslag van een vergadering van het Klinisch Genootschap uit 1930. Tijdens een bespreking van een patiënt met een stoflong werd zijdelings gewezen op een nieuw ziektebeeld; de asbestose (Remijnse, 1930). Bijzondere aandacht kreeg de asbestose eerst in een verslag over de internationale silicosis-conferentie in Johannesburg van 1930 van de hand van de Medisch-adviseur van de Arbeidsinspectie Kranenburg. Slechts één jaar later werd de eerste stoflong ten gevolge van asbest in Nederland geconstateerd (Arbeidsinspectie, 1930–1969; Kranenburg, 1931). In de daarop volgende jaren meldden de medisch inspecteurs van de Arbeidsinspectie verschillende asbestose-patiënten. Het ziektebeeld asbestose raakte bekend en de eerste besprekingen van achtergronden en diagnostiek van de asbestose verschenen in de Nederlandse medische literatuur (Smit, 1940; Hampe, 1940). In 1942 werden door de gedetailleerde beschrijving van de klinische, röntgenologische en pathologisch-anatomische beelden van asbestose in het proefschrift van Hampe duidelijke diagnosecriteria voor asbestose ingevoerd (Hampe, 1942). Deze diagnose steunde op de aanwezigheid van een longfibrose, asbestlichaampjes in het sputum of longweefsel en een aantoonbare blootstelling aan asbest. Omdat de beroepen van een patiënt zelden werden geregistreerd, was deze laatste voorwaarde soms een groot probleem. Vermeldenswaard zijn Hampe's voorstellen voor periodieke keuringen van werknemers in stofberoepen, ter controle en bestudering van de progressie van de stoflong. Bij de aanstellingskeuring diende bovendien gecontroleerd te worden op de efficiëntie van het verdedigingsmechanisme van het lichaam: «De functie van den neus moet minstens bij de eerste keuring der toekomstige arbeider worden bepaald. «Slechte neuzen» mogen niet in stoffige beroepen voorkomen».
Na de WO II wordt regelmatig gepubliceerd over asbestosegevallen in Nederland. Met name in het tijdschrift «De Veiligheid» schrijven de medische adviseurs van de Arbeidsinspectie tot 1957 in totaal acht artikelen over dit onderwerp (Swuste ea, 1988). Dit tijdschrift is op dat moment het enige vakblad op het gebied van arbeidsomstandigheden en was aanwezig bij bedrijven en organisaties waar veiligheidskundigen en bedrijfsartsen werkzaam waren.
Op grond van buitenlandse onderzoeksresultaten werd in het begin van de veertiger jaren in de Nederlandse literatuur gewezen op het risico op longkanker bij asbestose-patiënten (Lynch, 1935; Gloyne, 1935; Egbert en Geiger, 1936; Hornig, 1938; Hampe, 1942). Het zou nog echter geruime tijd duren alvorens in 1956 de eerste patiëntbeschrijving werd gepubliceerd (Hampe, 1956). Twee jaar later werd niet meer in twijfel getrokken dat asbest een bevorderende factor is voor het ontstaan van bronchuscarcinoom bij asbestosepatiënten (Schoot, 1958). Als belangrijk bewijsmateriaal gold het onderzoek van Doll die een relatief risico van 10 voor longkanker vond bij vergelijking van asbestosepatiënten met de algemene bevolking (Doll, 1955). Het is opvallend dat het samengaan van asbestose en bronchuscarcinoom slechts sporadisch is gemeld in de Nederlandstalige literatuur terwijl het percentage patiënten met asbestose dat overleed ten gevolge van bronchuscarcinoom in het buitenland werd geschat op minimaal 17% (Inspector of Factories, 1947).
Het verband tussen asbestblootstelling en het verhoogd voorkomen van longtumoren zonder bijbehorende asbestose is lang onduidelijk geweest. Een van de eerste internationale studies waarin dit verband kon worden aangetoond, was een mortaliteitsstudie onder asbestisoleerders door Selikoff en mede-onderzoekers (Selikoff ea, 1965). Tijdens de eerste internationale conferentie over asbest in 1964 te New York presenteerden diverse onderzoekers recente gegevens van studies naar sterfte in industriële populaties. In een consensus-bijeenkomst werd door de aanwezige deskundigen het verband tussen blootstelling aan asbest en het optreden van longkanker bewezen geacht (Working Group on Asbestos and Cancer, 1965). In Nederland duurde het nog enige jaren alvorens werd onderkend dat longkanker kan worden veroorzaakt door blootstelling aan asbest. In een patiëntbespreking op een conferentie van het Klinisch Genootschap werd begin 1968 nog de uitspraak gedaan dat: «er waarschijnlijk geen correlatie bestond tussen het voorkomen van longcarcinoom en uitsluitend asbestexpositie zonder dat deze tot asbestose leidt» (Francke ea, 1968). In hetzelfde jaar vond ook de tweede internationale conferentie over asbest plaats. Ditmaal was ook een Nederlandse delegatie aanwezig. Overtuigd door de vele voordrachten werd in een verslag geschreven dat de door asbest veroorzaakte longkanker niet gebonden hoeft te zijn aan het gelijktijdige bestaan van asbestose (Zielhuis, 1968a).
De eerste signalen over een verband met asbest zijn afkomstig van een buitenlandse beschrijving van een asbestosepatiënt waarbij tevens een pleuragezwel werd geconstateerd (Weiss, 1953). Vrij snel daarna verschenen ook in Nederland de eerste ziektegeschiedenissen van asbestosepatiënten waarbij tevens mesothelioom werd geconstateerd. Het betrof drie arbeiders die gedurende een lange periode als asbestisoleerder werkzaam waren geweest (Schoot, 1956). Het besef dat asbest een zelfstandige mesothelioom kan veroorzaken, werd voor het eerst geuit door Wagner en mede-onderzoekers. Zij publiceerden in 1960 33 gevallen van pleura-mesothelioom, allen omwonenden van een asbestmijn in Zuid-Afrika (Wagner ea, 1960). Internationale consensus werd bereikt op de eerste internationale asbest conferentie in 1964 te New York. In Nederland verscheen enige jaren later een referaat waarin, verwijzend naar deze conferentie, de conclusie luidde dat asbest mesothelioom kan veroorzaken (Zielhuis, 1968b). Zo er in Nederland nog enige twijfel bestond over de schadelijkheid van asbest, verdween deze geheel door het proefschrift van bedrijfsarts Stumphius. Dit onderzoek kreeg ruime publiciteit. Op het eiland Walcheren werden in de periode 1962–1968 in het totaal 25 gevallen van mesothelioom gevonden, waarvan 22 hadden gewerkt bij een scheepswerf waar asbestisolatie was toegepast (Stumphius, 1969).
Bij de discussie over de gezondheidsrisico's van asbest heeft de publikatie van Wagner in de begin zestiger jaren geleid tot de opvatting dat er een verschil in carcinogeen effect is tussen de verschillende soorten asbest. Op de tweede internationale asbestconferentie in 1968 te Dresden werd dit mogelijke verschil van weinig relevantie geacht: «in 1964 werd in New York nog betwijfeld of de meest gebruikte asbestsoort chrysotiel wel carcinogeen was; en men overwoog de mogelijkheid, de carcinogene soorten hierdoor te vervangen. Deze hoop is nu wel de bodem ingeslagen, zowel door experimenteel als epidemiologisch onderzoek in vele landen» (Zielhuis, 1968a).
In tabel 2 geeft de asbestziekten met een jaartal. Het eerste jaartal duidt op een eerste vermoedens over gezondheidsrisico's in de literatuur. Het tweede jaartal is het jaar van publikatie van de eerste patiëntbespreking en het laatste is het moment van consensus van specifieke asbestziekten.
Consensus betekent overeenstemming en houdt in dat wetenschappelijke weinig twijfel meer bestaan over het oorzakelijke verband tussen blootstelling aan asbest en het gezondheidseffect. De consensus over de causale relatie tussen beroepsmatige asbestblootstelling en diverse beroepsziekten is terug te vinden in de diverse handboeken. Tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog wordt het risico op asbestose genoemd in medische en veiligheidskundige handboeken (Lochem, 1943; Pieters, 1955). Dat geldt eveneens voor de asbest gerelateerde tumoren, die na het proefschrift van Stumphius standaard vermeld worden in medische handboeken zoals «Beroepsziekten van het ademhalingstelsel» en het standaardwerk «Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde» van Burger en mede auteurs (Billiet, 1971; Burger ea, 1974)
Het onderzoek van Stumphius heeft mede geleid tot een publikatieblad over asbest van de Arbeidsinspectie, een landelijk mesothelioomregister, een nationaal asbestose-onderzoek en uiteindelijk het Asbestbesluit 1977 (Arbeidsinspectie, 1971; Miedema, 1973; Planteydt, 1972).
Tabel 2 Eerste berichten, eerste patiëntbespreking en het bereiken van consensus over de verbanden tussen asbest en asbestziekten in de buitenlandse en Nederlandse wetenschappelijke literatuur
buitenland | Nederland | |||
---|---|---|---|---|
Asbestose | ||||
eerste bericht | 1897 | Netolitzky | 1930 | Remijnse |
eerste patiëntbespreking | 1907 | Montague-Murray | 1931 | Arbeidsinspectie |
consensus | 1929 | Haddow | 1942 | Hampe |
Longkanker (& asbestose) | ||||
eerste bericht | 1935 | Lynch e.a. | 1942 | Hampe |
eerste patiëntbespreking | 1935 | Lynch e.a. | 1956 | Hampe |
consensus | ||||
asbestose met longkanker | 1951 | Hueper | 1958 | Van der Schoot |
longkanker | 1964 | Selikoff e.a. | 1968 | Zielhuis |
Mesothelioom (& asbestose) | ||||
eerste bericht | 1953 | Weiss | 1958 | Van der Schoot |
eerste patiëntbespreking | ||||
asbestose met mesothelioom | 1953 | Weiss | 1958 | Van der Schoot |
mesothelioom | 1960 | Wagner e.a. | 1968 | Arbeidsinspectie |
consensus | ||||
asbestose met mesothelioom | 1964 | Selikoff e.a. | 1968 | Zielhuis |
mesothelioom | 1964 | Selikoff e.a. | 1969 | Stumphius |
ERKENNING VAN ASBESTGERELATEERDE BEROEPSZIEKTEN
De eerste meldingen van de beroepsziekte asbestose in de jaarverslagen van 1931 en 1935 van de Arbeidsinspectie bezaten nog geen officieel karakter omdat asbestose niet expliciet was opgenomen in de lijst der beroepsziekten waarvoor een aangifteplicht bestond. De eerste melding bij de Rijksverzekeringsbank dateerde uit 1946 (Burger ea, 1974). Drie jaar later, in 1949, is asbestose vermeld in de Nederlandse lijst van beroepsziekten (Staatsblad, 1949). Vanaf dat moment is asbestose als officieel erkende beroepsziekte te beschouwen. Door ratificatie van de Europese lijst der Beroepsziekten in 1962 werd nogmaals bevestigd dat asbestose een beroepsmatige aandoening van het ademhalingstelsel is. In deze lijst uit 1962 werd uitgebreid ingegaan op de bronnen van asbestblootstelling en zijn het bronchuscarcinoom en mesothelioom vermeld als asbest gerelateerde ziektebeelden (Commissie EG, 1962). Het mesothelioom komt in het jaarverslag 1968 van de Arbeidsinspectie voor het eerst naar voren als beroepsziekte. In de officiële lijst met beroepsziekten van 1980, evenals de voorfgaande lijsten samengesteld door de International Labour Office te Genève, staan naast asbestose ook longkanker en mesothelioom als beroepsziekte veroorzaakt door asbest vermeld (Parmeggiani, 1989). Het International Agency for Reseach on Cancer heeft sinds 1973 asbest op de lijst van carcinogene stoffen staan met de aanduiding «carcinogenic to humans» (Bogovsky ea, 1973)
VEILIGHEIDSKUNDIGE EN ARBEIDSHYGIËNISCHE KENNISONTWIKKELING
Het eerste artikel dat in het bijzonder op asbest gericht is, verschijnt in Groot-Brittannië en is geschreven door het hoofd van de medische dienst van de Britse Arbeidsinspectie, drie jaar na de erkenning van asbestose als beroepsziekte aldaar (Merewether, 1934). In dit artikel worden maatregelen genoemd, die niet wezenlijk verschillen van noodzakelijke maatregelen bij blootstelling aan andere gevaarlijk stoffen (tabel 3, p. 16).
In Nederland zijn in het begin van de jaren '30 de maatregelen om blootstelling aan stof te reduceren voornamelijk gericht op het realiseren van adequate afzuiginstallaties. In veel jaarverslagen van de Arbeidsinspectie wordt een aparte paragraaf gewijd aan stofbestrijding (Arbeidsinspectie, 1931, 1934, 1936, 1937). Regelmatig worden door de Arbeidsinspectie aan bedrijven eisen gesteld tot het tegengaan van stofver- spreiding. In de crisisjaren is de Arbeidsinspectie voorzichtig met het stellen van deze eisen:
«Ook ten aanzien van de stofafzuiging kon door de slechte financiële resultaten van verschillende bedrijven niet worden verlangd, wat onder normale omstandigheden zeer zeker zou zijn geëischt» (Arbeidsinspectie, 1934)
De aandacht van de Arbeidsinspectie voor stofbestrijding is zeker niet alleen gericht op het gevaar voor silicose in zandstraalinrichtingen. Zo wordt in het jaarverslag 1936 bijvoorbeeld melding gemaakt van verbeteringen ten aanzien van de stofverspreiding bij het zagen van asbestcementplaten.
In 1938 verschijnt in «De Veiligheid» een boekbespreking van het boek van Lehmann (Gorter, 1938). Het boek is afkomstig uit Duitsland en bepleit een arbeidsverbod voor arbeiders met een «filtreerende» neus beneden een bepaald percentage bij bepaalde werkzaamheden.
De technische maatregelen worden onderverdeeld in 4 middelen:
«1e wijziging van het arbeidsproces, zoodat stofontwikkeling voorkomen of het ontstane stof neergeslagen wordt;
2e afzuiginstallaties;
3e toevoer van versche lucht, die alleen door den arbeider wordt ingeademd;
4e het dragen van stofmaskers door den arbeider.
In de practijk blijkt, dat de onder 1e. en 2e. genoemde middelen lang niet altijd kunnen worden toegepast. Ook 3 brengt dikwijls bezwaren met zich mee (...). Daarom is de beantwoording van de vraag: «Kan door het dragen van een stofmasker een voldoen: de bescherming tegen inademing verkregen worden», van zeer groot belang» (Gorter, 1938).
Het artikel behandelt verder nog een aantal modellen stofmaskers en besluit met de oproep het lot van de arbeider in stoffige bedrijven te verbeteren.
In de publikatie over asbestose van de medische adviseur van de Arbeidsinspectie Luyt worden ook maatregelen beschreven om de blootstelling aan stof te reduceren. Allereerst wijst Luyt op het gevaar van onderschatting van het probleem:
«Hierbij is het van groot belang, dat de betrokkenen het gevaar kennen, waaraan zij blootgesteld zijn. Dan eerst is te verwachten dat zij in dit opzicht hun volle medewerking zullen verleenen. Het gevaar wordt echter zoo gemakkelijk over het hoofd gezien, omdat de beschadiging zich meestal eerst na langen tijd kenbaar maakt» (Luyt, 1943).
De genoemde maatregelen zijn sterk gericht op afzuiging en ventilatie:
«Men stelle niemand onnoodig bloot aan het stof. (...) Stofverspreidende machines moeten zooveel mogelijk worden ingekast en van een stofafzuiging voorzien. De lokalen moeten goed geventileerd worden. Onnoodige ophooping van materiaal moet worden vermeden (...). Bij de reiniging make men gebruik van stofzuigers; vooral bij het schoonmaken van de kaarden is dit van belang. Het beschermen van isoleerders en personen, die niet aan machines werken, is dikwijls veel moeilijker. Zij moeten vaak hun toevlucht nemen tot het gebruik van maskers en dergelijke ademtoestellen. Ook bij het zagen en bewerken van asbesthoudend materiaal moet het stof bestreden worden. Het bevochtigen van den grond en de te bewerken artikelen wordt ook aanbevolen. Jeugdige personen en zij, die niet beschikken over gezonde ademhalingsorganen, zijn niet geschikt voor arbeid, waarbij zij zijn blootgesteld aan inademing van asbeststof» (Luyt, 1943).
De maatregelen, die volgens de eerste publikaties noodzakelijk zijn, liggen vooral op het gebied van de stofbestrijding: het omkasten van stofverspreidende machines, lokale en algemene ventilatie. Bij werknemers, die geen machinegebonden arbeid verrichten zoals bijvoorbeeld isoleerders, worden maskers en «ademtoestellen» voorgeschreven.
De periode na de Tweede Wereldoorlog tot 1969
Ook na de Tweede Wereldoorlog benadrukken de diverse publikaties van de Arbeidsinspectie herhaaldelijk de noodzaak van stofbestrijding (Groeneveld, 1947, 1948; Arbeidsinspectie, 1949; Coster van Voorhout, 1956a, 1956b). De stofbestrijding heeft een hoge prioriteit en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen wordt alleen geadviseerd als het niet anders kan. De scheikundig adviseur van de Arbeidsinspectie, Groeneveld, ziet grote nadelen in het propaganderen van het gebruik van gasen stofmaskers:
«Men laat eerst de gevaren los, laat ze op zich aankomen en dan beschermt men zich er tegen en zegt: nu ben ik veilig. Deze methode strijdt tegen de beginselen van de veiligheidstechniek. Men bestrijdt een gevaar door het weg te nemen! (...) Daarom is een geïllustreerde waarschuwing: «Draagt gasmaskers» principieel fout» (Groeneveld, 1947).
Hoewel dit in bedrijven geen eenvoudige zaak is, geeft de scheikundig adviseur van de Arbeidsinspectie een succesvol voorbeeld uit de Zuid-Afrikaanse goudmijnen:
«Ieder, die wel eens in een stoffig bedrijf heeft rondgekeken, weet dat stofbestrijding moeilijk is, maar het blijkt niet onmogelijk te zijn. In de destijds beruchte Zuid-Afrikaanse goudmijnen is men onder leiding van de arts Mavrogordato erin geslaagd in 25 jaar tijds het gemiddelde stofgehalte van de lucht terug te brengen van 150 tot 1 mg/m3, waarmede gepaard ging een daling van het silicose-, respectievelijk silico-tuberculosecijfer van 30 op 2, terwijl men in 1934 kon constateren, dat sinds 1923 geen nieuw aangestelde mijnwerkers aldaar door silicose waren aangetast. Indien dergelijke resultaten in een mijnbedrijf kunnen worden verkregen, moet het toch zeker mogelijk zijn in de industrie eveneens een bevredigende toestand te bereiken» (Groeneveld, 1948)
In 1951 is de Silocosewet afgekondigd, ter voorkoming en bestrijding van stoflongziekten. Deze wet opende de mogelijkheid bij Algemene Maatregel van Bestuur het voorhanden hebben, het be- of verwerken en het gebruik van bepaalde stoffen te verbieden of aan voorschriften te onderwerpen. (Memorie van Toelichting Silicosewet, 1951). In de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp wordt gewezen op:
«De asbestose vertoont in allerlei opzicht een grote overeenkomst met silicose, zodat men vroeger beide aandoeningen niet heeft gescheiden: sommige onderzoekers staan nog steeds op dit standpunt. (...) Later heeft men deze wijze van verklaring prijsgegeven en de schadelijke werking van het asbest gezocht in de mechanische prikkeling van het longweefsel door de uiterst fijne naaldjes, waaruit het ingeademde asbeststof bestaat. (...) Alleen moge worden opgemerkt, dat deze ziekte in ons land minder de aandacht trekt, omdat er weinig asbest wordt verwerkt en gebruikt in vergelijking met kwartshoudend materiaal.
Aan asbestose zijn blootgesteld de personen, die het asbest, vroeger bergvlas genoemd, dat als delfstof wordt aangevoerd, bewerken en verwerken. Asbestose komt voor onder het personeel van spinnerijen en weverijen, waar asbest wordt verwerkt tot zuur- en vuurbestendige textielstoffen, en onder het personeel van bedrijven, waar tegen-warmte-isolerend materiaal wordt verwerkt. Ook bij de vervaardiging en het zagen van asbestcementplaten e.d. heeft verspreiding van asbesthoudend stof plaats.« (Memorie van Toelichting, 1951)
Voor asbest blijft voorlopig de stofbestrijding de belangrijkste prioriteit. Veelal zijn de maatregelen niet per «asbestberoep» gespecificeerd, maar gelden deze in het algemeen voor het be- of verwerkingen van asbest en asbesthoudende materialen. Er is echter wel gerichte aandacht voor de isoleerders en dan met name de werknemers die asbest verspuiten bij schepen en spoorwegrijtuigen (Monsma, 1953).
«ASBESTSPUITEN. De heer VERHOEFF zegt, dat op zijn verzoek door de Sectie Industrie van de afd Gezondheidstechniek T.N.O. bij de N.V. Werkspoor te Zuilen stofbepalingen zijn gedaan tijdens het spuiten van asbest in spoorwegrijtuigen door de firma Hertel (Amsterdam). De daarbij verkregen cijfers zijn ontstellend. Spreker is bevreesd dat, indien de Arbeidsinspectie hieraan niet spoedig een einde maakt, alle asbestfabrieken hiertoe zullen overgaan met alle gevolgen van dien. Het gevaar is zeker niet denkbeeldig, dat de daarbij betrokken arbeiders spoedig aan asbestose zullen gaan lijden» (Distrikthoofden Arbeidsinspectie, 1953).
Er worden door de Arbeidsinspectie maatregelen tegen het verrichten van overwerk uitgevaardigd:
«HET TOESTAAN VAN HET VERRICHTEN VAN OVERWERK AAN ARBEIDERS VOOR WIE SILICOSE-, ASBESTOSE- EN LOODVERGIFTIGINGSGEVAAR BESTAAT.
De Medisch-Adviseur geeft hierover de volgende toelichting. Daar de kans op het ontstaan van stoflongen bepaald wordt door de concentratie van het schadelijke stof in de lucht en door de tijd gedurende welke arbeiders dit stof inademen, ligt het, wanneer de getroffen technisch-hygiënische beveiligingsmaatregelen ter voorkoming van asbestose en silicose niet afdoende zijn, eerder voor de hand, de werktijden te verkorten dan te verlengen. (...) Uit de discussie meent de DIRECTEUR-GENERAAL te kunnen stellen, dat overwerk door arbeiders voor wie silicose-, asbestose- en loodvergiftigingsgevaar bestaat, in het algemeen niet moet worden toegestaan» (Distrikthoofden Arbeidsinspectie, 1956).
Enkele keren is in publikaties verslag gedaan van metingen van asbeststofconcentraties, danwel wordt er gewezen op de noodzaak om bij alle industriële operaties het asbeststof in de lucht terug te brengen tot de «Maximum Toelaatbare Concentratie – de M.T.C.» (Medisch-adviseurs Arbeidsinspectie, 1951; Distrikthoofden Arbeidsinspectie, 1953, 1955; Coster van Voorhout, 1956a). De M.T.C. is afgeleid van de Amerikaanse lijst van «Maximum Allowable Concentrations of Air Contaminants for 1946», samengesteld door de American Conference of Governmental Industrial Hygienists. Asbest en silica hebben op deze lijst een grenswaarde van 5 mppcf (million particles per cubic foot). Evenals in andere Europese landen, is ook in Nederland deze norm geïntroduceerd en vertaald in een M.T.C. van 175–300 deeltjes per cm3 (Arbeidsinspectie, 1949; Coster van Voorhout, 1956a). Deze getalsmatige benadering van een asbestblootstelling speelt echter slechts zijdelings een rol in de discussie. Veel meer is de aandacht gericht op technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht.
«De heer GROENEVELD zegt, dat het aangeven der M.T.C. in Amerika is ontstaan. Men is daarbij niet strikt nauwkeurig te werk gegaan en het is nooit de bedoeling geweest daarmee een positieve uitspraak te doen, dat beneden deze cijfers geen gevaar aanwezig is. Het is slechts bedoeld als een voorlopige richtlijn, waarbij wordt aangegeven, dat in ieder geval beneden het aangegeven cijfer moet worden gebleven» (Distrikthoofden Arbeidsinspectie, 1955).
In het begin van de zestiger jaren wijst de Arbeidsinspectie regelmatig op de mogelijkheden van vervanging van asbest door minder gevaarlijke stoffen (Arbeidsinspectie, 1963, 1965, 1966). Dit is mede ingegeven door de constatering, dat bedrijven weinig aandacht besteden aan ventilatie en lokale afzuiging. Indien deze wel aanwezig is, dan functioneert ze meestal onvoldoende (Arbeidsinspectie, 1959, 1965).
«Bezemer zond een rapport in over de enige asbestspinnerij en weverij in ons land: de firma de Kooy, fabriek van isoleermateriaal te Enschede. De toestand in het bedrijf is onbevredigend, er is veel stofverspreiding. Bezemer zal de er voor in aanmerking komende arbeiders onderzoeken» (Medisch-adviseurs Arbeidsinspectie, 1950).
De mogelijkheden voor vervanging zijn in eerste instantie beperkt uitgewerkt. Als isolatiemateriaal behoren slakkenwol, steenwol en glaswol, al dan niet in combinatie met diverse kunststoffen, tot de mogelijkheden (Arbeidsinspectie, 1963, 1966). In 1969 komt daar verandering in. Het jaarverslag bevat een uitgebreide lijst van vervangende stoffen, gespecificeerd naar de verschillende toepassingsgebieden (Arbeidsinspectie, 1969).
Tabel 3 geeft een samenvatting van de veiligheidskundige en arbeidshygiënische maatregelen, zoals gepubliceerd in de nederlandse vakbladen.
Tabel 3 Maatregelen ter beperking van een asbestblootstelling, gepubliceerd in de Nederlandse vakliteratuur
bron | jaar | maatregelen |
---|---|---|
Gorter | 1938 | wijzigen arbeidsproces zodat stofontwikkeling voorkomen wordt adequate afzuiginstallaties en toevoer van versche lucht stofmaskers |
Luyt | 1943 | inkasten van stofverspreidende machines stofafzuiging reinigen met stofzuigers bevochtigen van den grond en de te bewerken artikelen |
Coster van Voorhout | 1956 | stofbestrijding en vervanging van asbest |
Arbeidsinspectie | 1956 | geen overwerk voor arbeiders voor wie asbestosegevaar bestaat |
Arbeidsinspectie | 1963 | vervanging van asbest (herhaald in 1965 en 1966) |
Arbeidsinspectie | 1969 | vervanging van asbest met uitgebreide lijst van vervangende stoffen voor de verschillende toepassingsgebieden |
In de medische literatuur wordt het ziektebeeld asbestose voor het eerst genoemd in 1930 naar aanleiding van het asbestose onderzoek van de Britse Arbeidsinspectie. Het eerste asbestose-geval in Nederland wordt één jaar later in het jaarverslag van de Arbeidsinspectie beschreven. In de daarop volgende jaren worden meerdere asbestose-gevallen gemeld. Zowel in de medische literatuur als de vakliteratuur verschijnen diverse publikaties over het ontstaan van asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest. In 1949 wordt asbestose als beroepsziekte in Nederland erkend en twee jaar later is in de Memorie van Toelichting op de Silicosewet van 1951 een verwijzing naar asbestose opgenomen.
Op grond van buitenlandse onderzoeksresultaten wordt in het begin van de veertiger jaren in de medische literatuur en de vakliteratuur gewezen op het risico van longkanker bij asbestose-patiënten. De eerste patiëntbesprekingen in de medische literatuur stammen uit 1956. De beroepsziekte asbestose met een samenhangende longkanker wordt voor het eerst vermeld in het jaarverslag 1961 van de Arbeidsinspectie.
Zowel in de Eerste als Tweede Internationale Asbest Conferentie (respectievelijk 1964 en 1968) wordt asbestblootstelling als oorzaak van longkanker zonder gelijktijdige asbestose niet meer in twijfel getrokken.
In de vijftiger jaren wordt in de medische literatuur het voorkomen van mesothelioom een aantal malen beschreven. Alleen in die gevallen waarbij een mesothelioom in combinatie met asbestose optreedt, wordt het causale verband met asbest gelegd. Op de Eerste Internationale Asbest Conferentie in 1964 wordt het oorzakelijk verband tussen asbest en mesothelioom als bewezen geacht. Hierna verschijnen in de medische literatuur en in de jaarverslagen van de Arbeidsinspectie regelmatig publikaties over het optreden van mesothelioom, al dan niet in combinatie met asbestose. In 1969 toont Stumphius aan dat de beroepsziekte mesothelioom in Nederland aanzienlijk vaker voorkomt dan voorheen werd aangenomen.
Gevaren van asbest in het beroep
In de Nederlandse literatuur over beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan asbest, wordt vanaf het begin het risico niet alleen gesignaleerd bij het bewerken van ruwe asbest als grondstof maar ook bij het be- of verwerken van asbesthoudende produkten.
Na 1964 wordt ook uitdrukkelijk gewezen op het risico voor mesothelioom bij een lage, indirecte blootstelling aan asbest. Vooral de bedrijfsarts Stumphius wijst op het frequent voorkomen van mesothelioom onder lassers en andere metaalwerkers, die slechts indirect zijn blootgesteld aan asbest. De gezondheidsrisico's van asbest beperken zich niet alleen tot de beroepssituatie, maar ook huisgenoten van asbestwerkers en omwonenden van asbestindustrieën lopen risico.
Veiligheidskundige en arbeidshygiënische maatregelen
Vanaf de dertiger jaren wordt door de Arbeidsinspectie de nadruk gelegd op het realiseren van maatregelen om de blootstelling aan asbeststof te reduceren. Door technische maatregelen moet de stofverspreiding worden tegengegaan. Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen wordt alleen geadviseerd indien stofbestrijding ontoereikend blijkt te zijn. Bij de beoordeling van de asbestblootstelling heeft een grenswaarde een geringe rol gespeeld. De aandacht blijft primair gericht op de aanpak van de bronnen van asbestblootstelling. Vanaf het begin van de zestiger jaren worden de mogelijkheden van vervanging van asbest door minder gevaarlijke stoffen door de Arbeidsinspectie steeds verder uitgewerkt.
De eerste waarschuwingen in Nederland over de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van blootstelling aan asbest dateren uit 1930. In de daaropvolgende jaren wordt de omvang van deze schadelijke gevolgen steeds duidelijker. In 1949 is het algemeen geaccepteerd dat beroepsmatige blootstelling aan asbest grote risico's voor de gezondheid van werknemers met zich meebrengt. In de vijftiger jaren worden ook andere gezondheidseffecten dan asbestose onderkend, met name mesothelioom en longkanker. Vele publikaties in medische tijdschriften en vakbladen volgen. Halverwege de zestiger jaren kan de carcinogeniteit van asbest als voldoende bekend worden beschouwd. De laatste sporen van twijfel worden in Nederland weggenomen door het onderzoek van dr. Stumphius die in 1969 in een relatief kleine beroepsgroep de vergaande consequenties van blootstelling aan asbest aantoont.
Reeds vanaf het eerste moment dat de gezondheidsrisico's duidelijk worden, wordt in vakbladen aandacht besteed aan de beheersing van de risico's. De aandacht is vooral gericht op het voorkomen van blootstelling aan asbest tijdens het werk. Deze aandacht blijft niet beperkt tot bedrijven waar met ruwe asbest wordt gewerkt, maar strekt zich ook uit tot de vele bedrijven waarin asbesthoudende produkten worden be- of verwerkt.
Arbeidsinspectie. 1930–1969. Centrale verslagen van de Arbeidsinspectie in het Koninkrijk der Nederlanden, van de jaren 1930–1969. Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Staatsdrukkerij, 's-Gravenhage
Arbeidsinspectie, 1971. P-blad no. 116. Werken met asbest. Directoraat-Generaal van de Arbeid. Voorburg
Annual Report of the Chief Inspector of Factories for the year 1947. His Majesty's Stationary Office, London, 1948
Billiet, L., 1971. Beroepsziekten van het ademhalingsstelsel. De Nederlandse bibliotheek der geneeskunde, deel 64. Stafleu's Uitgeversmaatschappij, Leiden
Bogovski, P., Gilson, J., Timbrell, V., Wagner, J., 1973. Biological effects of asbestos. International Agency for Reseach on Cancer, publication no. 8. Lyon
Burdorf, A., P. Swuste & P. van der Maas, 1988. Asbest en gezondheid: van patiëntbespreking naar erkenning van beroepsziekten in Nederland. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 132 nr 47, p. 2162–2167
Burdorf, L., P. Swuste & D. Heederik. 1991. A History of awareness of asbestos disease and the control of occupational asbestos exposure in The Netherlands. Historical perspectives in occupational medicine. American Journal of Industrial Medicine 20 nr. 4 pp. 547–555
Burdorf, A., Barendrecht, J., Swuste, P., Heederik, D., 1997. Toenemende incidentie van mesothelioom in de toekomst door beroepsmatige blootstelling aan asbest in het verleden. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 141 nr. 22, p. 1093–1098
Burdorf, L., Swuste, P., 1997. Beroepsziekten opnieuw op de politieke agenda. Asbest leidt tot omvangrijke maatschappelijke schade. Arbeidsomstandigheden 73 nr. 5, p. 242–244
Burger, G., W. Gerritsen, J. de Groot, J. Kuiper & R. Zielhuis, 1974. Arbeids- en bedrijfsgeneeskunde. Kroese, Leiden.
Commissie van de Europese Gemeenschappen, 1962. Medische notitie inzake de aandoeningen genoemd in de Europese lijst van beroepsziekten. Aanbevelingen van de EEG Commissie van 23 juli 1962, publikatieblad dd 31-8-1962, nr 80 en van 20 juli 1966, publikatieblad dd 9-8-1966 no 147
Coster van Voorhout, H. 1956a. Stoflongen, asbest- en asbestlongen I. De Veiligheid 32 p. 7–10
Coster van Voorhout, H. 1956b. Stoflongen, asbest- en asbestlongen II. De Veiligheid 32 p. 203–205
Distrikthoofden Arbeidsinspectie. Notulen van vergaderingen onder voorzitterschap van den Directeur-Generaal. 1952–1956
Doll, R. 1955. Mortality from lung cancer in asbestos workers. British Journal of Industrial Medicine 12 p. 81–87
Egbert, D. en A. Geiger. 1936. Pulmonary asbestosis and carcinoma. Report of a case with necropsy findings. American Review of Tuberculosis 34 p. 143–146
Francke, J., F. Saltet en J. Vogelenzang. 1968. Een patiënt met een longafwijking. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 112p. 1910–1916
Gloyne S., 1935. Two cases of squamous carcinoma in the lung occurring in asbestosis. Tubercle 17 p. 5–10
Gorter, R. 1938. Boekbespreking. De Veiligheid 15 p. 137–143
Groeneveld, F. 1947. Gas- en stofmaskers. De Veiligheid 23 p. 28–30
Groeneveld, F. 1948. De gevaren van kwartshoudend stof. De Veiligheid 24 p. 70–71
Hampe J., 1940. Pneumonoconiosis. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 84 p. 3544–3548
Hampe J., 1942. Stof en stoflongen, in het bijzonder over silicose en silicatose. Proefschrift. Assen, Van Gorcum
Hampe, J. 1956. Longasbestose met carcinoom. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 100 p. 2965–2966
Hoffman, F. 1918. Mortality from respiratory disease in dusty trades. Inorganic dust. US Department of Labor. Bulletin of the United States Bureau of Labor Statistics nr. 231. Industrial Accidents and Hygiëne Series nr. 17. Government Printing Officer, Washington DC
Hornig, F. 1938. Klinische Betrachtung zur Frage des Berufskrebses der Asbestarbeiter. Zeitschrift für Krebsforschung 47 p. 281–287
International Labour Office, 1989. Encyclopedia of Occupational Health and Safety. Parmeggiani, L. (ed). International Labour Office, Geneva
Lochem, J., 1943. Algemeene Gezondheidsleer. Kosmos, Amsterdam
Luyt, P. 1943. Asbestose. De Veiligheid 20 p. 50–51
Lynch, K., Smith, W., 1935. Pulmonary Asbestosis III: carcinoma of the lung in asbesto-silicoses. American Journal of Cancer 24 p. 36–64
Medisch-adviseurs Arbeidsinspectie. Notulen van vergaderingen 1932–1951
Memorie van Toelichting op de wet 25 april 1951, houdende vaststelling van een regeling betreffende het voorkomen en het bestrijden van silicose en andere stoflongziekten. (Silicosewet). S. 134
Merewether, E., Price, C., 1930. Report on the effects of Asbestos Dust on the lungs and Dust Suppression in the Asbestos Industry. London: Her Majesty's Stationary Office, 1930
Merewether, E., 1934. A memorandum on asbestos. Preventive measures. Tubercle 16 p.152–159
Miedema, J. 1973. Population at risk en arbeidshygiënisch beleid. Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde 51 p. 438–442
Monsma, D. 1953. Veiligheid op scheepswerven. De Veiligheid 29 p. 127–135
Pieters, H., 1955. Veiligheid in de chemie. Wenken en voorschriften ter bevordering van de veiligheid in het scheikundig laboratorium en de chemische industrie. Winants, Heerlen
Planteydt, H. 1972. Asbestos and Mesothelioma in the Netherlands. TNO nieuws 27 p. 667–671
Report and Recommendations of the Working Group on Asbestos and Cancer, 1965. Annals of the New York Acadamy of Science 132 p. 706–721
Ruiter, J. de., 1997. Asbest slachtoffers. Advies in opdracht van de Staatsscretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De haag, Vuga.
Schoot, H. van der. 1958. Asbestosis en pleuragezwellen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 102 p. 1125–1126
Selikoff, I., J. Churg en E. Cuyler Hammond. 1964. Asbestos exposure and neoplasia. Journal of the American Medical Association 188 p. 22
Selikoff, I., Lee, D. Asbestos and disease. New York, Academic Press, 1978
Smit L., 1940. Pneumonoconiose II. Geneeskundig Tijdschrift Rijksverzekeringsbank 25 p. 354–373
Staatsblad no J 464, 15 oktober 1949. Algemene maatregel van bestuur bij Arbeidswet 1919. Hierin staat de verplichting tot melding van ziekten door geneeskundige art 82 Arbeidswet. De ziekten staan vermeld als vergiftiging van een specifieke stof in de A lijst. De B lijst zijn vergiftigingen van specifieke stoffen en klinische aandoeningen (kolom I), die alleen van toepassing zijn indien de werknemer in een met name genoemde bedrijf of bedrijfstak heeft gewerkt (kolom II) voor een eveneens aangegeven minimale periode (kolom III). Onder longlijden (kolom I) wordt het bewerken of verwerken van asbest of asbesthoudende produkten genoemd (kolom II) met een minimale arbeidstijd van 5 jaren (kolom III). Deze lijst is een uitbreiding van de lijst met beroepsziekten gepubliceerd in het Staatsblad no 773, 4 oktober 1920.
Stumphius, J. 1969. Asbest in een bedrijfsbevolking. Van Gorcum, Assen
Swuste, P. & J. Klaver, 1990. Asbest, het mineraal en de ziektes. Chemisch Magazine jan, p. 10–11, 28–30
Swuste, P., A. Burdorf & J. Klaver, 1988. Asbest het inzicht in de schadelijke gevolgen in de periode 1930–1969 in Nederland. Delftse Universitaire Pers, Delft
Swuste, P. & A. Burdorf, 1991. Recognition of occupational asbestos diseases and introduction of preventive measures in The Netherlands 1930–1990. Environmental Liability Law Review 5 nr 3 pp. 49–55
Swuste, P., 1994. Asbest, feiten en maatregelen. In: Asbest en aansprakelijkheid, bewijsvragen, milieu- en produktaansprakelijkheid. p. 3–13. J. van Dunné (red). Gouda Quint bv, Arnhem
Swuste, P., Ruers, B., Burdorf, A., 1996. Van individuele asbestprocessen naar een asbestfonds
Arbeidsomstandigheden 72 nr. 3, p. 119–122
Swuste, P., Burdorf, A., Festen-Hoff, K., Huls, N., 1997. Naar een instituut van barmhartigheid voor asbestslachtoffers? Nederlands Juristenblad 76 no 26, p. 1157–1164
Wagner, J., Sleggs, C., Marchand, P., 1960. Diffuse pleural mesothelioma and asbestos exposure in the North Western Cape Province. British Journal of Industrial Medicine 17 p. 260–271
Weiss, A., 1953. Pleurakrebs bei Lungenasbestose, in vivo morphologisch gesichert. Medizinische 3 p. 93
Zielhuis, R. 1968a. Biologische effecten van asbest. IIe Internationale Conferentie, Dresden, 22–25 april 1968. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 112 p. 1494
Zielhuis, R. 1968b. Asbest en mesothelioom. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 112 p. 773
De medische, veiligheidskunde en arbeidshygiënische kennisontwikkeling in de periode 1970–heden
Tweede rapport voor de parlementaire werkgroep Cannerberg
Paul Swuste en Lex Burdorf
Vakgroep Veiligheidskunde, Technische Universiteit Delft Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam
20 oktober 1997
Inleiding | 246 |
Kennisontwikkeling | 247 |
Kennisontwikkelingen in Nederland | 250 |
Wet- en regelgeving | 252 |
De situatie voor 1978 | 252 |
Asbestbesluit 1978 | 252 |
Warenwet 1983 | 252 |
Asbestbesluit 1988 | 253 |
Asbestbesluit 1993 | 253 |
Consequenties van juridische uitspraken | 255 |
Conclusies | 256 |
Literatuur | 258 |
tabel 1 Asbestnormen in Nederland | 256 |
tabel 2 Maatregelen ter beperking van een asbestblootstelling, gepubliceerd in de Nederlandse vakliteratuur | 256 |
Dit rapport is een vervolg op het rapport waarin de kennisontwikkeling van de gevaren en risico's van asbest en de beheersmaatregelen is beschreven voor de periode 1930–1969. In deze periode is consensus bereikt in de medisch wetenschappelijke literatuur over de drie belangrijkste gezondheidseffecten van asbest; asbestose, longkanker en mesothelioom. In dezelfde periode is in de vakliteratuur overeenstemming bereikt over de maatregelen om de gevaren en risico's van asbest te beheersen. De Arbeidsinspectie is in deze periode zeer actief geweest. Deze organisatie heeft medisch onderzoek opgezet onder speciale beroepsgroepen, die op grond van buitenlandse onderzoeksresultaten tot de population at risk gerekend konden worden. De Arbeidsinspectie heeft ook een actieve rol gespeeld in de verspreiding van kennis over beheersmaatregelen. De algemene conclusie over de periode 1930–1969 vermeldt:
«De eerste waarschuwingen in Nederland over de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van blootstelling aan asbest dateren uit 1930. In de daaropvolgende jaren wordt de omvang van deze schadelijke gevolgen steeds duidelijker. In 1949 is het algemeen geaccepteerd dat beroepsmatige blootstelling aan asbest grote risico's voor de gezondheid van werknemers met zich meebrengt. In de vijftiger jaren worden ook andere gezondheidseffecten dan asbestose onderkend, met name mesothelioom en longkanker. Vele publikaties in medische tijdschriften en vakbladen volgen. Halverwege de zestiger jaren kan de carcinogeniteit van asbest als voldoende bekend worden beschouwd. De laatste sporen van twijfel worden in Nederland weggenomen door het onderzoek van dr. Stumphius die in 1969 in een relatief kleine beroepsgroep de vergaande consequenties van blootstelling aan asbest aantoont.
Reeds vanaf het eerste moment dat de gezondheidsrisico's duidelijk worden, wordt in vakbladen aandacht besteed aan de beheersing van de risico's. De aandacht is vooral gericht op het voorkomen van blootstelling aan asbest tijdens het werk. Deze aandacht blijft niet beperkt tot bedrijven waar met ruwe asbest wordt gewerkt, maar strekt zich ook uit tot de vele bedrijven waarin asbesthoudende produkten worden be- of verwerkt» (Swuste en Burdorf, 1997).
In dit rapport wordt de kennisontwikkeling over de periode 1970 tot heden beschreven, met een speciale aandacht voor de arbeidshygiënische en veiligheidskundige aspecten van wet- en regelgeving.
Evenals in de voorgaande periode speelt Nederland een zeer beperkte rol in de ontwikkeling van nieuwe kennis en inzichten over de gevaren van asbest en de maatregelen om deze gevaren te beheersen. Het eerder genoemde onderzoek van Stumphius en het hieropvolgend onderzoek van Zielhuis is het enige epidemiologische onderzoek in Nederland van internationaal wetenschappelijke betekenis (Stumphius, 1969; Zielhuis ea, 1975). De kennisontwikkeling en de wet- en regelgeving is eveneens voor een belangrijk deel door buitenlandse ontwikkelingen bepaald.
De parlementaire behandeling van de wet- en regelgeving staat uitgebreid beschreven in het recent verschenen rapport van de commissie de Ruiter (Ruiter, 1997). Zowel in de tekst als in bijlage 2 wordt hier ruimschoots aandacht aan besteed.
Vanaf 1970 wordt naast epidemiologische studies ook dierexperimentele onderzoek gestart. Het grote voordeel van dierexperimentele onderzoek is de conditie van blootstelling. In tegenstelling tot epidemiologisch onderzoek, waar de blootstelling alleen gekarakteriseerd kan worden door de totale blootstelling, is de blootstelling bij proefdieren meer gecontroleerd en kan het effect van verschillende vezeldimensies worden onderzocht. De resultaten van dierexperimenteel onderzoek leveren belangrijke informatie over het werkingsmechanisme.
De gevaren van asbest, de carcinogene potentie, werd in dierexperimentele studies bevestigd. Het gezaghebbende International Agency for Research on Cancer (IARC) heeft de bevindingen samengevat in een monograph (IARC, 1977).
«Er zijn voldoende aanwijzingen uit experimenten met ratten, muizen, hamsters, cavia's en konijnen dat alle soorten asbestvezels kankerverwekkend zijn: een verband wordt gelegd tussen inhalatoire blootstelling aan asbest en het vóórkomen van adenomen, adenocarcinomen en plaveiselcarcinomen van de long, mesotheliomen van de pleura en incidenteel mesotheliomen van het peritoneum» (IARC, 1977; DGA, 1989).
Uit dit type onderzoek is eveneens de zogenaamde vezelgeometrie theorie geboren. De lengte en de diameter van de vezel bepalen of een asbestvezel inhaleerbaar is of niet. Volgens deze theorie bepalen de lengte en de diameter van de vezel eveneens in belangrijke mate de fibrogeniteit en de carcinogeniteit van de asbestvezel (Stanton, 1972; Pott, 1980). Aan de verschillende vezelafmetingen kan een carcinogeniteitsindex worden toegekend waaruit volgt dat vele dikke en korte asbestvezels (d > 0,25 μm, l < 5 μm) gezamenlijk een evengrote carcinogene potentie bezitten dan een gering aantal lange en dunne asbestvezels (d < 0,25 μm, l > 20 μm). Deze theorie was een doorbraak, daar tot die tijd de werking van de toen bekende kankerverwekkende stoffen met een biochemisch model beschreven kon worden en er nog geen fysische parameter als verklaring voor het kankermechanisme bekend waren.
De resultaten uit epidemiologisch onderzoek lieten geen eenduidig beeld van het risico van asbest zien. Vanaf het begin is er zeer veel discussie geweest in de wetenschappelijke literatuur over een mogelijk verschil in carcinogene potentie tussen chrysotiel (wit asbest) en de amphibolen (blauw en bruin asbest).
De oorzaak van deze discussie is met name gelegen in de resultaten van onderzoek onder mijnwerkers uit de witte asbestmijnen van Quebec, Canada. Deze resultaten lieten weliswaar een hoge oversterfte aan longkanker zien, maar slechts een geringe oversterfte aan mesothelioom (McDonald ea, 1971). In de afgelopen twintig jaar is echter duidelijk geworden dat chrysotiel ook leidt tot oversterfte aan mesothelioom, maar dat het risico kleiner is dan dat van crocidoliet (blauw asbest).
In een gezondheidskundig advies van de Werkgroep van Deskundigen is de literatuur samengevat (DGA, 1989). Op de vraag of wit asbest te beschouwen is als een humaan carcinogeen herhaalt de werkgroep de eerder gepubliceerde IARC resultaten (IARC, 1977).
* «Chrysotiel is een humaan carcinogeen (longkanker, pleuramesothelioom)»
* «De aanname dat de carcinogene potentie van chrysotiel geringer is dan van amphibolen (bruin en blauw asbest) is – althans in dierexperimenteel – aan het wankelen gebracht, al bestaan er wel epidemiologische aanwijzingen voor een dergelijk verschil. Een ware vergelijking kan pas gemaakt worden wanneer de vezeldimensies gelijk zijn, wat in epidemiologisch onderzoek nauwelijks of wellicht nooit waargemaakt kan worden voor een heel arbeidsleven» (DGA, 1989).
Op grond van de bovenstaande analyse concludeert de Werkgroep van Deskundigen dat men er voorzichtigheidshalve van uit moet gaan dat er geen verschil bestaat tussen het totale kankerrisico bij blootstelling aan amphibolen en (vrijwel) uitsluitend chrysotiel. Deze opvatting heeft er overigens niet toe geleid, dat er één norm voor asbest wordt opgesteld. In de Nederlandse normen voor asbest is altijd een verschil gemaakt tussen witte en blauwe asbest.
Behalve de ontwikkelingen in de epidemiologie en het dierexperimenteel onderzoek naar de gezondheidseffecten van asbest zijn in de periode na 1970 belangrijke ontwikkelingen in de meetmethode en -strategie van asbestvezels aan te geven. Om de blootstelling aan asbest te kunnen kwantificeren moet de asbestconcentratie in de lucht gemeten worden. In 1969 stond de meetmethode van asbestvezels nog in haar kinderschoenen. Er zijn lichtmicroscopische meetmethoden ontwikkeld en in de zeventiger jaren zijn elektronenmicroscopische technieken toegepast (Selikoff en Lee, 1978). Het belang van de elektronenmicroscopische technieken is gelegen in het bereik van deze techniek ten opzichte van lichtmicroscopische meettechnieken. Voor een lichtmicroscoop ligt de minimaal zichtbare verzeldiameter rond de 0,2 μm. In de praktijk wordt een ondergrens gehanteerd van 0,5 μm. De resolutie van een elektronenmicroscoop ligt een factor 100 of meer lager. Toen de vezelgeometrie theorie aan invloed ging winnen, werd ook het belang van de vaststelling van de zeer kleine vezels in lengte en diameter belangrijker, die onzichtbaar zijn met lichtmicroscopische meettechnieken. Verder zal met een lichtmicroscoop slechts een deel van de asbestvezels in een monster kunnen waarnemen, doordat asbestvezels submicroscopische afmetingen kunnen hebben.
Een andere ontwikkeling betrof de vertaling van de wetenschappelijke kennis naar normen voor de blootstelling aan asbest op de werkplek. De beroemdste norm in dit verband is ontwikkeld in 1968 in Groot-Brittannië. Deze norm is een voorbeeld geweest voor Nederland en latere normen zijn in belangrijke mate afgeleid van deze norm.
De BOHS, de Britse vereniging voor arbeidshygiëne, beschrijft in haar publikatie van 1968 de te hanteren grenswaarde voor blootstelling aan chrysotielvezels op de arbeidsplaats. Na uitvoerig onderzoek werd de conclusie geformuleerd dat een 50-jarige blootstelling aan 2 asbestvezels/ml lucht bij maximaal 1% van de werknemers zou kunnen leiden tot het ontstaan van asbestose. De bekendheid met gevolgen als longkanker en mesothelioom wordt in deze grenswaarde niet verdisconteerd (British Occupational Hygiene Society, 1968). Deze grenswaarde wordt door de Engelse overheid overgenomen in haar Asbestos Regulations 1969, welke in werking zijn getreden in mei 1970 (Her Majesty's Factory Inspectorate, 1969). In deze wetgeving worden de volgende grenswaarden gehanteerd:
chrysotiel;
* 2 vezels/ml lucht als gemiddelde waarde over 4 uur
* 12 vezels/ml lucht als gemiddelde waarde over 10 minuten (de asbestconcentratie mag deze grenswaarde in geen enkele periode van 10 minuten overschrijden)
crocidoliet;
* 0,2 vezels/ml lucht als gemiddelde waarde over 10 minuten
In arbeidssituaties met concentraties boven deze grenswaarden is persoonlijke bescherming noodzakelijk. De scherpe grenswaarde van crocidoliet is terug te voeren op de onderkenning van het risico op mesothelioom na blootstelling aan dit type asbest. De Engelse overheid huldigde het standpunt dat met name crocidoliet verantwoordelijk was voor de sterfte aan mesothelioom. Deze grenswaarden hebben internationaal veel navolging gekregen, doordat de grenswaarden gebaseerd zijn op epidemiologisch onderzoek.
De meest recente ontwikkeling zijn de voorspellingen over de aantallen asbestslachtoffer in de komende 35 jaar. In navolging van een Britse studie (Peto ea, 1995) is ook voor Nederland een schatting gemaakt van het aantal asbestgerelateerde ziekten onder Nederlandse mannen in de periode 1996–2030 (Burdorf ea, 1997). Naar verwachting zullen in de komende 35 jaar zo'n 50 000 asbestgerelateerde ziekten onder mannen in Nederland optreden (mesothelioom, longkanker en asbestose). De jaarlijkse sterfte aan pleuraal mesothelioom zal een piek bereiken in de periode 2015–2021 met bijna 950 gevallen per jaar. Daarna neemt de jaarlijkse sterfte snel af tot een niveau van ruim 450 gevallen in 2030. Het ligt in de verwachting dat de snelle daling zich zal voortzetten na 2030. Voor asbestose worden alleen in de komende 20 jaar aantallen van enige betekenis verwacht. Na het jaar 2015 zal asbestose nog slechts sporadisch optreden onder Nederlandse mannen. Voor asbestgerelateerde ziekten onder vrouwen in Nederland is geen voorspelling gemaakt, omdat zij niet of nauwelijks in dit soort gevaarlijke beroepen werkzaam waren.
KENNISONTWIKKELINGEN IN NEDERLAND
Het veel geroemde onderzoek van Stumphius (Stumphius, 1969) heeft een grote invloed in Nederland gehad. In het onderzoek zijn de consequenties van een betrekkelijk lage blootstelling aan asbest belicht:
«Het bedrijf in Vlissingen, waar het onderzoek plaats vond, bete- kende volgens aanvaarde maatstaven voor de daar werkzame personeelsleden slechts een geringe expositie aan asbest. Desalniettemin werden een ongewoon aantal afwijkingen gevonden, die verband kunnen houden met expositie aan deze stof. Dit geldt zowel voor de asbestlichaampjes als voor het diffuse mesothelioom» (p. 209).
«De erkenning van de causale betekenis hiervan (asbestexpositie) voor het ontstaan van mesotheliomen is van recente datum. De bekendheid met het risico van asbestose heeft reeds allerwegen geleid tot een sterke reductie van de blootstelling aan asbest. Nu blijkt echter, dat een t.a.v. de asbestose «onschuldige» expositie toch zeer schadelijke gevolgen kan hebben» (p. 212).
Deze kennis wordt opgenomen in medische handboeken zoals «Beroepsziekten van het ademhalingstelsel» (Billet, 1971) en het standaardwerk «Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde» van Burger en mede auteurs (Burger ea, 1974).
Na het onderzoek van Stumphius zijn een aantal initiatieven gestart, die tot doel hadden de omvang en mogelijke oplossingen van het asbestprobleem in Nederland in kaart te brengen. Een van de eerste initiatieven betrof de vaststelling van de population at risk (Miedema, 1973), onderzoek naar bronnen van asbestblootstelling onder mesothelioompatiënten (Zielhuis ea, 1975; Commissie van de Europese Gemeenschappen, 1977) en de opzet van een landelijke registratie van mesothelioom (Planteydt, 1972).
Het onderzoek naar de population at risk heeft zich beperkt tot het asbestose-risico onder hoog blootgestelde werknemers. Hier kwamen de werknemers in de isolatiesector en de vloerbedekkingsindustrie naar voren als een groep met een verhoogde risico. Werknemers uit de asbestcementindustrie waren in het onderzoek opgenomen, maar niet als aparte risicogroep herkend. Later is onderzoek naar de risico populatie aangevuld met informatie over de asbestmateriaalstroom (Akkersdijk, 1984; DHV, 1984; Timmerman, 1984; Spuij, 1986) en is de risicopopulatie uitgebreid met werknemers asbestcementindustrie en werknemers uit de secundaire asbestindustrie, waar asbesthoudende produkten worden bewerkt. Voorbeelden van deze sectoren zijn garages, bouwnijverheid, sloop- en reparatiebedrijven en technische- cq onderhoudsdiensten in verschillende bedrijfstakken.
Het tweede initiatief betrof de verspreiding van informatie over vervangende materialen. De Arbeidsinspectie heeft hier een actieve rol in gespeeld en vanaf de zeventiger jaren regelmatig over dit onderwerp gepubliceerd. Reeds in 1971 verscheen de eerste publikatie met een overzicht van vervangingsmiddelen (Arbeidsinspectie, 1971).
De kennisontwikkeling over vervangende materialen is nadien vooral in het buitenland ontwikkeld. In Groot-Brittannië en het toenmalige West-Duitsland is door de overheden van deze landen de mogelijkheden van vervanging als beleidsinstrument nader uitgewerkt. In opdracht van het «Umweltbundesamt» (het West-Duitse ministerie van Milieu) heeft het Battelle-instituut reeds in 1978 een overzicht gepubliceerd van vezelsoorten en -produkten welke asbest kunnen vervangen (Poeschel ea, 1978). Enige jaren later is door het «Bundesanstalt für Arbeitsschutz» (het West-Duitse ministerie van Arbeidsbescherming) een catalogus gepubliceerd waarin ruim 300 vervangingsmiddelen worden opgesomd met hun fysisch-chemische eigenschappen, gebruiksmogelijkheden, prijsindicatie en leverancier (Bundesanstalt für Arbeitsschutz, 1982). Een soortgelijke uitgave is ook in Groot-Brittannië verschenen bij de «Health and Safety Executive», de Engelse Arbeidsinspectie (Health and Safety Executive, 1986).
Een andere onderzoekslijn heeft zich gericht op de mate van binding van asbest in de verschillende produkten (Stumphius ea, 1978; Tempelman ea, 1981). De mate waarin asbestvezels uit de verschillende produkten vrij kunnen komen wordt bepaald door de mate van binding van de vezels met het produkt. TNO heeft hiervoor een testmethode ontwikkeld en een onderscheid gemaakt tussen losgebonden, lichtgebonden en hechtgebonden produkten. Onder de laatste categorie vallen de asbestcementprodukten en de remvoering- en frictiematerialen. De los- en de lichtgebonden produkten zijn alle andere toepassingen van asbest, zoals asbestpapier, -karton, -textiel produkten en asbestisolatietoepassingen in de vorm van spuitasbest. Dit onderscheid tussen verschillende type asbestprodukten is nooit uitgewerkt en is geen actieve component van het Nederlandse asbestbeleid geweest.
Een derde initiatief betrof de ontwikkeling van een reeks maatregelen, anders dan de vervanging van asbest. Deze maatregelen hadden betrekking op de typen persoonlijke beschermingsmiddelen en andere technische en organisatorische maatregelen die bedrijven bij de be- of verwerking van asbest en asbesthoudende materialen moesten nemen.
Het belangrijkste element in de beheersing van blootstelling aan asbest betrof echter de totstandkoming van normen voor blootstelling als onderdeel van het arbeidshygiënisch beleid van de overheid. De Nederlandse overheid volgde de resultaten van eerder genoemd Britse onderzoek (British Occupational Hygiene Society, 1968).
In 1971 publiceerde de Arbeidsinspectie haar eerste publikatieblad over asbest (P-116, werken met asbest). In deze publikatie wordt de Britse normgeving voor chrysotiel overgenomen, inclusief de 2 vezel/ml norm. Het is opvallend dat er geen aparte grenswaarde voor crocidoliet is genoemd. Als de concentratie boven de 2 vezel/ml ligt worden persoonlijke beschermingsmiddelen aanbevolen. Concentraties boven de 12 v/ml zijn ontoelaatbaar en vereisten zonder meer het gebruik van persoonlijke beschuttingsmiddelen. Samengevat onderneemt de Arbeidsinspectie de volgende activiteiten:
– in haar jaarverslag 1969 wordt een uitgebreide lijst met vervangingsmiddelen voor asbest opgenomen
– in haar P-blad 112 over adembeschermingsapparatuur schrijft zij dat snuitjes, weggooimaskers en halfmaskers met wattenfilter alleen worden voorgeschreven voor stuivende, niet giftige of anderszins voor de ademhalingswegen gevaarlijke produkten, zoals fosfaten, kalk en meel (Arbeidsinspectie, 1970)
– in 1971 verschijnt het P-blad 116 «Werken met asbest» dat nagenoeg geheel is gebaseerd op de Engelse asbestwetgeving. In dit P-blad wordt geschreven dat «een ademhalingsbeschermingsapparaat moet worden gedragen dat voldoende bescherming biedt. Zo'n maatregel is noodzakelijk op die plaatsen, waar de asbeststofconcentraties boven de MAC ligt. Ademhalingsbescherming is niet te beschouwen als een vervanging van stofafzuiging.» Voor de keuze van geschikte adembeschermingsapparatuur wordt verwezen naar het P-blad 112. Dat houdt dus in dat in 1971 werd gesteld door de Arbeidsinspectie dat snuitjes, weggooimaskers en halfmaskers met wattenfilter niet voldoen.
In 1978 wordt het Asbestbesluit van kracht, waarin is voorgeschreven de concentratie van asbeststof op de werkplek zo laag mogelijk te houden tijdens de bewerking of verwerking van asbest of asbesthoudende produkten. De grenswaarde van 2 vezel/ml voor chrysotiel kreeg met dit besluit een wettelijke status. De grenswaarde is gedefinieerd als het tijdgewogen gemiddelde over een periode van 4 uur, waarbij over geen periode van 10 minuten een grenswaarde van 12 vezel/ml mag worden overschreden. Crocidoliet en het verspuiten van asbest zijn verboden.
In datzelfde jaar verschijnt de eerste lijst met grenswaarden voor blootstelling aan schadelijke stoffen op de werkplek. In deze lijst (de nationale MAC lijst) zijn de Britse aanbevelingen voor grenswaarden voor asbest, inclusief crocidoliet, letterlijk overgenomen. Dat betekent dat in geen geval iemand mag worden blootgesteld aan concentraties hoger dan 0,2 vezel/ml crocidoliet over een periode van 10 minuten gedurende de werktijd
Het Asbestbesluit Warenwet is in november 1983 in werking getreden en is gebaseerd op de mate van gebondenheid van asbest. De wet stelt eisen aan eisen aan asbesthoudende produkten en beoogt een bescherming van de volksgezondheid. Asbesthoudende artikelen mogen volgens deze wet slechts op de markt gebracht worden, als de asbestvezels blijvend hechtgebonden zijn. De los- en lichtgebonden asbestprodukten zijn hiermee verboden.
In 1983 heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen een asbestrichtlijn vastgesteld, waaraan de lidstaten voor 1 januari 1987 moesten voldoen. De EG richtlijn kende een aantal specifieke bepalingen en voorschriften met als doel bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest (EG, 1983). Deze richtlijn is van toepassing op alle werkzaamheden waarbij werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen, zeescheepvaart en luchtvaart uitgezonderd. De richtlijn omvat een meldingssysteem, beheerd door de daartoe bevoegde instantie van de lidstaat, welke een beknopte omschrijving moet omvatten van de gebruikte soorten en hoeveelheden asbest, verrichte werkzaamheden en toegepaste procédés, alsmede de gefabriceerde produkten. Daarnaast is de werkgever verplicht een register bij te houden, waarin per werknemer de aard en de duur van werkzaamheden en blootstelling vermeld zijn.
In de richtlijn zijn grenswaarden voor asbest opgenomen; 1 vezel/ml voor chrysotiel en amosiet en 0,5 vezel/ml voor crocidoliet, beide gemiddelde waarden over acht uren. De richtlijn heeft eveneens een meetstrategie voorgeschreven; er moet eens per drie maanden gemeten worden, maar als de resultaten van de vorige metingen niet hoger zijn dan de helft van de grenswaarden, kan de meetfrequentie verminderd worden tot één keer per jaar. Een dergelijk beslismodel is hooguit geschikt voor de beoordeling van continue blootstelling, optredend in de primaire en secundaire asbestindustrie. Werkzaamheden in de bouw en sloop, met sterk wisselende asbestblootstelling, kunnen met een dergelijk schema niet beoordeeld worden.
Met de invoering van het Asbestbesluit 1988 is de EG richtlijn geïmplementeerd en het eerdere verbod op crocidoliet en het verspuiten van asbest gehandhaafd. De nieuwe grenswaarden voor chrysotiel betekende een halvering van de bestaande norm. Volgens de wet moeten personen die met asbest werken een medische keuring ondergaan. Er wordt onderkend, dat met deze keuring toekomstige schade aan de gezondheid (longkanker, mesothelioom) niet kan worden voorkomen. Daarom is in Nederland het beleid altijd sterk gericht op het reduceren cq elimineren van de blootstelling aan. Er wordt een arbeidshygiënisch actieniveau gehanteerd van 0,25 vezel/ml Boven dit actieniveau moeten aanvullende maatregelen genomen worden, waaronder melding bij de Arbeidsinspectie, extra metingen en afscheiding van de plaatsen waar met asbest gewerkt wordt.
Het asbestverbod van 1 juli 1993 weerspiegelt een maatschappelijke consensus na een hevige discussie over de gezondheidrisico's van asbest. De consensus slaat op het feit dat blootstelling aan asbest een groot risico voor de gezondheid inhoudt en dat er niet veilig te werken is met asbesthoudende produkten en materialen. Door de grote populariteit van asbest en asbesthoudende produkten kan asbest nog steeds aangetroffen worden in gebouwen, constructies en apparaten en kunnen werkgevers en zelfstandigen nog steeds met asbest in aanraking komen. Het Asbestbesluit kent een aantal regels, die voor een deel afkomstig zijn uit eerdere asbestbesluiten:
* het verbod om asbest en asbesthoudende materialen te verspuiten, te bewerken, te verwerken, in voorraad te houden om aan derden ter beschikking te stellen
* strenge en gedetailleerde regels voor verantwoord werken met asbest
* een procedureel voorschrift voor het slopen van asbest
* een verplichting tot het aanleggen van een register van blootgestelde personen
In het Asbestbesluit staan de grenswaarde en actieniveau vermeld. De grenswaarde voor wit asbest bedraagt 0,3 vezel/ml en voor blauw asbest 0,1 vezel/ml, gemeten over een acht-urige werkdag. Het actieniveau is vastgesteld op 0,1 vezel/ml en geldt alleen voor wit asbest. Bij het overschrijden van het actieniveau, dan wel de grenswaarde moet een oplopende reeks aan technische en organisatorische maatregelen worden genomen. De grenswaarde is afkomstig uit de eerdere norm van 2 vezels/ml, bedoeld om asbestose te voorkomen. De waarde is inmiddels lager als gevolg van Europese regelgeving, maar biedt geen afdoende bescherming tegen het optreden van longkanker of mesothelioom. Het actieniveau is in het geheel geen gezondheidskundige waarde, maar past in de strategie om in alle gevallen de concentratie van asbest in de lucht zo laag mogelijk te houden.
CONSEQUENTIES VAN JURIDISCHE UITSPRAKEN
Asbest leidt niet alleen tot een belangrijk volksgezondheidsprobleem onder Nederlandse mannen, maar ook tot een omvangrijke maatschappelijke schade. In toenemende mate zoeken slachtoffers naar mogelijkheden om een schadeclaim in te dienen tegen de voormalige werkgever. Uitspraken van de Hoge Raad uit 1990 en 1993 hebben deze mogelijkheden aanzienlijk vergroot door de bewijslast voor een groot gedeelte bij de gedaagde partij te leggen. Een tweede argument volgt uit de Hoge Raad uitspraak van 1993, waarbij uitgegaan wordt van de gevaarszetting; als een stof in het verleden gevaarlijk is gebleken, dan moet een werkgever maatregelen nemen. Als in de toekomst blijkt dat de stof nieuwe ziektebeelden kan geven, dan is dit alleen maar een extra bewijs van het gevaar van de stof. Dit betekent, dat de officiële erkenning van asbestose als beroepsziekte, 1949, als jaartal geldt waarop van een werkgever verwacht kan worden dat hij passende maatregelen heeft moeten nemen (Swuste ea, 1996) Tot nu toe heeft de rechter 27 uitspraken gedaan in processen. In vrijwel alle gevallen is de vordering van de eisende partij toegekend. In toenemende mate toetst de rechter de kwaliteit van de arbeidsomstandighedenzorg in het gedaagde bedrijf. In de procedure wordt de kwaliteit en efficiëntie van het zorgsysteem van de werkgever beoordeeld. In een aantal processen tegen grote bedrijven heeft de rechter beslist, dat de werkgever op dit punt tekort zijn geschoten en dat vereiste maatregelen op grond van het bekende gevaar voor asbestose en longkanker niet in voldoende mate zijn getroffen (Swuste ea, 1997). Deze uitspraken zullen in de nabij toekomst bepalend zijn voor de uitkomst van vele lopende schadeclaimprocedures.
De periode vanaf 1970 wordt gekenmerkt door een groeiend aantal wettelijke regelingen voor asbest. De belangrijkste wetgeving is in dit rapport opgenomen. Deze wet- en regelgeving geeft informatie over het veiligheidskundige en arbeidshygiënische beleid van de overheid.
De overheid heeft een aantal middelen tot haar beschikking om de gevaren van asbest te beperken. Technische maatregelen ter reductie van de blootstelling en de introductie van vervangingsmiddelen zijn in de periode voor 1970 grotendeels ontwikkeld en zijn ook daarna opgenomen in wet- en regelgeving. Vanaf 1971 is de normstelling voor blootstelling aan asbestvezels een belangrijk instrument geworden. Een overzicht van de ontwikkeling van de blootstellingsnormen staat weergegeven in tabel 1. Hierbij valt op, dat de overheid blijft vasthouden aan een onderscheid tussen de verschillende soorten asbest, terwijl van diverse kanten dit onderscheid in twijfel wordt getrokken.
Tabel 1 Asbestnormen in Nederland
Jaar | grenswaarde | type asbest | status van de norm |
---|---|---|---|
1971 | 2–12 v/ml | alle | advieswaarde |
1978 | 2 v/ml | wit | wettelijk |
0,2 v/ml | blauw | wettelijk | |
1988 | 1 v/ml | wit | wettelijk |
0,2 v/ml | blauw | wettelijk | |
0,25 v/ml | wit | actieniveau | |
1993 | 0,3 v/ml | wit | wettelijk |
0,1 v/ml | blauw | wettelijk | |
0,1 v/ml | wit | actieniveau |
De grenswaarden zijn afgeleid van de norm uit het Asbestbesluit van 1978, bedoeld om asbestose te voorkomen. De carcinogene effecten asbest spelen bij een aantal maatregelen een rol, bijvoorbeeld het verbod op blauw asbest, de Warenwet en bij verantwoording van de verlaging van de norm vanaf het Asbestbesluit 1988. Echter, de consequenties van de wetenschappelijke kennis, die reeds vroegtijdig ontwikkeld was, krijgt pas haar beslag in het Asbestbesluit van 1993. Tabel 2 geeft een overzicht van de wet- en regelgeving vanaf 1970. Uit de tabel blijkt hoe moeilijk en traag de vertaling van wetenschappelijke kennis in wet- en regelgeving verloopt.
De wet- en regelgeving is een instrument in de beheersing van de gevaren van asbest. Uit civiel rechterlijke procedures blijkt, dat naast wettelijke verplichtingen ook de kwaliteit en de effectiviteit van de arbeidsomstandighedenzorg van een werkgever wordt getoetst. Dan is de «state of the art» van de veiligheidskundige en arbeidshygiënische maatregelen veel meer een maatstaf dan wet- en regelgeving
Tabel 2 Maatregelen ter beperking van een asbestblootstelling, gepubliceerd in de Nederlandse vakliteratuur
bron | jaar | maatregelen | gezondheidsrisico |
---|---|---|---|
Arbeidsinspectie | 1970 | Publikatieblad P 112, Adembeschermings- middelen: bij «asbestwerkzaamheden» moeten maskers met een aparte frisse lucht aanvoer worden gebruikt | algemene gezondheidseffecten |
Arbeidsinspectie | 1971 | Publikatieblad P 116, Asbest > 12 vezels/ml; onacceptabel 2–12 vezels/ml; persoonlijke beschermings- middelen en technische, organisatorische maatregelen | |
vervanging van asbest | asbestose | ||
Asbestbesluit | 1978 | Verbod op crocidoliet | mesothelioom |
Verbod op verspuiten van asbest | asbestose | ||
> 2 vezels/ml; persoonlijke beschermingsmiddelen en technische, organisatorische maatregelen | asbestose | ||
Arbeidsinspectie | 1978 | Publikatieblad P 116–1, Asbest Uitleg asbestbesluit 1978 vervanging van asbest | |
Arbeidsinspectie | 1982 | Publikatiebladen 116–2 Werken met asbest; 116–3 Werken met asbest in het bouwbedrijf. Technische en organisatorische maatregelen per asbesttoepassing en werkzaamheden | |
Warenwet | 1983 | Verbod produkten met losgebonden asbestvezels | mesothelioom |
Asbestbesluit | 1988 | > 1 vezel/ml: persoonlijke beschermings- middelen en technische, organisatorische maatregelen | |
0,25 vezel/ml, actieniveau | longkanker en mesothelioom | ||
Asbestbesluit | 1993 | Verbod op gebruik van asbest | |
0,1 vezel/ml, actieniveau | longkanker en mesothelioom |
Akkersdijk, 1984. Asbest in de Arbeidssituatie in Nederland. Scheikundige dienst Directoraat-Generaal van de Arbeid, Voorburg
Arbeidsinspectie, 1970. Publikatieblad P-112 Adembeschermingsapparatuur. Voorburg
Arbeidsinspectie, 1971. Publikatieblad P-116. Werken met asbest. Directoraat-Generaal van de Arbeid. Voorburg
Billiet, L., 1971. Beroepsziekten van het ademhalingsstelsel. De Nederlandse bibliotheek der geneeskunde, deel 64. Stafleu's Uitgeversmaatschappij, Leiden
British Occupational Hygiene Society, Committee on Hygiene Standards, 1968. Hygiene standards for chrysotile asbestos dust. Annals of Occupational Hygiene 11 p. 47–69
Bundesanstalt für Arbeidsschutz und Unfallforschung., 1982. Ersatzstoffkatalog für Asbest. Nr. 8 Schriftenreihe Gefährliche Arbeitsstoffe. Dortmund
Burdorf, A., Looman, C., Barendregt, J., Heederik, D., Swuste, P., 1997. Estimating the consequences of asbestos use on future mesothelioma mortality. British Medical Journal (submitted)
Burger, G., W. Gerritsen, J. de Groot, J. Kuiper & R. Zielhuis, 1974. Arbeids- en bedrijfsgeneeskunde. Kroese, Leiden
Commissie van de Europese Gemeenschappen, 1977. Public Health risks of exposure to asbestos. Pergamon Press
DGA, 1989. Evaluatie van het risico op kanker bij beroepshalve blootstelling aan asbest. Gezondheidskundig advies van de Werkgroep van Deskundigen ter vaststelling van MAC-waarden. Directoraat-Generaal van de Arbeid. Rapport RA 9/89, Voorburg
DHV, 1984. Inventarisatie van het gebruik van asbest in Nederland. Dossier 1–3104–46–01. Rapport voor het Ministerie van Sociale Zaken EG, 1983. Richtlijn 83/477/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling van asbest op het werk. Brussel
IARC, 1977. IARC Monographs on the evaluation of carcinogenic risk of chemicals to man. Asbestos, vol 14. IARC, Lyon
Health and Safety Executive., 1986. Alternatives to asbestos products: A review. HMSO, London
Her Majesty's Factory Inspectorate. Asbestos Regulations 1969 London
Kölings, A., W. Lohrer, H. Nankte, E. Poeschel & G. Schettler., 1986. Substutition von Asbest. Staub 46 p. 92–96
McDonald, J., McDonald, A, Gibbs, G., Siematycki, J., Rossiter, C., 1971. Mortality in the chrysotile asbestos mines and mills of Quebec. Archives of Environmental Health 22 p. 677–686
Miedema, J. 1973. Population at risk en arbeidshygiënisch beleid. Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde 51 p. 438–442
Planteydt, H. 1972. Asbestos and Mesothelioma in the Netherlands. TNO nieuws 27 p. 667–671
Poeschel E., König, R., Haag, U., Weisser, W., 1978. Umweltrelevanz künstlicher fasern als substitut für Asbest. Berlin, Erich Schmidt Verlag
Peto, J., Hodgson, J., Matthews, F., Jones, J., 1995. Continuing increase in mesothelioma mortality in Britain. The Lancet 345 p. 535–539
Pott, 1980. Tierexperimente. In: Umweltbundesambt (ed.), Lüftqualitätskriterien Umweltbelastung durch Asbest und andere faserige Feinstäube. Schmidt Verslag – Berichte 7/80, Berlin, p. 333–360
Ruiter, J. de., 1997. Asbestslachtoffers. Advies in opdracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vuga, Den Haag
Selikoff, I., Lee, D., 1978. Asbestos and disease. Academic Press, New York
Spuij, J., 1986. Gezondheidsrisico's bij het bewerken van asbestcementbuis. Maandblad voor Arbeidsomstandigheden 62 p. 283–293
Stanton, M., 1972. Some ethiological considerations of fibre carcinogenesis. In: Biological effects of asbestos, p. 289–294, IARC, Lyon
Stumphius, J. 1969. Asbest in een bedrijfsbevolking. Van Gorcum, Assen
Stumphius, J., Huisman, C., Kolff van Oosterwijk, A., Miedema, J., 1978. De risico's voor de volksgezondheid van asbest, in het bijzonder van asbesthoudende produkten. Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg 56 p. 834–837
Swuste, P., Ruers, B., Burdorf, A., 1996. Van individuele asbestprocessen naar een asbestfonds? Maandblad voor Arbeidsomstandigheden 72 p. 119–122
Swuste, P., Burdorf, A., Festen-Hoff, K., Huls, N., 1997. Naar een instituut van barmhartigheid voor asbestslachtoffers. Nederlands Juristenblad 76 p. 1157–1164
Swuste, P., Burdorf, A., 1997. Asbest, De medische, veiligheidskunde en arbeidshygiënische kennisontwikkeling in de periode 1930–1969. Rapport voor de parlementaire werkgroep Cannerberg, 30 september
Tempelman, J., Verkoelen, E., Kuile, W. ter, 1981. Testmethode voor asbestbevattende materialen. TNO rapport F 1851
Timmerman, J., 1984. Asbest in de bouw. De Veiligheid 60 p. 505–507
Zielhuis, R., Versteeg, J., Planteijdt, H., 1975. Pleara mesothelioma and exposure to asbestos. International Archives of Occupational and Environmental Health 36 p. 1–18
BIJLAGE 4 OVERZICHT GERAADPLEEGDE DOCUMENTEN
Hieronder volgt een opsomming van alle door het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden stukken. Ook de stukken van de NAVO zijn, voor zover beschikbaar, verwerkt. De stukken zijn chronologisch gerangschikt.
In de inventarisatie is een tweedeling gemaakt. In het eerste deel zijn de stukken opgenomen die van direct belang lijken te zijn voor de besluitvorming m.b.t. de Cannerberg. Deze stukken zijn integraal bestudeerd. In het tweede deel zijn stukken opgenomen die in het licht van de besluitvorming m.b.t. de Cannerberg op het eerste gezicht als achtergrondinformatie dienen te worden beschouwd. Het betreft hier vooral stukken aangeleverd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze stukken zijn in het verdere onderzoek buiten beschouwing gebleven.
Leeswijzer: waar in het eerste deel naar «bijl Def» wordt verwezen, betreft het de desbetreffende bijlage bij de brief van de staatssecretaris van Defensie aan de Kamer d.d. 23 april 1997 (25 323, nr. 1). «Bijl SZW» verwijst naar de betreffende bijlage bij de brief van de staatssecretaris van SoZaWe aan de Kamer d.d. 19 augustus 1997 (25 323, nr. 7). «Map Def» verwijst naar de in september aangeleverde aanvullende informatie van Defensie. «Nagestuurd» verwijst naar op 28 november 1997 aangeleverde aanvullende informatie van Defensie, waar de werkgroep bij brief van 18 november 1997 om had verzocht. «03-12-97» verwijst naar documenten die op die datum van de NAVO zijn ontvangen. De overige nummers (met name in het tweede deel) verwijzen naar de in september aangeleverde aanvullende informatie van SoZaWe.
Datum | Onderwerp | Steller | Bron |
---|---|---|---|
12-07-54 | huur Cannerberg 50 jr. | map 1-1 Def | |
31-01-63 | overeenk. Def NL-NATO | map 1-1 Def | |
09-12-66 | Hinderwetvergunning C'berg – zeer geheim – geen voorwaarden milieu/ARBO | (nagestuurd) | |
13-05-71 | rapport verspr. asbest bij spuiten | DG Arbeid | bijl 1 Def, 2 SZW |
31-08-71 | – geen asbest meer aanbrengen – verzoek metingen Arb.insp. | EI Roermond | bijl 2 Def, 1 SZW |
03-08-76 | onderzoek aanw.heid asbest Cannerberg | RAF Duitsland | bijl 3 Def |
13-08-76 | nieuw verzoek onderzoek Arb.insp. (zie 31-08-71) | EI Roermond | bijl 4 Def, 3 SZW |
17-08-76 | agenda meeting to discuss hazards JOC | Staf JOC | bijl 5 Def |
27-08-76 | (aan heel DGWT) verzoek invent. mog. aanpak | DGWT | map 1-3 Def |
30-08-76 | documentatie t.b.v. onderzoek Arb.insp. | EI Roermond | bijl 6 Def |
07-09-76 | (aan BGD Heerlen) aankondiging onderzoek Arb.insp. en HGDKL | EI Roermond | bijl 7 Def |
14-09-76 | verslag meeting 25-8 | Staf JOC | bijl 8 Def |
14-09-76 | (aan Def. top) – signalering probl. asbest– noodzaak bespr. aanpak | DJZ | map 1-3 Def |
17-09-76 | (aan DGA) – info verzoek EI – advies insch. TNO | Arb.Insp. Lbg | CB760917 |
20-09-76 | (aan DGWT Den Haag) – melding bezoek Ar.insp.– aandringen op onderz. | EI Roermond | bijl 9 Def |
21-09-76 | onderz.rapp. RAF ICM | bijl 12 Def | |
29-09-76 | (aan heel DGWT) | DGWT Den Haag | bijl 10 Def |
– zo min mogel. asbest | |||
– veiligheidsbep. (waar is brief 27-08-76?) | |||
29-09-76 | (aan DJZ) | DGWT | bijl 10 Def |
melding verontr. persber. | |||
03-10-76 | 2 onderz.rapporten | RAF Duitsland | bijl 11 Def |
(niet in dossier) | |||
19-10-76 | (reactie op 14-09-76) | Vz Mat.raad | map 1-3 Def |
21-10-76 | (aan IGDKLu) | plv. C-JOC | map 1-3 Def |
– gang van zaken aanbr. asbest | |||
– verzoek doorlichten NL-pers. | |||
28-10-76 | (aan vz mat.raad Def) | DJZ | map 1-3 Def |
– ref. nota 19-10 (bijgev.) | |||
– medio nov. overleg vervolg gebruik Cannerberg | |||
24-11-76 | (aan IGDKL) res. metingen 27-10 | TNO | map 1-3 Def |
..-12-76 | risico's van asbest voor gezondheid (incl. 2 bijlagen d.d. 29-11-76) | Eternit, A'dam | map 2-8 Def |
07-01-77 | (aan IGDKLu) o.a. rappel 21-10-76 | plv. C-JOC | map 1-3 Def |
10-01-77 | (telegram aan JOC) | EI Roermond | bijl 13 Def |
risico's beneden norm | |||
12-01-77 | (telegram aan JOC) | EI Roermond | bijl 14 Def |
spoedig nader bericht | |||
13-01-77 | (nader bericht aan JOC) | DGWT | bijl 15 Def |
– geen gevaar o.g.v. MAC | |||
– onderzoek verdere reductie | |||
08-02-77 | (aan plv. C-JOC) | IGDKLu | map 1-4 Def |
– alle landen acc. gemeten waarden (m.u.v. BRD) | |||
– noodzakelijke add. maatr. | |||
– gen.k. onderzoek medewerkers | |||
10-02-77 | verslag gesprek | DGWT Den Haag | bijl 16 Def |
mogel. maatregelen | |||
14-02-77 | (aan MOD) | JOC | bijl 17 Def |
geld maatregelen niet zo maar beschikbaar | |||
18-03-77 | (aan IGDKL) | TNO | map 1-4 Def |
uit. metingen 01-03 | |||
28-03-77 | (aan EI Roermond) | JOC | bijl 18 Def |
– verzoek asbest dust op te ruimen | |||
– verzoek besch. kleding/maskers | |||
20-04-77 | verslag bijeenkomst 3/4 feb inzake getroffen/te treffen maatregelen (o.a.: maskers beschikbaar) | DGWT Den Haag | bijl 21 Def |
11-05-77 | (aan EI Roermond) | JOC | bijl 19 Def |
herhaald verzoek i.v.m. werkz.heden electr. earths | |||
24-05-77 | (aan EI Roermond) | JOC | bijl 20 Def |
EI doet werkz.heden in afwachting kleding/maskers (?) | |||
25-05-77 | (aan EI Roermond) | JOC | bijl 22 Def |
wanneer spullen beschikbaar? | |||
02-06-77 | (aan JOC) | EI Roermond | bijl 23 Def |
onderzoek of alle resten kunnen worden verwijderd (financieel) | |||
15-06-77 | (aan MOD NL) | TWOATAF | (nagestuurd) |
verzoek opgave verdere acties asbest | |||
22-06-77 | (aan DGM) | TWOATAF | map 1-5 Def |
toekomstverwachting JOC | |||
juni 1977 | toestandsrapport JOC | EI Roermond | bijl 24 Def |
07-07-77 | (aan JOC) | EI Roermond | bijl 25 Def |
– spullen zijn binnen | |||
– besl. te treffen maatr. ligt bij DGWT Den Haag | |||
12-07-77 | besch.middelen/kosten | EI Roermond | map 1-5 Def |
12-07-77 | Duits onderzoek s.v.z. JOC | WBV III | bijl 26 Def |
13-07-77 | kantt. brf EI 12-07-77 | C-1e geniec. | map 1-5 Def |
26-08-77 | (aan DGWT DHg) | C-Rheindalen | map 1-5 Def |
verzoek om bericht aanpak stof | |||
22-09-77 | (nota aan CDS/DGM) | DGWT Den Haag | bijl 28 Def |
– noodzakel. voorz. cf rapp. juni 1977 | |||
– ref brief DJZ 14-09-76 (?) | |||
05-10-77 | (aan Cdr. TWOATAF Rheind.) | DGWT | map 1-5 Def |
melding te nemen opruimacties | |||
17-10-77 | (aan DGWT) | Cdr Rheindalen | map 1-5 Def |
dank opruimen, hou tijd. toename asbestdeeltjes in de gaten | |||
26-10-77 | (nota aan CDS) | DGM | bijl 28 Def |
o.a. inzake besl.vorm. beëindiging gebruik (!) | |||
nov. 1977 | onderzoek concentraties asbest (MAC) | TNO | bijl 27 Def |
21-11-77 | (nota aan DGM) | CDS | bijl 28 Def |
– ontruimen mogel. 1982 | |||
– zo min mogelijk aanpassen | |||
12-12-77 | (aan JOC) | RAF Duitsland | bijl 29 Def |
– angst voor toename stof | |||
– monitoring is verantw. host nation; neem dit op met EI Roermond | |||
15-12-77 | (aan EI R'mond) | DGWT DHg | map 1-5 Def |
geld voor aanpak asbest in 1978 | |||
20-12-77 | (aan EI Roermond) | JOC | bijl 29 Def |
pas op met opruimen | |||
02-03-78 | (aan Cdr Rheindalen) | DGWT | map 1-6 Def |
kostenoverzicht infra-maatregelen (o.a. asbest) | |||
26-04-78 | (aan TNO) | EI Roermond | bijl 30 Def |
– 2jarenplan verw. asbeststof | |||
– is er een instant sample instrument (cf verzoek 20-12-77) | |||
12-05-78 | (aan JOC) | EI Roermond | bijl 31 Def |
melding 2jarenplan | |||
29-06-78 | (aan DGWT Breda) | TNO | bijl 32 Def |
– geen apparaat voorhanden | |||
– stof ruim onder MAC (ref eerdere TNO-onderzoeken) | |||
21-12-78 | verslag meeting to discuss asbestos probl. | Staf JOC | bijl 33 Def |
09-01-79 | (aan DGWT) | EI R'mond | map 2-7 Def |
– verslag JOC-vergadering d.d. 15-12-78 (ontbreekt) | |||
28-09-79 | (aan EI Roermond | TNO | bijl 34 Def |
– resultaten metingen | |||
– na schoonmaken en ommantelen | |||
– alles onder MAC | |||
?1979?? | Project: Improve | NATO | map 2-7 Def |
Disaster Control Facilities | |||
12-11-81 | (aan DB St. Limburgs Landschap) | Cdt. 1e Genie-Commandement | map 2-8 Def |
– overeenstemming inzake het luchtafvoersysteem t.b.v. JOC | |||
25-11-81 | (aan DM KLu) | DGWT | map 2-8 Def |
– ref. nota 07-08-81 | |||
– copie van brief van Cdt. 1e Geniecommandement aan DB St. Limburgs Landschap d.d. 12-11-81 | |||
10-12-82 | Bestek | DGWT Limburg | map 2-8 Def |
Voorzieningen t.b.v. installatie van Eifel I in JOC | |||
30-12-82 | Bestek en aanbesteding «Treffen van elektrotechnische voorzieningen t.b.v. JOC» | DGWT Limburg | map 2-8 Def |
30-12-82 | (aan Dassen elektr., Stein) | DGWT R'mond | map 2-8 Def |
– opdracht tot uitvoering van elektr. voorzieningen | |||
30-12-82 | (aan Aann. bedrijf VEPO, Brunssum) | DGWT R'mond | map 2-8 Def |
– opdracht tot uitvoering van voorzieningen t.b.v. installatie Eifel I in JOC | |||
10-01-83 | (aan DWGT R'mond) | DGWT | map 2-8 Def |
– beschikbaarstellen bedrag t.b.v. EIFEL 1 | |||
12-01-83 | (aan DGWT) | DWGT R'mond | map 2-8 Def |
– Fondsenaanvraag voor EIFEL I-project | |||
18-02-83 | Aanbesteding «voorzieningen installatie Eifel I in JOC» | DWGT Limburg | map 2-8 Def |
18-02-83 | Bestek voorzieningen installatie Eifel I, 2e gedeelte | DGWT L'burg | map 2-8 Def |
23-02-83 | (aan Bartels Bouwbedrijf, M'tricht) | DGWT R'mond | map 2-8 Def |
– opdracht tot uitvoering inst. Eifel I (2e gedeelte) | |||
06-03-83 | (aan Cmdr OSS, JOC) | Sanitation & Hygiene | map 2-8 Def |
– asbest in catering office | NCO | ||
11-03-83 | (aan PSA British Forces Germany, Krefeld) | EID | map 2-8 Def |
– ref. brief 04-02-83 | |||
– copieën van Stbl 77-269, bijl 34 def, 15 def (?), brief Eternit dec. '76 | |||
– asbest beneden wettelijke MAC-waarden | |||
16-03-83 | (aan Cdr JOC) | Geniedienst JOC | map 2-8 Def |
– aanpak asbest in catering office | |||
29-03-83 | (aan EID L'burg) | DGWT | map 2-8 Def |
– machtiging tot onderhandse aanbesteding voorzieningen installatie Eifel I, 2e gedeelte | |||
13-04-83 | Bestek | DWGT Limburg | map 2-8 Def |
«Voorzieningen aan installatie van Eifel I in JOC» | |||
13-04-83 | Aanbesteding voorzieningen inst. Eifel I, elektro 2e gedeelte | DGWT L'burg | map 2-8 Def |
13-04-83 | Bestek | DGWT L'burg | map 2-8 Def |
voorzieningen inst. Eiffel I, elektro 2e gedeelte | |||
13-04-83 | Aanbesteding | DGWT L'burg | map 2-8 Def |
voorzieningen inst. Eifel I, techn. installaties | |||
09-05-83 | (aan Mélotte, M'tricht) | DGWT R'mond | map 2-8 Def |
– Opdracht voorzieningen inst. Eifel I, | techn. installaties | ||
11-05-83 | (aan Mélotte) | DGWT R'mond | map 2-8 Def |
– Opdracht voorzieningen inst. Eifel I, elektrotechnisch 2e gedeelte | |||
26-05-83 | Wijzigingsovereenkomst met aannemer Dassen elektrotechn., elektr. voorzieningen | DGWT L'burg | map 2-8 Def |
09-06-83 | (aan DGWT) | DGWT R'mond | map 2-8 Def |
– Fondsaanvraag voor aanvullende voorzieningen t.b.v. installatie Eifel I | |||
02-09-83 | (aan EID L'burg) | DGWT | map 2-8 Def |
– verhoging bedrag t.b.v. voorzieningen Eifel I | |||
05-01-84 | antwoord op kamervragen (+krantenknipsel) | min VROM stsecr SZW | bijl 5 SZW |
23-02-84 | notitie asbest localiseren+aanpak (incl. bijl) | DGA (?) | bijl 6 SZW |
23-03-84 | aanpak onderzoek asbest (aan AI) (incl. bijl) | DGA | bijl 4 SZW |
12-04-84 | rol AI bij asbest (aan AI) (incl. bijl) | DGA | bijl 7 SZW |
08-03-85 | aansporen van AI tot actie | SZW Dir. veiligheid | bijl 9 SZW |
21-03-85 | aansporen van AI tot actie | SZW Dir. veiligheid | bijl 8 SZW |
02-04-85 | rapport tests 1984 | RAF ICM | bijl 36 Def |
24-07-85 | (aan JOC) | NAVO | bijl 35 Def |
– ref doc 02-04-85 | |||
– verzoek advies aanbevelingen | |||
06-08-85 | (aan EID Roermond) brief 24-07 laten behandelen door EID/bur MTV | geniednst JOC | bijl 35 Def |
22-08-85 | (aan EID Roermond) | RAF | bijl 36 Def |
– aanb. rapp. 02-04-85 | |||
– verz. kostenraming aanbev. | |||
03-10-85 | (aan Geniedienst JOC) | Deuzings Lucht- | map 2-9 Def |
– prijsopgave voor luchtkanalen inst. | techniek | ||
14-10-85 | Aanbesteding airco inst. | DGWT, L'burg | map 2-9 Def |
23-10-85 | (aan Deuzings) | DGWT, R'mond | map 2-9 Def |
– overeenkomst uitvoering werk | |||
25-10-85 | aanname van werk airco in JOC door Deuzings, Nuth | Technisch Bureau | map 2-9 Def |
06-11-85 | (aan Deuzings) | DGWT, R'mond | map 2-9 Def |
– opdracht tot uitvoering werk | |||
08-10-86 | Bestek renoveren 2 luchtbeh. inst. | DGWT L'burg | map 2-9 Def |
12-12-86 | (aan Koeltechniek Colson, M'tricht) | Deuzings | map 2-9 Def |
– prijsopgave voor luchtkanalen | |||
16-12-86 | begroting renoveren 2 luchtbehandelingsinst. | Colson | map 2-9 Def |
17-12-86 | Aanbesteding | DGWT L'burg | map 2-9 Def |
renoveren 2 luchtbehandelingsinst. | |||
23-12-86 | (aan Colson) | DGWT R'mond | map 2-9 Def |
– opdracht tot uitvoering renoveren van 2 luchtbeh. inst. | |||
10-03-87 | (aan HQ 2-ATAF) | Legal Advisor | 03-12-97 |
Groevenreglement | HQ AFCENT | ||
en ARBO-wet in JOC | |||
24-08-87 | (aan AFCENT) | DCOS Support | 03-12-97 |
verplaatsing JOC | HQ 2-ATAF (Cdre Hameleers) | ||
09-09-87 | (aan MinDef) | INFRA-AFCENT | NAVO-doc |
verplaatsing JOC | |||
15-04-88 | (aan o.a. DGWT) | Defensiestaf | map 2-9 Def |
– verslag vergadering d.d. 30-03-88 betr. verplaatsing JOC | |||
17-05-88 | (aan Keuls techniek, Melick) | Geniedienst JOC | map 2-9 Def |
– opdracht installeren HDPE terreinleiding | |||
12-07-88 | (aan CDS) | DGWT | map 2-9 Def |
– hergebruik locatie JOC | |||
17-05-89 | (aan DGWT, reg. Dir.) | DGWT Dhg | (nagestuurd) |
verzoek opgave asbest gebouwen | |||
19-07-89 | (aan DGWT, R'mond) | Geniedienst JOC | map 2-9 Def |
– reactie op brief d.d. 17-05-89 | |||
– inventarisatie asbest | |||
– aangedrongen wordt op spoedige opheffing | |||
17-11-89/ | (aan DGWT) | DGWT L'burg | map 2-9 Def |
22-01-90 | – aanvraag en goedkeuring tot uitvoering «onderhoud JOC 1990» | ||
09-07-90/ | (aan DGWT) | DGWT L'burg | map 2-10 Def |
23-07-90 | – aanvraag en goedkeuring tot uitvoering «onderhoud JOC 1990» (verhoging) | ||
07-08-90 | Asbestvoorschrift DGWT | map 2-10 Def | |
25-10-90 | verslag werkbez. DGWT Den Haag aan JOC | DGWT Den Haag | bijl 38 Def |
29-11-90/ | (aan DGWT) | DGWT L'burg | map 2-11 Def |
25-01-91 | – aanvraag en goedkeuring tot uitvoering «onderhoud JOC 1991» | ||
17-12-90 | (aan DGWT) | DGWT L'burg | map 2-10 Def |
– aanvraag en goedkeuring tot uitvoering «onderhoud JOC 1990» | |||
1991 | NATO Infrastructure manual, part I, policy and procedures, chapter 1 (introduction) chapter 7 (budgetary control of NATO common funded infrastructure) chapter 12 (operation, maintenance, modification, conversion and restoration of NATO common funded infrastructure) | map 2-11 Def | |
24-04-91/ | (aan DGWT) | DGWT L'burg | map 2-11 Def |
21-05-91 | – aanvraag en goedkeuring tot uitvoering «onderhoud JOC 1990» | ||
29-05-91 | (aan TNO) | EID Limburg | bijl 39 Def |
opdr. asbestmetingen | |||
11-06-91 | (aan NAVO Rheindah- len) | EID Limburg | bijl 40 Def |
– nu weer 1995 sluiten (i.p.v. 1991) | |||
– extra voorz. nodig | |||
22-07-91 | (aan Voorzitter Tweede Kamer) | Minister VROM (Kamerstuk 21 137, | map 2-11 Def |
– voorlopig standpunt aangaande asbest in het milieu | nr. 96) | ||
12-08-91 | (aan Chef LMstaf) | DGWT | map 3-14 Def |
– verzoek om gasmaskers | |||
14-08-91/ | (aan DGWT) | DGWT L'burg | map 2-11 Def |
11-10-91 | – aanvraag en goedkeuring tot uitvoering «onderhoud JOC 1991» | ||
30-09-91 | Aanbesteding kabelgoten | Geniedienst JOC | map 2-11 Def |
01-10-91 | (aan geniednst JOC) | TNO | bijl 41 Def |
– concept-rapport | |||
– situatie onveilig | |||
18-10-91 | (idem) | bijl 42 Def, 11/9 SZW | |
18-10-91 | (aan Melotte, M'tricht) | DGWT R'mond | map 2-11 Def |
– opdracht tot uitvoering leveren en monteren van kabelgoten | |||
23-10-91 | (aan AI M'tricht) | DGWT R'mond | map 2-11 Def |
– aanbieding TNO-rapport | |||
– advies AI gevraagd | |||
31-10-91 | bericht aan pers. JOC | JOC | bijl 46 Def |
01-11-91 | verslag bespreking 30-10-91 over JOC met o.a. Arb.Insp, JOC | AI M'tricht | bijl 43 Def |
01-11-91 | (aantek. aan StasDef) achtergrondinf JOC | DGWT Den H. | bijl 44 Def |
06-11-91 | Asbestbesluit Hinderwet | map 2-11 Def | |
Stsbl 1991-580 | |||
07-11-91 | verslag verg. | DGWT | bijl 45 Def |
o.a. DGWT, JOC, BM&E | |||
08-11-91 | (aan DGWT Den Haag) | EID Limburg | bijl 47 Def |
– reinigen kost mf 27 | |||
– hoe financieren ? | |||
11-11-91 | (aan BM&E) | EID Limburg | bijl 48 Def |
verzoek offerte pva | |||
11-11-91 | (aan Arb. Insp. Limbrg) | DG Arbeid | bijl 49 Def 11/7 SZW |
uitleg toep. wetgeving | |||
11-11-91 | (aan NV Nijs) | DGWT R'mond | map 2-11 Def |
– opdracht tot aanleggen van reservoir t.b.v. afvalwater | |||
12-11-91 | (aan DGWT) | DG Arbeid | bijl 50 Def, |
– verhoogd risico | 11/6 SZW | ||
– tref noodz. voorz. | |||
12-11-91 | (aan MinDef) | ACOM | bijl 56 Def |
verzoek sluiting JOC | |||
13-11-91 | verslag bespreking 13-11-91 over JOC tussen DGWT en JOC | DGWT | bijl 51 Def |
14-11-91 | (aan EID Lbg) | BM&E | CB 911114 |
plan van aanpak | |||
14-11-91 | (aan div.) | AFCENT | map 2-11 Def |
– Impact JOC closure on operational systems | |||
18-11-91 | Verslag bespr. d.d. 11-11-91 over verplaatsing JOC naar Castlegate | AFCENT, Communications & Information Systems | 03-12-97 |
19-11-91 | (aantek. aan StasDef) | DGWT Den H. | bijl 52 Def |
– voorber. gespr. Stas-CINCENT | |||
– JOC nog drie jaar door | |||
20-11-91 | (aan EID Limburg) | BM&E | bijl 54 Def |
offerte aanv. onderz. | |||
20-11-91 | (aan BM&E) | EID Limburg | bijl 53 Def |
opdracht uitv. pva waar is offerte? | |||
22-11-91 | verslag bespreking | DGWT | bijl 43 Def |
14-11-91 over JOC | bijl 11/3 SZW | ||
met o.a. Arb.Insp, JOC | |||
25-11-91 | (aan Chef Staf AFCENT) | Chef Staf SHAPE | 03-12-97 |
Ingebruikneming Castlegate (bijl d.d. 09-10-91 ontbreekt) | |||
25-11-91 | (aan DGP) | HAVB | map 3-12 Def |
– verantwoordelijkheden in kaart gebracht | |||
25-11-91 | (aan ACOM) | MinDef | bijl 56 Def |
niet ingaan op verzoek sluiting | |||
25-11-91 | (aan Cdre Van Gilst JOC) | PTT | bijl 55 Def |
PTT werkt niet meer | |||
26-11-91 | (aan DGWT Den Haag) | Geniedienst JOC | bijl 57 Def |
– vragen personeel | |||
– verzoek actie | |||
26-11-91 | (aan Hago Ned e.a.) | Arb.insp. Lbg | bijl 58 Def, 11/12 SZW |
– verhoogd risico | CB 911 126 | ||
– wij alleen wetten, werkg. verant. werkn. | |||
29-11-91 | (aan ACOS CISD AFCENT) | HQ NORTHAG, Comm. & Electr. Division | 03-12-97 |
implicatie van mogelijke eerdere sluiting JOC | |||
01-12-91 | (Aan SG Def) | DJZ Min Def | bijl 63 Def |
kanttekeningen bij telex MinDef aan CINCENT | |||
02-12-91 | (aan C-JOC) | PTT | bijl 59 Def |
– verslag gesprek | |||
– o.a. PTT werkt niet meer | |||
02-12-91/ | (aan DGWT) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
20-02-92 | – machtiging tot uitvoering onderhoud JOC 1991 en goedkeuring | ||
03-12-91 | (aan ACOS OPS) | COM 2ATAF | 03-12-97 |
verplaatsing JOC | |||
03-12-91 | (aan JOC) goedkeuring budget 92 | Budget and Finance Division HQ NORTHAG/TWOATAF Rheindahlen | map 3-12 Def |
03-12-91 | (aan BM&E) | EID Lbg | bijl 60 Def |
opdracht aanvullend onderzoek (zie 20-11-91) | |||
04-12-91 | (aan DGWT + AFCENT) | JOC | bijl 55 Def |
PTT werkt niet meer | |||
04-12-91 | (aan DGWT Den Haag) | TNO-Bouw | bijl 61 Def |
rapport «asbestmetingen in Cannerberg» | |||
05-12-91 | brief aan min SZW | AI | bijl 11/8 SZW |
06-12-91 | bespreking JOC | AI | bijl 11/4 SZW |
??-??-91 | «normen en waarden in asbestland» | bijl 11/4 SZW | |
05-12-91 | (Aan DGWT Limburg) | BM&E, Vianen/TNO-IMW | bijl 62 Def |
09-12-91 | aanwezigheid asbest in de lucht in JOC-vertrekken | TNO-IMW | |
09-12-91 | (aan Commando Verbindingen KL, hoofd | PTT Telecom M'tricht | bijl 64 Def |
NALLA, Den Haag) PTT werkzaamheden JOC Staat verantwoordelijk, Def. reeds in 1979 op de hoogte | |||
09-12-91 | (aan Centr. Cie. | Min Def, DGP, DMGB | bijl 65 Def |
Georganiseerd Overleg Militairen) Geen collectief geneeskundig onderzoek | |||
10-12-91 | Besluit tot wijziging van het Asbestbesluit | Stsbl. 91-685 | map 3-12 Def |
Arbeidsomstandighedenwet | |||
12-12-91 | (aan DGP) | Hoofd Arbo | map 3-12 Def |
– Arbo-besluit Defensie | |||
– sluiting JOC overwegen | |||
12-12-91 | In-house proposal for tackling asbestos in JOC «maintain operational capability» | ? | bijl 66 Def |
12-12-91 | (aan StasDef, SG e.a. | DGWT DHg | bijl 67 Def |
– aanbevelingen voor maatregelen | |||
16-12-91 | (aan CDS) | DGWT DHg | bijl 68 Def |
Nota contact met TWOATAF en interne notitie van 14 november | |||
17-12-91 | (aan CINCENT) | commandanten | 03-12-97 |
Mogelijke sluiting JOC | NORTHAG en 2ATAF | ||
17-12-91 | (aan SG Def) | DJZ | (nagestuurd) |
– advies om MinDef alleen over JOC te laten uitspreken dat ARBO-omstandig- heden onvoldoende zijn | |||
– advies om nu reeds na te denken over beleid i.g.v. medische schadeclaims van werknemers | |||
17-12-91 | (aan DGWT) | Geniedienst JOC | map 3-12 Def |
– ontevredenheid over gratificaties | |||
17-12-91 | (aan DGWT DHg) | DGWT Limburg | |
bijl 69 Def referte tel. gesprek 17-12-91 | |||
– kostenraming totale gangenstelsel | |||
18-12-91 | (aan DGWT R'mond) bevestiging gesprek 12-12-91 | Arbeidsinsp. M'tricht | bijl 70 Def, 11/5 SZW |
– halfgelaatmasker | |||
19-12-91 | verslag 19-12-91 | CGOM | (nagestuurd) |
19-12-91 | (aan Hoofd communicatiesystemen MinDef) | Commandant Commando Verbindingen KL | bijl 71 Def |
– aanbieding bijl 64 Def | |||
20-12-91 | (aan Tweede Kamer) | StasDef | bijl 72 Def |
– maatregelen | 22 300 X, 45 | ||
20-12-91 | (aan DGWT, R'Mond) verslag bespr. d.d. 1-12-91 of: 5-12 ? | Arbeidsinsp. M'tricht | bijl 73 Def |
– sanering gangen N.B.: bijgevoegd «Normen en waarden in asbestland» (Directie Gezondheid SZW) | |||
23-12-91 | (aan plv. Dir. Uitvoering DGWT) | DGWT L'burg afd. Controller | map 3-12 Def |
– kosten ter preventie van asbest in JOC | |||
31-12-91 | (nota aan Directeur Juridische Zaken) | afd. comm.syst | bijl 74 Def |
– overname behandeling brief PTT (bijl 64 Def) | |||
31-12-91 | (memo aan HCR) | DJZ | bijl 75 Def |
– PTT Telecom | |||
02-01-92 | (aan Transm.Safetec) | DGWT R'mond | bijl 76 Def |
– bestelling halfgelaatsmasker | |||
07-01-92 | (aan C-JOC) | PTT Telecom M'tricht | bijl 77 Def |
– PTT blijft bij standpunt | |||
07-01-92/ | (aan DGWT) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
17-01-92 | (aan DGWT R'mond) | DGWT | |
– aanvraag en goedkeuring tot uitvoering onderhoud JOC | |||
08-01-92 | (aan BVBA Pyramid) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
– uitvoering onderhoud JOC | |||
09-01-92 | (aan comm. NORTHAG en 2ATAF) | CINCENT | 03-12-97 |
vertaling brief Stasdef aan T.K. d.d. 20-12-91 | |||
09-01-92 | (aan Directeur DGWT) | JOC | bijl 78 Def |
– brief PTT (bijl 77 Def) | |||
– overweging schadeclaim tegen PTT | |||
16-01-92 | (aan MinDef, o.a. i.a.a. StasDef) | DGWT, MinDef | bijl 79 Def |
– vervolg op bijl 67 Def | |||
– CGOM 16-01 | |||
16-01-92 | verslag 16-01-92 | CGOM | (nagestuurd) |
16-01-92 | (aan DGWT, o.a. i.a.a. StasDef) | DGP | bijl 80 Def |
– actie n.a.v. verslag CGOM 16-01 | |||
20-01-92 | (aan EACOS NMR) | NL. Nat. Mil. Repre- | bijl 81 Def (+ bijl 87) |
– vraag over operationaliteit JOC tot eind 1994 | sentatieve SHAPE | ||
20-01-92 | brief vervanging filters aan AI | Transmark Safetec | bijl 11/21 SZW |
23-01-92 | (aan Geniedienst Cannerberg, i.a.a. DGWT R'mond) | PTT M'tricht | bijl 82 Def |
– akkoord met besprokene op 17-01-92 | |||
24-01-92 | (aan PTT M'tricht) | StasDef | bijl 83 Def, 11/10 SZW |
– verzoek werkzaamheden | 11/10 SZW te hervatten | ||
24-01-92 | (aan DGWT R'mond) | Geniedienst JOC | bijl 84 Def |
– commentaar op brief 20-01-92 ?? | N.B.: niet compleet | ||
– toelage personeel JOC | |||
27-01-92 | (aan DGWT DHg) | DGWT R'mond | bijl 85 Def |
– maatregelen | |||
27-01-92 | (aan DGWT) | plv. DGWT | bijl 86 Def |
– intern memo over discussie bij SHAPE over mogelijke sluiting JOC | |||
03-02-92 | (aan NL NMR) | SHAPE via EACOS | bijl 87 Def (+ bijl 81) |
– beëindiging operaties JOC eind 1992 | NMR | ||
– bijgevoegd «OPS implications of JOC Maastricht closure», d.d. 17-12-91 | |||
03-02-92 | (aan NALLA Senior Representative) | HQ TWOATAF, Rheindahlen | bijl 88 Def |
– weigering PTT | |||
03-02-92 | (aan DGWT R'mond) | TNO/IMW | bijl 89 Def |
– inventarisatie aanwezigheid zichtbaar asbest | |||
04-02-92 | (aan DGWT) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
– verzoek tot verhoging spevo-fonds | |||
05-02-92 | (aan DGWT, Den Haag) | DGWT R'mond | bijl 90 Def |
– toelage personeel JOC | |||
06-02-92 | (aan Geniedienst JOC) toewijzing | DGWT R'mond | map 3-12 Def |
– spevo-gelden voor bescherming | |||
10-02-92 | (aan ?) | DGWT R'mond | bijl 91 Def |
– lijst maatregelen | |||
12-02-92 | brief sanering | AI | bijl 11/18 SZW |
(aan PTT) | |||
12-02-92 | (aan StasDef) | DGWT Den Haag | bijl 92 Def |
– vervolg op bijl 79 | |||
– aanbevelingen voor actie | |||
12-02-92 | (aan CDS) | Stasdef | bijl 88 Def |
– status bijl 87 Def | |||
13-02-92 | (aan StasDef) | DGWT | map 3-13 Def |
– regelgeving tegen asbest door DGWT «Asbestvoorschrift DGWT» | |||
13-02-92 | (aan EID-PDB, JOC) | DGWT R'mond | bijl 93 Def |
– projectleider benoemd | |||
14-02-92 | (aan DGWT R'mond) | TAUW Infra Consult | bijl 94 Def |
– resultaten inventarisatie zichtbaar asbest | |||
17-02-92 | (aan StasDef) | CDS | bijl 95 Def |
– overleg SHAPE, AFCENT en TWOATAF | |||
– antwoord op bijl 88 Def | |||
18-02-92 | (aan Stasdef) | DGWT Den Haag | bijl 96 Def |
– vervolg op bijl 92 Def | |||
– status bijl 87 Def | |||
19-02-92 | (aan Tweede Kamer) | StasDef | bijl 97 Def |
– verslag CGOM 19-12-91 | |||
27-02-92 | brief sanering (aan AI) | PTT | bijl 11/17 SZW |
27-02-92 | (aan StasDef) | ?, Def. | bijl 98 Def |
– toezegging SHAPE ingetrokken | |||
– aanbevelingen DGWT uitvoeren (bijl 92 Def) | |||
03-03-92 | Sluiting JOC | HQ AFCENT, | 03-12-97 |
communications & information Systems | |||
03-03-92 | (aan ?) | DGWT, R'mond | bijl 99 Def |
– lijst maatregelen | |||
– actualisering bijl 91 Def | |||
04-03-92 | (aan Transmark Safetec) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
– opdracht tot vervanging filters | |||
04-03-92 | (aan NL NMR) | SHAPE | bijl 100 Def |
– sluiting JOC voor eind 1992 | |||
05-03-92 | (aan PTT M'tricht) | StasDef | map 3-13 Def |
– aansprakelijkheid | |||
– vervolg op bijl 83 Def | |||
06-03-92 | (aan StasDef) | CDS | bijl 102 Def |
– besluit SHAPE (zie bijl 100 Def) | |||
10-03-92 | brief sanering (aan PTT) | AI | bijl 11/19 SZW |
11-03-92 | brief sanering (aan DGA) | AI | bijl 11/15 SZW |
16-03-92 | brief sanering (aan DGWT) | AI | bijl 11/16 SZW |
17-03-92 | (aan DGWT, Den Haag) | Geniedienst JOC | bijl 103 Def |
– geen antwoord op eerdere brieven (bijl 57, 84, 90) | |||
19-03-92 | Verslag verg. d.d. 17-03-92 over sluiting JOC | HQ AFCENT | 03-12-97 |
19-03-92 | (aan ?) | DGWT, R'mond | bijl 99 Def |
– lijst maatregelen | |||
– actualisering voorgaande lijst | |||
20-03-92 | (aan StasDef) | DGWT Den Haag | bijl 104 Def |
– aanbeveling informeren Tweede Kamer en CGOM | |||
24-03-92 | (aan MinDef) sluiting JOC | Legal Advisor AFCENT | 03-12-97 |
24-03-92 | (aan SHAPE e.a.) vertrek uit JOC | CINCENT | 03-12-97 |
24-03-92/ | (aan CAMFIL) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
13-04-92 | (aan DGWT R'mond) | CAMFIL | |
– reservering Cambox combinaties | |||
– orderbevestiging | |||
24-03-92/ | (aan INATHERM) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
16-04-92 | (aan DGWT R'mond) | INATHERM | |
– reservering regelkleppen | |||
– orderbevestiging | |||
24-03-92 | (aan DGWT) | DGWT Harskamp | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering | |||
25-03-92 | (aan drietal aan- | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
nemers) | |||
– uitnodiging tot doen van prijsaanbieding «verwijderen asbest JOC» | |||
26-03-92 | (aan DGWT) | DGWT Enschede | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbest («nihil») | |||
27-03-92 | (aan DGWT) | DGWT Volkel | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering | |||
30-03-92 | (aan DGWT) | DGWT A'dam | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering | |||
30-03-92 | (aan DGWT) | DGWT Den Helder | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering | |||
01-04-92 | (aan DGWT) | DJZ | (nagestuurd) |
– nota inzake beëindiging gebruik JOC | |||
– verzoek behandeling over te nemen | |||
02-04-92 | (aan DGWT) | DGWT Utrecht | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering Amersfoort en Utrecht | |||
02-04-92 | (aan DGWT) | DGWT Arnhem | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering | |||
03-04-92 | (aan DGWT) | DGWT Breda | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering | |||
03-04-92 | (aan Tweede Kamer) | StasDef | bijl 105 Def |
– sluiting JOC | |||
– maatregelen (22 300 X, nr.72) | |||
07-04-92 | (aan DGWT) | DGWT Oldebroek | map 3-13 Def |
– inventarisatie asbestverwijdering | |||
08-04-92 | (aan CGOM) | Stasdef | bijl 106 Def |
– sluiting JOC | |||
– maatregelen | |||
09-04-92 | (aan DGWT) | DGWT Stolzenau BRD | map 3-13 Def |
– inventarisatie (bijlage ontbreekt) | |||
10-04-92 | (aan DGWT) | DGWT Dienstkring | map 3-13 Def |
– inventarisatie-asbestverwijdering | Den Haag | ||
14-04-92 | – Bestek verwijderen asbest | DGWT R'mond | map 3-14 Def |
15-04-92 | (aan DGWT) | DGE&F | (nagestuurd) |
– verzoek tot opzegging NAVO niet zonder meer accepteren, mede vanwege aanwezigheid asbest | |||
– coördinatie opstelling NL noodzakelijk | |||
15-04-92 | (aan personeel Geniedienst JOC) | DGWT Den Haag, Bureau Personeel | bijl 107 Def |
– antwoord op bijl 103 Def | |||
– aansprakelijkheid Ministerie | |||
– bezoldigingsproblemen | |||
15-04-92 | (aan MinDef, StasDef, i.a.a. div.) | Dir. Jur. Z. | map 3-13 Def |
– concept-controle- rapport afval | |||
– overleg op 03-04-92 | |||
– vervolg op nota van 01-04-92 (ontbreekt) | |||
– strafrechtelijk onderzoek naar NAVO-hoofdkwartier (zoals in verleden AFCENT) | |||
16-04-92 | (aan Officier van Justitie M'tricht) | Dir. Juridische Zaken Min.Def. | map 3-13 Def |
– onderzoek KM naar afval Cannerberg | |||
16-04-92 | (aan DGWT R'mond) | Deuzings Lucht- | map 3-14 Def |
– begroting installeren luchtkanalen | techniek | ||
22-04-92 | – aanbesteding verwijderen asbest JOC | DGWT R'mond | map 3-14 Def |
23-04-92 | (aan plv. Dir. DGWT) | DGWT R'mond | map 3-14 Def |
– volledige asbestinventarisatie N.B.: zonder JOC | |||
24-04-92 | (aan Techn Bur. Deuzings, Nuth) | DGWT R'mond | map 3-14 Def |
– opdracht tot uitvoering werk | |||
28-04-92 | (aan MinDef, StasDef) | DGWT | map 3-14 Def |
– vervolg op nota 13-02-92 | |||
– inventarisatie asbestproblematiek Def. | |||
08-05-92 | (aan DGP) | DGWT Den Haag | bijl 108 Def |
– toezegging minister asbestmetingen | |||
11-05-92 | (aan DGWT, R'mond) | Deuzings Lucht- | map 3-14 Def |
– orderbevestiging | techniek | ||
22-05-92 | (aan DGWT) | DGP Den Haag | bijl 109 Def |
– toezegging minister in CGOM-vergadering 21-05-92 asbestmetingen | |||
27-05-92 | brief sanering aan JOC | AI | bijl 11/20 SZW |
16-06-92 | (aan DGWT) | Dir. Opera- | map 3-14 Def |
– antwoord op | tiën KL | ||
verzoek DGWT d.d. 12-08-91 om levering gasmaskers etc. | |||
22-06-92 | Bericht van oplevering | Geniedienst JOC/ | map 3-13 Def |
– werk is goedgekeurd | Technisch Bureau Deuzings | ||
30-06-92 | (aan DGWT) | Legal Advisor | 03-12-97 |
sluiting JOC | HQ AFCENT | ||
21-07-92 | (aan DGP) | DGWT Den Haag | bijl 110 Def |
– metingen op 24-06-92 | |||
– sluiting Cannerberg op 04-09-92 | |||
10-08-92 | (aan Dir. Jur. Z.) | DGWT R'mond | map 3-14 Def |
– n.a.v. sluiting JOC: contracten onroerend goed en «support arrangement» host nation | |||
11-08-92 | (aan Commando Verbindingen KL) | PTT M'tricht | bijl 111 Def |
– antwoord op bijl 101 Def | |||
– aansprakelijkheid Ministerie Def | |||
26-08-92 | (aan DGWT) | DJZ MinDef | 03-12-97 |
sluiting JOC | |||
08-09-92 | (aan DGWT) | Dir. Jur.Z. | map 3-14 |
– antwoord op 10-08-92 | Def | ||
– verplichting tot sanering | |||
17-09-92 | (aan CINCENT, Infra) | DGWT | 03-12-97 |
sluiting JOC | |||
28-09-92 | (aan ?) | JOC, Commander | bijl 112 Def |
– staat van Cannerberg bij overdracht aan NL | |||
29-09-92 | (aan RNFAD/NALLA) | CINCENT | map 3-14 Def |
– PTT werkzaamheden | |||
– sluiting JOC sept. '92 | |||
09-10-92 | (aan PTT M'tricht) | StasDef | bijl 113 Def |
– reactie op bijl 111 Def | |||
– StasDef blijft bij conclusies bijl 101 Def | |||
? | (aan MOD NL) | COMTWOATAF | map 3-14 Def |
– ontmanteling PTT-equipment | |||
21-10-92 | (aan HQ NORTHAG/TWOATAF) | DGWT R'mond | map 3-14 Def |
– ref. brief 07-10-92 aan Cdr JOC | |||
– gewijzigde hoofdstuk 6 schattingen (special sites operations) | |||
09-11-92 | Verslag vergadering d.d. 29-10-92 over sluiting JOC | Commandant JOC | 03-12-97 |
08-12-92 | (aan NATO Intern. Staff via PV-NAVO) | DGWT | 03-12-97 sluiting JOC |
08-12-92 | (aan NAVO) | DGWT DHg | (nagestuurd) |
– formele overdracht door NAVO heeft nog niet plaatsgevonden | |||
– AFCENT zal «handover protocol» opstellen | |||
– voorstel voor datum inspectie (18-12) | |||
– vlgs. DGWT nog geen duidelijke uitspraak over al dan niet schoonmaken JOC | |||
04-01-93 | (aan DGWT Den Haag) | DJZ | bijl 114 Def |
– aansprakelijkheid niet bij voorbaat erkennen | |||
18-02-93 | (aan DGWT) | DGWT R'mond | map 3-13 Def |
– machtiging tot uitvoering onderhoud JOC 1993 | |||
02-93 | (aan DGWT L'burg) | Intron BodemTech, | bijl 115 Def |
– onderzoek afvalberging JOC | Sittard | ||
23-03-93 | Verslag gesprekken over verplaatsing ATOC2 | AFCENT, communications & information Systems | 03-12-97 |
05-04-93 | (aan DGWT) | Legal Advisor HQ AFCENT | 03-12-97 |
overdracht JOC (N.B.: ref. brief d.d. 31-03-93 ontbreekt) | |||
09-06-95 | (aan DGWT Den Haag) | arts DP KLu | bijl 116 Def |
– vraag naar meetrapporten t.b.v. opmaken proces-verbaal van ongeval | |||
20-10-95 | (aan KLu, afd. algemene geneeskunde) | DGWT Den Haag | bijl 117 Def |
– rapporten asbestmetingen door DGWT op 12-09-95 overgedragen aan Directeur Militair Geneeskundig Beleid | |||
10-10-96 | (aan Directeur Directie Zuid-Nederland) | MID | bijl 118 Def |
– geen bezwaar MID tegen vrijgeven VROM-dossier Cannerberg (Hinderwetvergunning) | |||
20-11-96 | (aan mevr. ?) | StasDef | bijl 119 Def |
– beantwoording van aan koningin gerichte brief | |||
26-03-97 | (aan MID, Dienst Voorlichting) | TNO-MEP | bijl 120 Def |
– toezending TNO-rapporten uit 1977 en 1979 | |||
28-03-97 | coörd. vragen | AI | bijl 10 SZW |
(incl historie) | |||
28-03-97 | overzicht bijlagen | AI | bijl 11 SZW |
bij brief 28-03-97 | |||
23-04-97 | (aan TK) | StasDef | 25 323, nr.1 |
23-05-97 | lijst vr./antw. | 25 323, nr.2 | |
26-05-97 | (aan TK) | StasDef | 25 323, nr.3 |
vorige Stas niet fout | |||
11-06-97 | lijst vr./antw. | 25 323, nr.4 | |
03-07-97 | verslag AO 28-5 | 25 323, nr.5 | |
10-07-97 | verslag AO 19-6 | 25 323, nr.6 | |
25-07-97 | (aan DGWT) | DGWT R'mond | map 3-14 Def |
– brief 07-03-83 (ontbreekt) | |||
– lijst van bedrijven die in de Cannerberg hebben gewerkt. | |||
19-08-97 | (aan TK) | StasSoZaWe | 25 323, nr.7 |
Aanhangsel Handelingen 1996-1997, nrs. 1097 t/m 1100 (vragen/antwoorden)
Aanhangsel Handelingen 1997-1998, nr. 115 (vragen/antwoorden)
(Kopjes verwijzen naar betreffende map van SoZaWe)
1– Beeld van de organisatie | |
Jaarverslag Arbeidsinspectie 1963 | CB 630 000 |
Jaarverslag Arbeidsinspectie 1965 | CB 650 000 |
Jaarverslag Arbeidsinspectie 1966 | CB 660 000 |
Jaarverslag Arbeidsinspectie 1967 | CB 670 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1968 | CB 680 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1969 | CB 690 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1970 | CB 700 000a |
De Arbeidsinspectie Verslag over 1971-1973 | CB 730 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1974 en 1975 | CB 750 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1976 | CB 760 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1977 | CB 770 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1978 | CB 780 000 |
Jaarverslag van de Arbeidsinspectie 1979 | CB 790 000 |
Uittreksels uit Staatsalmanak 1967 t/m 1992 | |
2– Betekenis van de MAC-waarden | |
Artikel tijdschrift van sociale geneeskunde «Uitgangspunten bij advisering inzake MAC-waarden» | CB 781 228 |
3– Normstelling voor asbest | |
Verslag 87e bijeenkomst Chemisch technici bij de AI dd. 28-5-1975 | CB 750 528 |
Verslag 88e bijeenkomst Chemisch technici bij de AI dd. 24-9-1975 | CB 750 924 |
Brief DG vd Arbeid aan DH's «Vervangingsmiddelen voor asbest» | CB 770 616 |
Brief aan voorz. MAC-cie «Adviesaanvrage MAC-waarden voor asbest» | CB 781 227 |
Notitie Med. Dienst aan DG van de Arbeid «grenswaarden asbest» | CB 790 622 |
Asbest neem geen risico | CB 810 200 |
DGA bespreking «asbest richtlijn» | CB 850 428 |
Brief van Nationale MAC-cie «Asbest» | CB 850 612 |
Brief van Nationale MAC-cie «MAC-waarde voor asbest» | CB 850 813 |
Brief aan vz MAC-cie «Asbest» | CB 850 813a |
Brief van Nationale MAC-cie «MAC-waarde voor asbest» | CB 851 120a |
Werken met asbest in bouw en industrie | CB 880 300 |
Concept V-blad Asbest | CB 881 108 |
Brief Eternit «ontwerp voorlichtingsblad Asbest onnodig risico» | CB 881 222 |
Werken met Asbest in de bouw (CP 18-2) | CB 890 000 |
Concept Publikatie «Asbest Algemeen» CP 18-1 | CB 890 000a |
Werken met Asbest en uw Gezondheid | CB 890 000b |
Advies handelwijze bij verwijderen asbesthoudende vloerbedekking | CB 890 700 |
Evaluatie van het risico op kanker bij beroepshalve blootstelling aan asbest | CB 891 200 |
Asbestverbod «Informatie over het gewijzigde Asbestbesluit Arbowet» | CB 930 600 |
De meest gestelde vragen over asbest | CB 931 100 |
Voorlichtingsblad Asbest V28 (los bijgevoegd) | CB 960 000 |
4 a – Verbod op asbest | |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 10-8-1967 | CB 670 810 |
Brief aan Perm. vertegenwoordiging Ned. bij EG «Gezondheidsproblemen» | CB 670 926 |
Verslag 44e bijeenkomst chemisch technici bij de AI dd. 27-9-1967 | CB 670 927 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 19-10-1967 | CB 671 019 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 9-11-1967 | CB 671 109 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 14-12-1967 | CB 671 214 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 11-1-1968 | CB 680 111 |
Brief van AI-Maastricht aan medisch adviseur | CB 680 219 |
Verslag onderzoek asbestose van dhr. Miedema | CB 680 226 |
Notulen Districtshoofdenvergadering dd. 29-2-1968 | CB 680 229 |
Asbest en vervangingsmiddelen | CB 680 400 |
Notulen medici vergadering dd. 9-4-1968 | CB 680 409 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 18-4-1968 | CB 680 418 |
Notulen medici vergadering dd. 9-7-1968 | CB 680 709 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 11-7-1968 | CB 680 711 |
Notulen medici vergadering dd. 10-9-1968 | CB 680 910 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 12-9-1968 | CB 680 912 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 9-1-1969 | CB 690 109 |
Notulen medici vergadering dd. 14-1-1969 | CB 690 114 |
Notulen medici vergadering dd. 11-2-1969 | CB 690 211 |
Notulen medici vergadering dd. 11-3-1969 | CB 690 311 |
Notulen medici vergadering dd. 8-4-1969 | CB 690 408 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 10-4-1969 | CB 690 410 |
Notulen medici vergadering dd. 10-6-1969 | CB 690 610 |
Krantenknipsel uit «De Waarheid» | CB 700 203 |
Vragen uit Tweede Kamer | CB 700 415 |
Notulen medici vergadering dd 12 mei 1970 | CB 700 512 |
Brits Persbericht over de «Asbestos Regulations 1969» | CB 700 526 |
Notulen medici vergadering dd. 9-6-1970 | CB 700 609 |
Brief aan medisch adviseur AI «volledige lijst van bedrijven die aan asbestose-onderzoek mee zullen doen» | CB 710 204 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 14-1-1971 | CB 710 114 |
Notulen medici vergadering dd. 9-2-1971 | CB 710 209 |
Brief AI Rotterdam m.b.t. asbestose-onderzoek | CB 710 325 |
Brief van medische afdeling rapport n.a.v. studiereis | CB 710 928 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 14-10-191 | CB 711 014 |
Brief Eternit betreffende concept Asbestbesluit | CB 720 803 |
Brief Eternit betreffende concept Asbestbesluit | CB 721 127 |
Opmerkingen door medische afdeling t.a.v. brief aan Eternit | CB 730 201 |
Brief Eternit aan medisch adviseur AI met verzoek om gesprek | CB 730 320 |
Brief van Eternit – afschrift attest i.v.m. «asbestcementprodukten» | CB 730 528 |
Brief Eternit aan medisch adviseur AI m.b.t. asbestproblematiek | CB 731 204 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 14-8-1974 | CB 740 814 |
Brief Eternit betreffende voorgestelde wijziging Silicosewet | CB 750 417 |
Nota «Wijziging Arbeidswet 1919, Stuwadoorswet, Silicosewet ...» | CB 750 512 |
SER advies inzake ontwerp-asbestbesluit | CB 751 219 |
Overzicht notitie m.b.t. asbest | CB 760 100 |
Kort verslag Stafvergadering dd. 5-1-1976 | CB 760 105 |
Brief aan Canadian Embassy «Ontwerp Asbestbesluit» | CB 760 109 |
Kort verslag Stafvergadering dd. 12-1-1976 | CB 760 112 |
Kort verslag Stafvergadering dd. 9-2-1976 | CB 760 209 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 11-2-1976 | CB 760 211 |
Bespreking met EZ-Arbeid dd 16-3-1976 | CB 760 316 |
Bespreking DGA, DG Industrie, Economische Zaken inzake «Ontwerp Asbestbesluit» | CB 760 407 |
Verslag 92e bijeenkomst Chemisch technici bij de AI dd 25-5-1976 | CB 760 525 |
Schadelijke effecten van asbest op de gezondheid van de mens | CB 760 700 |
Kort verslag Stafvergadering dd. 20-09-1976 | CB 760 920 |
Brief van Economische Zaken «Ontwerp Asbestbesluit» | CB 760 921 |
Districtshoofdenvergadering dd 2-9-1976 | CB 760 922 |
Asbestbesluit «opmerkingen op brief Minister Economische Zaken» | CB 761 006 |
Besluitenlijst Driehoekvergadering 15-10-1976 | CB 761 015 |
Brief van Ned. Vereniging Veiligheidstechnici «Asbestbesluit» | CB 761 104 |
Aantekening voor de Minister «Concept Asbestbesluit» | CB 761 109 |
Voorstel wijzing van de Silicosewet (tbv. Ministerraad) | CB 761 122 |
Brief aan Tweede Kamer cie «Ontwerp-Asbestbesluit» | CB 761 207 |
Kort verslag Stafvergadering dd 20-12-1976 | CB 761 220 |
Brief Eternit aan Minister Sociale Zaken inzake onderhoud met Minister | CB 770 105 |
Brief aan Directie Eternit ivm verzoek persoonlijk onderhoud | CB 770 106 |
Notitie tbv gesprek met directie Eternit dd 26-1-1977 | CB 770 124 |
Persbericht Sociale Zaken «Asbestbesluit: verboden en beperkingen» | CB 770 516 |
Brief vz VNO aan Minister Sociale Zaken mbt brief Eternit | CB 771 007 |
Verslag Driehoekvergadering dd 21-10-1977 | CB 771 021 |
Krantenknipsel «Albeda doet luchtig over Asbestbesluit» | CB 780 301 |
Notitie inzake de inwerkingtreding Asbestbesluit | CB 780 425 |
Verslag Kleine Districtshoofdenvergadering dd. 10-5-1978 | CB 780 510 |
Voorlichtingsdag Asbestbesluit 31 mei 1978 | CB 780 531 |
Verslag Driehoek-vergadering nr. 77 dd. 2-6-1978 | CB 780 602 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 14-6-1978 | CB 780 614 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 13-12-1978 | CB 781 213 |
Verslag Technische Staf dd. 21-1-1980 | CB 800 121 |
Discussiestuk importverbod crocidoliet | CB 800 201 |
Verslag overleg DG vd Arbeid en DG Milieuhygiëne dd 1-5-1980 | CB 800 501 |
Notitie WD over gesprek met asbestsector over EEG-overleg asbest | CB 800 509 |
Verslag overleg DG vd Arbeid en DG Milieuhygiëne dd 9-9-1980 | CB 800 909 |
Brief Industriebond FNV betreffende normering asbest | CB 811 203 |
Brief van Adviescommissie Asbestbesluit «Studies naar het kankerrisico» | CB 820 312 |
Brief van Eternit inzake brief FNV | CB 820 319 |
Brief aan Eternit n.a.v. reaktie op brief FNV | CB 820 806 |
Opmerkingen bij brief van het FNV inzake asbest | CB 840 110 |
Verslag Directievergadering dd. 24-2-1984 | CB 840 224 |
Artikel Vakbondskrant «Topambtenaar wil kankerverwekkend materiaal in buitenland dumpen» | CB 840 307 |
Brief aan Staatssecretaris SoZaWe «Voorraden crocidoliethoudende asbest-cementbuizen en hulpstukken» | CB 850 816 |
Tekst voor Staatscourant, verbod in voorraad houden crocidoliet | CB 860 609 |
Nota aan Staatssecretaris «wijziging Asbestbesluit» | CB 860 827 |
Rapport Raad van State Ontwerp Asbestbesluit | CB 860 929 |
Ontwerp-besluit tot wijziging van het Asbestbesluit | CB 861 028 |
Nota «Uitgangspunten voor een Gezondheidsbeleid» | CB 870 300 |
Verslag Hoofdinspecteuroverleg G dd 18-9-1987 | CB 870 918 |
Verslag DH vergadering dd. 7-10-1989 Ontwerp-Asbestbesluit | CB 871 007 |
Brief van Arboraad «Medisch toezicht op blootstelling aan asbest» | CB 880 323 |
Brief van CDA Tweede Kamerfractie «regelgeving mbt asbest» | CB 880 427 |
Brief aan mw Oomen-Ruijten (CDA) «Beleid m.b.t. asbest» | CB 880 527 |
Brief aan vz Arboraad «Advies medisch toezicht op blootstelling aan asbest» | CB 881 020 |
Brief aan Staatssecretaris SoZaWe «Asbest» | CB 890 125 |
Brief aan Min. Economische Zaken «Asbestverbod» | CB 891 031 |
Brief aan vz Arboraad «Astbestverbod» | CB 900 109 |
ASBEST ... Werk voor specialisten (INFO) | CB 940 000 |
4 b– Alle wet- en regelgeving m.b.t. Asbest | |
Veiligheidswet 1934 dd. 1-2-1986 | |
Arbeidsomstandighedenbesluit, dd. 15-1-1997 | |
Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving dd. 27-6-1997 | |
5– Bevoegdheden en toezicht door de Arbeidsinspectie (incl. beleidsontwikkeling na 1978) | |
NAVO Statusverdrag 19 juni 1951 | CB 510 619 |
Concept nota «Ontheffingenbeleid asbestbesluit» | CB 770 102 |
Brief DG vd Arbeid aan DH's inzake Uitvoering Asbestbesluit | CB 770 131 |
Projektgroep Asbest 4e vergadering dd 1-6-1977 | CB 770 601 |
Instelling Adviescommissie Asbestbesluit | CB 771 014 |
Overgangsbeleid bij de uitvoering van het Asbestbesluit | CB 780 110 |
Verslag Driehoek-vergadering nr. 65 dd. 20-1-1978 | CB 780 120 |
Concept Richtlijnen Ontheffingenbeleid Asbestbesluit | CB 780 124 |
Verslag «open discussie» Districtshoofdenvergadering dd. 25-1-1978 | CB 780 125 |
Persbericht: Installatie Adviescommissie Asbest | CB 780 207 |
Verslag Driehoek-vergadering nr. 71 dd. 28-2-1978 | CB 780 228 |
Verslag Driehoek-vergadering nr. 96 dd. 15-12-78 | CB 790 103 |
Brief Adviescie Asbestbesluit «Concept-richtlijnen Ontheffingsbeleid» | CB 790 104 |
Verslag Driehoek-vergadering nr. 101 dd. 9-2-79 | CB 790 209 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 14-2-1979 | CB 790 214 |
Brief Adviescie. Asbestbesluit ontheffing waterleidingbedrijven | CB 790 426 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 10-5-1979 | CB 790 510 |
Verslag Directievergadering nr. 124 dd. 24-08-1979 | CB 790 829 |
Notitie WD m.b.t. Het slopen van asbest bevattende constructies | CB 790 912 |
Samenvatting vergadering Adviescie Asbestbesluit dd. 19-9-1979 | CB 790 919 |
Brief aan Districtshoofden «vergadering Adviescie Asbestbesluit» | CB 791 003 |
Verslag Directievergadering nr. 131 dd. 19-10-1979 | CB 791 022 |
Brief van AI Deventer «Crocidoliet» | CB 791 113 |
Brief van AI Amsterdam «Asbest» | CB 791 113a |
Brief van AI Groningen «Ontheffing Asbestbesluit» | CB 791 120 |
Samenvatting vergadering Adviescie Asbestbesluit dd. 21-11-1979 | CB 791 121 |
Brief van Adviescie Asbestbesluit» | CB 791 122 |
Brief van AI Maastricht «Ontheffing Asbestbesluit» | CB 791 123 |
Samenvatting vergadering Adviescie Asbestbesluit dd. 19-12-1979 | CB 791 219 |
Notitie Roubouts aan Beenhakker «brief DH5 aan Eternit» | CB 791 227 |
Documentatieblad «Asbesthoudende materialen» | CB 800 300 |
Brief van AI Deventer «Ontheffing Asbestbesluit» | CB 800 305 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 27-3-1980 | CB 800 327 |
Brief aan AI Deventer «Ontheffingen Asbest-besluit Hergebruik buizen» | CB 800 327a |
Brief van Eternit aan Inspectie Volksgezondheid | CB 800 331 |
Brief van AI-10 «Asbest» | CB 800 415 |
Brief aan DH Breda «ontheffingaanvragen scheepsreparatiebedrijven» | CB 800 506 |
Brief van Adviescie Asbestbesluit «Wegwerken van aanwezige voorraad crocidoliethoudend buis» | CB 800 610 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 11-06-1980 | CB 800 714 |
Brief aan Adviescie Asbestbesluit «opmerkingen n.a.v. brief» | CB 800 721 |
Brief aan Districtshoofden «Ontheffing Asbestbesluit» | CB 800 728 |
Brief aan Districtshoofden «Artikel 6 Asbestbesluit» | CB 800 924 |
Asbest en Milieuhygiëne | CB 801 100 |
Nota aan HAWB «Vertrouwelijkheid Asbestlijst» | CB 801 119 |
Brief van Adviescommissie Asbestbesluit «Informatie t.b.v. de Adviescommissie Asbestbesluit» | CB 801 106 |
Aantekeningen Siccama aan Rombouts (DGA) | CB 801 113 |
Brief aan DH's «Ontheffingen Asbestbesluit» | CB 801 201 |
Concept nota betreffende het te voeren beleid ten aanzien van het slopen van asbestbevattende objecten | CB 810 209 |
Nota aan Directeur Alg. Techn. Beleid «Het ontheffingsbeleid t.a.v. Crocidoliethoudende asbest-cement buis 1981/1983» | CB 810 219 |
Brief van AI Groningen «Asbest, Fa. Eternit-crocidoliet» | CB 810 306 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 11-3-1981 | CB 810 311 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 8-4-1981 | CB 810 408 |
Nota aan Adviescie Asbestbesluit «Ontheffingenbeleid crocidoliethoudende asbest-cement buis» | CB 810 421 |
Brief aan DH Groningen «Asbest, eternit, crocidoliet» | CB 810 824 |
Richtlijn ontheffingenbeleid ex artikel 2 en 3 Asbestbesluit | CB 810 918 |
Brief van Adviescie Asbestbesluit «tekortkomingen» | CB 820 408 |
Brief van asbestprojectgroep «Onderzoek» | CB 820 519 |
Brief aan Unicon BV «Richtlijn voor het fixeren van gespoten asbestlagen» | CB820 608 |
Brief aan Adviescie Asbestbesluit «Ontheffingen van verbodsbepalingen artikelen 2 en 3 van Asbestbesluit» | CB 820 810 |
Brief van AI Zoetermeer «Naleving Asbestbesluit» | CB 831 008 |
Brief aan Districtshoofden «afspraken en besluiten DH-vergadering» | CB 831 031 |
Nota aan Dir. Techn. Beleid «Pilotonderzoek tbv Aktie Slopen Asbest» | CB 831 111 |
Agenda, afspraken en besluiten Districtshoofdenvergadering dd 21-12-1983 | CB 831 115 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 21-12-1983 | CB 831 221 |
Verslag Directievergadering dd. 9-3-1984 | CB 840 309 |
Brief aan Adviescommissie Asbestbesluit. Rapport van het pilot-onderzoek voor de actie slopen asbest. | CB 840 315 |
Verslag Directievergadering dd. 13-4-1984 | CB 840 413 |
Bijlage bij verslag Directievergadering «Asbestbuizenbeleid» | CB 840 511 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd 30-5-1984 | CB 840 530 |
Brief van Bloedtransfusiedienst «gebruik van losse asbest» | CB 840 605 |
Brief aan vz Adviescie Asbestbesluit «crocidoliethoudende buizen» | CB 840 607 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 22-6-1984 | CB 840 622 |
Verslag Districtshoofdenvergadering 11-7-1984 | CB 840 711 |
Nota Beleid inzake het slopen van asbest | CB 840 725 |
Nota Medische Afdeling «Beleid inzake het slopen van asbest» | CB 840 810 |
Verslag Districtshoofdenvergadering dd. 25-10-1984 | CB 840 912 |
Rapportage AI Groningen mbt. asbest | CB 841 002 |
Directiestukken «Slopen asbest» | CB 841 018 |
Bijlage bij verslag Directievergadering dd 26-10-1984 | CB 841 026 |
Brief aan DH's «Asbest in de bouw» | CB 841 029 |
Telex van AI Maastricht «asbest in de bouw» | CB 841 100 |
Brief aan Medisch Adviseur «nota Kaderrichtlijn en Bedrijfsgezondheidszorg» | CB 841 114 |
Telex van AI Utrecht «asbest in de bouw» | CB 841 119 |
Telex van AI Breda «asbest in de bouw» | CB 841 120 |
Verslag Directievergadering dd. 23-11-1984 | CB 841 123 |
Verslag Directievergadering dd. 21-12-1984 | CB 841 221 |
Brief AI Groningen «rapportage sep-dec 1984» | CB 850 125 |
Notitie van Hoofd Sociaal Bedrijfsbeleid «Samenvatting 3e rapportage Raakvlakkengroep Overheid en Defensie» | CB 850 213 |
Project «Gespoten asbestlagen, lokaliseren en aanpak» | CB 850 321 |
Brief van Medische afdeling «rapport asbest» | CB 850 326 |
Briefwisseling tussen Dir. Veiligheid en Districten AI m.b.t. asbestspuitlagen | CB 850 327 |
Verslag DGA-DGMH overleg 17-4-1985 | CB 850 417 |
Samenvatting Districtsrapportages | CB 850 500 |
Brief aan Districtshoofden «relatieopbouwaktiviteiten» | CB 850 514 |
Nota aan Directieleden van Werktuigkundige Afdeling «De scope van een regeling voor het slopen van asbest» | CB 850 604 |
Bijlage bij Directievergaderingverslag dd. 7-6-1985 | CB 850 607 |
Verslag Directievergadering dd 2-8-1985 | CB 850 802 |
Brief AI Amsterdam «periodieke rapportage» | CB 851 008 |
Brief van Nationale MAC-cie «Asbest-dag» | CB 851 120 |
Brief aan DH's «Procedures slopen asbest» | CB 860 326 |
Brief aan DH's «Procedure slopen asbest» | CB 860 905 |
Verslag 627e medicivergadering dd 4-11-87 | CB 871 104 |
Brief van Arboraad «Be- en verwerken van asbest bij scheepsreparatie» | CB 880 627 |
Brief aan Districtshoofden «Slopen van crocidoliethoudende constructies» | CB 880 906 |
Brief aan Voorzitter Arboraad «Beleid met betrekking tot asbest» | CB 890 116 |
Bijlage bij verslag 579e DH-vergadering dd. 8-3-1989 | CB 890 314 |
6– Chronologie optreden Arbeidsinspectie Cannerberg | |
(Verwerkt in onderdeel I) |
BIJLAGE 5 OVERZICHT CORRESPONDENTIE WERKGROEP
Uitgaande brieven van de werkgroep
– Brief d.d. 4 augustus 1997 van de voorzitter van de werkgroep aan de Staatssecretaris van Defensie (i.a.a. de Minister van Defensie) over de oprichting van de werkgroep en verzoek tot medewerking.
– Brief d.d. 4 augustus 1997 van de voorzitter van de werkgroep aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (i.a.a. de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) over de oprichting van de werkgroep en verzoek tot medewerking.
– Brief d.d. 2 september 1997 van de voorzitter van de werkgroep aan de Staatssecretaris van Defensie inzake onderzoeksopdracht, samenstelling en tijdsplanning van de werkgroep, met het verzoek alle beschikbare dossiers ter beschikking te stellen.
– Brief d.d. 2 september 1997 van de voorzitter van de werkgroep aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake onderzoeksopdracht, samenstelling en tijdsplanning van de werkgroep, met het verzoek alle beschikbare dossiers ter beschikking te stellen.
– Brief d.d. 2 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan drs K.M.A. Weustink (contactpersoon) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake door Ministerie aan werkgroep verstrekte informatie. (97-40-Def)
– Brief d.d. 2 oktober 1997 van de voorzitter van de werkgroep aan de Staatssecretaris van Defensie houdende rappel inzake bijdrage NAVO aan onderzoek. (97-41-Def)
– Brief (fax) d.d. 9 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan drs K.M.A. Weustink (contactpersoon) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake lijst mogelijk voor gesprek uit te nodigen personen.
– Brief (fax) d.d. 9 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan drs P.M.J. Hermans (contactpersoon) van het Ministerie van Defensie inzake lijst mogelijk voor gesprek uit te nodigen personen.
– Brieven d.d. 20 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan diverse personen inzake uitnodiging voor gesprek met werkgroep.
– Brieven d.d. 23 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan diverse personen inzake bevestiging telefonisch gemaakte afspraak voor gesprek met werkgroep.
– Brief (fax) d.d. 23 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake verzoek om toestemming voor gesprek met tweetal personen werkzaam op Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
– Brieven d.d. 27 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan diverse personen inzake uitnodiging voor gesprek met werkgroep.
– Brieven d.d. 29 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan diverse personen inzake bevestiging telefonisch gemaakte afspraak voor gesprek met werkgroep.
– Brieven d.d. 31 oktober 1997 van de griffier van de werkgroep aan diverse personen inzake uitnodiging voor gesprek met werkgroep.
– Brieven d.d. 3 november 1997 van de griffier van de werkgroep aan diverse personen inzake bevestiging telefonisch gemaakte afspraak voor gesprek met werkgroep.
– Brieven d.d. 5 november 1997 van de griffier van de werkgroep aan diverse personen inzake bevestiging telefonisch gemaakte afspraak voor gesprek met werkgroep.
– Brief (fax) d.d. 5 november 1995 van de griffier van de werkgroep aan drs P.M.J. Hermans (contactpersoon) van het Ministerie van Defensie met overzicht van door werkgroep voor gesprek uitgenodigde personen.
– Brief d.d. 12 november 1997 van de griffier van de werkgroep aan drs K.M.A. Weustink (contactpersoon) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten geleide van concepten stenografische verslagen van gesprekken met tweetal personen.
– Brief d.d. 18 november 1997 van de griffier van de werkgroep aan drs P.M.J. Hermans (contactpersoon) van het Ministerie van Defensie inzake ontbrekende documenten.
– Brief d.d. 21 november 1997 van de griffier van de werkgroep aan dhr. P. Clermonts inzake bevestiging telefonisch gemaakte afspraak voor gesprek met werkgroep.
Door de werkgroep ontvangen brieven
– Brief d.d. 15 september 1997 (kenmerk BO/13 106) van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten geleide van toezending van documenten.
– Brief d.d. 15 september 1997 (kenmerk P/9 006115) van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Defensie (voor de Staatssecretaris van Defensie) ten geleide van toezending van documenten. (Def-97-193)
– Brief d.d. 17 september 1997 (kenmerk P/97005992) van de Staatssecretaris van Defensie met vermelding van de naam van de ambtelijke contactpersoon van het ministerie. (Def-97-206)
– Brief d.d. 2 oktober 1997 (kenmerk SVS/SN/1233) van ir. M. Bovenkerk, hoofd afdeling Stoffen en Normstelling van het Ministerie van VROM, ten geleide van VROM-publicaties over asbest.
– Brief d.d. 8 oktober 1997 (kenmerk BO/97/126) van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten geleide van een overzicht van bewindslieden en ambtenaren betrokken bij asbestproblematiek en aantal extra documenten. (Def-97-231)
– Brief d.d. 14 oktober 1997 (kenmerk BO/97/0138) van Mw. Weustink, contactpersoon Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, inzake adressen van door werkgroep geselecteerde personen en toezending TNO-rapport uit 1991.
– Faxbericht d.d. 16 oktober 1997 van het kabinet van de Staatssecretaris van Defensie ten geleide van een bericht van SHAPE inzake contactpersonenHQ AFCENT inzake de Cannerberg.
– Brief d.d. 29 oktober 1997 (kenmerk BO/97/15401) van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake verlening toestemming tot voeren van gesprekken met tweetal personen.
– Faxbericht d.d. 4 november 1997 van ir. M. Bovenkerk, hoofd afdeling Stoffen en Normstelling van het Ministerie van VROM, over beleidsnotitie Asbest in het Milieu van 1991.
– Brief d.d. 17 november 1997 van Cdre b.d. J. van Gilst over dragen maskers in Cannerberg.
– Brief d.d. 20 november 1997 van dhr. W.M.H. Miseré, Staatstoezicht op de Mijnen, ten geleide van kopie van notitie in groevenboek en kopie van inspectierapport.
– Brief d.d. 28 november 1997 (kenmerk MG 1997001980) van de Directeur DGWT Ministerie van Defensie, Genmaj Westerhuis, ten geleide van een aantal door de werkgroep gevraagde documenten.
– Faxbericht d.d. 15 december 1997 van Mw. Weustink, contactpersoon Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ten geleide van een notitie en achterliggende stukken over de verhouding DGA en Districtshoofden AI.
BIJLAGE 6 OVERZICHT WET- EN REGELGEVING
1903 | Mijnwet Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven ter verzekering van de veiligheid bij de ontginning of bij ander gebruik van ondergrondse steengroeven, voor zover de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet milieubeheer daarin niet voorzien (....) (artikel 9, lid 2) |
1934 | Veiligheidswet Deze wet opent de mogelijkheid van een AMvB gericht op veiligheid. |
1938 | Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen (Besluit van 19 november 1938, Stb. 872, tot vaststelling van een AMvB als bedoeld in de artikelen 6 en 7 der Veiligheidswet 1934) Bij «gevaar van inademing van giftige, bijtende, schadelijke of hinderlijke dampen, gassen of nevels of van stof» moet ervoor worden gezorgd dat «doelmatige adembeschermingsapparaten» worden gebruikt. |
1947 | Groevenreglement (Besluit van 20 januari 1947, Stb. H. 27) «Wanneer de algemene veiligheid of veiligheid in de groeve op enigerlei wijze wordt bedreigd (...) moet hiervan onverwijld kennis worden gegeven aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen» (artikel 16, lid 1). De ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen zijn belast met de opsporing van de overtredingen van dit reglement (artikel 27). |
1951 | Silicosewet (wet van 25 april 1951) Het bestrijden van stoflongziekten d.m.v. een verbod is mogelijk: «Ter voorkoming en bestrijding van silicose en andere stoflongziekten (pneumoconioses) kan bij algemene maatregel van bestuur het voorhanden hebben, het bewerken of verwerken, alsmede het gebruiken van de daarin genoemde voorwerpen of stoffen worden verboden of aan beperkende voorschriften onderworpen worden» (artikel 2). |
1951 | NAVO-statusverdrag (Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (NAVO-statusverdrag); Verklaring, bij ondertekening van dat Verdrag afgelegd voor Nederland, België en Luxemburg; Londen, 19 juni 1951, Tractatenblad, jrg. 1951, nr. 114) |
In artikel II van dit verdrag wordt ingegaan op het eerbiedigen van wetten van de Staat van verblijf: «Een krijgsmacht, haar civiele dienst, de leden daarvan, alsmede hun gezinsleden zijn gehouden de wetten van de Staat van verblijf te eerbiedigen (...). De Staat van herkomst is mede gehouden de hiertoe noodzakelijke maatregelen te nemen». | |
Burgerpersoneel van de Staat van verblijf valt niet onder de civiele dienst zoals in het NAVO-statusverdrag is gedefinieerd: ««civiele dienst»: het burgerpersoneel, hetwelk een krijgsmacht van een Verdragsluitende Partij vergezelt en dat in dienst is bij een der strijdkrachten van die Verdragsluitende Partij, met uitzondering van (...) onderdanen van de Staat, waarin de krijgsmacht zich bevindt, of personen, die aldaar hun verblijfplaats plegen te hebben»(artikel Ib). | |
Artikel XVI handelt over geschillen tussen partijen: «Alle geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag worden door onderhandelingen tussen hen geregeld zonder beroep op enig rechterlijk orgaan buiten de organisatie van het Noord-Atlantisch Verdrag. Behoudens voor zover in dit Verdrag uitdrukkelijk het tegendeel wordt bepaald, worden geschillen, die niet door rechtstreekse onderhandelingen kunnen worden opgelost, verwezen naar de Noord-Atlantische Raad.» | |
1953 | Protocol bij het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag – nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten – nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag; Parijs, 28 augustus 1952, Tractatenblad, jrg. 1953, nr. 11. |
Nadere uitleg over artikel II van het NAVO-statusverdrag wordt gegeven: «(...) Voor de toepassing van artikel II (...) van het Verdrag, wordt een geallieerd Hoofdkwartier beschouwd als een krijgsmacht» (artikel 3). | |
In artikel 13 wordt nader ingegaan op de onschendbaarheid van documenten: «Het archief en andere officiële documenten van een Geallieerd Hoofdkwartier, welke worden bewaard in percelen welke in gebruik zijn bij deze Hoofdkwartieren of die in het bezit zijn van behoorlijk gemachtigde leden van het Hoofdkwartier, zijn onschendbaar, tenzij het Hoofdkwartier afstand gedaan heeft van deze immuniteit.» | |
1964 | Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het algemeen hoofdkwartier van de geallieerde mogendheden in Europa inzake de bijzondere voorwaarden die toepasselijk zijn op de vestiging en het functioneren van internationale militaire hoofdkwartieren binnen het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden; Parijs, 25 mei 1964, Tractatenblad, jrg. 1964, nr. 131 |
Artikel VI Onschendbaarheid van de gebouwen « (1.) Zij, die krachtens een Nederlandse wettelijke bepaling bevoegd zijn een plaats tegen de wil van de rechthebbende te betreden, betreden de gebouwen van een Geallieerd Hoofdkwartier niet dan met toestemming van zijn Commandant of Directeur. (2.) Zodanige toestemming wordt onmiddellijk verleend aan hen, die schriftelijk tot betreding zijn gemachtigd door de Procureur-Generaal bij het Gerechtshof binnen welks rechtsgebied het gebouw is gelegen. (3.) Niets in dit artikel doet afbreuk aan de onschendbaarheid van archieven en andere officiële documenten, noch aan de verificatieprocedures, zoals die zijn neergelegd in artikel 13 van het Protocol.» | |
Artikel VII Immuniteiten «(1.) De Nederlandse Regering verleent zowel aan militairen als aan burgers van andere dan Nederlandse nationaliteit, die geallieerde functies bekleden met hoge verantwoordelijkheid, voor de duur van hun zending, immuniteit van rechtsmacht ten aanzien van hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid en binnen de grenzen van hun bevoegdheid hebben gezegd, geschreven en gedaan. (...)». «(2.) De Nederlandse Regering stelt in overeenstemming met SHAPE de functies vast, voor welke genoemde immuniteit wordt verleend». | |
1971 | Publicatieblad-116 «werken met asbest» van de Arbeidsinspectie |
In dit publicatieblad worden voor het eerst in Nederland normen aangegeven gericht op asbest. De Engelse normgeving voor chrysotiel wordt overgenomen, inclusief de Maximaal Aanvaarde Concentratie (MAC) van 2 vezels per ml. lucht. | |
Hoe langer de expositieduur in jaren, hoe dringender het advies over het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast wordt in bepaalde situaties aangegeven dat vervanging van asbest noodzakelijk is: «Bij een aantal verwerkingen van asbest en asbesthoudende produkten die met verspreiding van veel stof gepaard gaan, is het praktisch onmogelijk het stof goed af te zuigen of effectieve persoonlijke beschuttingsmiddelen te dragen, met als gevolg het inademen van een ontoelaatbare hoeveelheid asbeststof. In het bijzonder is in deze situaties vervanging van alle soorten asbest noodzakelijk». | |
In het P-blad wordt aangegeven dat met name crocidoliet (blauwe asbest) een rol speelt bij het onstaan van mesothelioom. In het licht van deze kennis wordt gewezen op het belang om «het gebruik van blauwe asbest tot het uiterste te beperken ....» | |
In paragraaf 6.2 worden algemene beschermende maatregelen behandeld: «Het verwerken van asbest en asbesthoudende produkten dient, indien enigszins mogelijk, te geschieden onder effectieve stofafzuiging. (...) Indien een effectieve stofafzuiging niet mogelijk is moet behalve de geschikte werkkleding ook een ademhalingsbeschermingsapparaat worden gedragen dat voldoende bescherming biedt. Deze maatregelen zijn noodzakeljk op die plaatsen waar de asbeststofconcentratie boven de MAC ligt». | |
1977 | Asbestbesluit (Stb. 1977, 269) Besluit van 1 april 1977 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Silicosewet (Stb. 1951, 134) |
Het Asbestbesluit is bij besluit van 16 juni 1978 (gedeeltelijk) in werking getreden (Stb 1978, 343) | |
In het Asbestbesluit krijgt de MAC-waarde van 2 vezels per ml. lucht een wettelijke status. Daarnaast worden alle toepassingen van blauwe asbest verboden en wordt het ver- spuiten van alle soorten asbest verboden (met mogelijkheid van ontheffing). In de nota van toelichting bij dit besluit wordt aangegeven dat bij het verlenen van een ontheffing voor het gebruik van crocidoliet een lagere grenswaarde zal worden vastgesteld dan de MAC-waarde van 2 vezels per ml. lucht. Belangrijk is dat naast de kwantitatieve normen in dit besluit ook wordt aangegeven dat de concentratie asbestvezels in de ademhalingslucht zo laag mogelijk moet zijn: «zo laag als binnen het technisch mogelijke economisch aanvaardbaar is». | |
De Arbeidsinspectie is belast met het toezicht op naleving van de voorschriften uit het Asbestbesluit, en met het verlenen van ontheffingen. | |
1978 | Publicatieblad-116-1 «asbest algemeen» van de Arbeidsinspectie |
In dit publicatieblad wordt de norm voor crocidoliet aangegeven: de MAC-waarde is 0,2 vezels per ml. lucht. | |
In het blad worden algemene maatregelen beschreven die erop gericht zijn: «het aantal aan asbestvezels blootgestelden zo gering mogelijk te doen zijn en blootstelling aan asbestvezels zoveel mogelijk te voorkomen». | |
1980 | Arbeidsomstandighedenwet (Wet van 8 november 1980, Stb. 664) |
De wet is sinds 1983 gefaseerd ingevoerd. De gefaseerde invoering heeft ongeveer 10 jaar geduurd. | |
In deze wet is intrekking van de Veiligheidswet (niet in zijn geheel) en de Silicosewet geregeld. | |
In het kader van het onderhavige onderzoek is artikel 2, lid 5 relevant: «Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van arbeid verricht in militaire dienst, behoudens voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur anders is bepaald». | |
1980 | Circulaire van de hoofdinspectie voor de hygiëne van het milieu «Asbest en milieuhygiëne» (van het Ministerie van volksgezondheid en milieuhygiëne) |
De circulaire verschaft informatie over asbest, over de gevaren ervan en over situaties waarin de bevolking aan asbest wordt blootgesteld. De circulaire richt zich tot al diegenen, die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de verspreiding in het milieu van asbest(houdende produkten). De circulaire is toegespitst op de rol die gemeenten kunnen vervullen. | |
1982 | Publicatieblad-116-2 «werken met asbest in het bouwbedrijf» van de Arbeidsinspectie |
Dit blad richt zich op voorzieningen en maatregelen die getroffen moeten worden om het verspreiden van asbeststof te beperken. | |
1982 | Publicatieblad-116-3 «werken met asbest» Deze publicatie geeft aan hoe men bij de huidige stand der techniek zo veilig mogelijk met asbest kan werken. |
1985 | Arbeidsomstandighedenbesluit Defensie (Besluit van 28 maart 1985, Stb. 211) |
Er is naar gestreefd om zoveel mogelijk bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1980, 664) te laten gelden t.a.v. arbeid verricht in militaire dienst (artikel 2). | |
«De toepassing van de Arbeidsomstandighedenwet met betrekking tot arbeid verricht door defensiepersoneel geschiedt met inachtneming van internationale verplichtingen» (artikel 4). | |
Ten tijde van oorlog(sgevaar) en enkele andere buitengewone omstandigheden is de Arbeidsomstandighedenwet niet van toepassing op defensiepersoneel (artikel 5, onder a). | |
Tijdens oefeningen kan het districthoofd van de Arbeidsinspectie naleving van de Arbeidsomstandighedenwet niet afdwingen (artikel 11). | |
1988 | Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1988, 560) (Besluit van 22 november 1988) |
Het Asbestbesluit uit 1977 (Stb. 1977, 269) wordt ingetrokken. | |
«Bij arbeid waarbij gevaar voor blootstelling van werknemers aan asbeststof bestaat, moet dat gevaar worden beoordeeld ten einde de aard en de mate van de blootstelling vast te stellen» (artikel 5). | |
«De concentratie van asbeststof in de lucht waaraan werknemers en degenen die noch werkgever noch werknemer zijn in verband met de arbeid worden blootgesteld, mag de .... vastgestelde grenswaarde niet overschrijden» (artikel 8). | |
Bij slopen en verwijderen «dient, voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, een schriftelijk werkplan te worden opgesteld dat doeltreffende maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers bevat» (artikel 10). | |
1988 | Vaststelling actieniveaus en grenswaarde en concentratie asbeststof in de lucht (Staatscourant 245, 16 december 1988) |
Grenswaarde die niet overschreden mag worden: – 0,2 asbestvezels per ml lucht voor crocidoliet (in die gevallen dat ontheffing nog mogelijk is); – 1,00 asbestvezels per ml voor andere asbestsoorten. | |
1990 | Asbestvoorschrift DGWT, Ministerie van Defensie, Dienst Gebouwen, Werken en terreinen, functiegebied techniek, 07 augustus 1990 |
«Op de naleving van het door de DGWT per 4 september 1989 uitgevaardigde verbod tot het gebruiken van asbest en/of asbesthoudende producten in alle nieuw te bouwen of te renoveren c.q. te herstellen bouwconstructies dient tevens door de aannemer en/of door de installateur nauwlettend te worden toegezien, zowel bij het ontwerpen en bij het samenstellen van bestekken als bij de uitvoering van bouwwerken.» | |
«De EID zal zorgdragen voor een interdisciplinaire aanpak van de asbestproblematiek in zijn dienst en de onder zijn dienst ressorterende dienstkringen. (...)» | |
«Op plaatsen waar asbeststof kan ontstaan tengevolge van de kans op beschadigingen door schuren, schuiven of anderszins, zoals bij wand- en plafondbekleding en luchtkanalen, kan men de asbest immobiliseren door middel van een speciale coating; deze tijdelijke oplossing is alleen daar toepasbaar waar geen verdere mechanische beschadiging is te verwachten.» | |
1991 | Beleidsnotitie «asbest in het milieu» van het Ministerie van VROM (bijlage bij brief aan de Tweede Kamer, 1990-1991, 21 137, nr. 96) |
Er wordt gekozen voor een gedifferentieerde normstelling, zodat rekening gehouden wordt met verschillen in carcinogene potentie van de soorten asbest en vezellengte. In verband daarmee worden de kwaliteitsdoelstellingen voor asbest uitgedrukt in vezelequivalenten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de volgende equivalentiefactoren voor de beoordeling van luchtmonsters: – 1 chrysotiele vezel met lengte > 5um equivalentiefactor 1 – 1 chrysotiele vezel met lengte < 5um equivalentiefactor 0,1 – 1 amfibole vezel met lengte > 5um equivalentiefactor 10 – 1 amfibole vezel met lengte < 5um equivalentiefactor 1 | |
De volgende waarden worden aangegeven: – maximaal toelaatbaar risiconiveau: 100 000 vezelequivalenten per m3 lucht; – grenswaarde (kwaliteitsniveau dat in acht moet worden genomen, overschrijding is niet toegestaan): 1000 vezelequivalenten per m3 lucht; – streefwaarde (verwaarloosbaar risiconiveau): 1000 vezelequivalenten per m3 lucht. | |
1991 | Besluit van 10 december 1991 tot wijziging van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1991, 685) |
De wijziging strekt er met name toe stringentere regels op het gebied van slopen van asbest en van crocidoliet vast te stellen. | |
1992 | Wijziging Regeling vaststelling actieniveaus en grenswaarde concentratie asbeststof in de lucht (Staatscourant 242, 14 december 1992) |
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1993. De regeling van 16 december 1988, Stcrt. 245, inzake vaststelling actieniveaus en grenswaarde concentratie asbeststof in de lucht wordt gewijzigd als volgt. Grenswaarden die niet overschreden mogen worden: – 0,1 asbestvezels per ml voor crocidoliet (in die gevallen dat ontheffing nog mogelijk is); – 0,30 asbestvezels per ml voor andere asbestsoorten. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25323-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.