25 304
Regeling van de samenstelling en de werkzaamheden van de Staatscommissie tot voorbereiding van de te nemen maatregelen ter bevordering van de codificatie van het internationaal privaatrecht, ingesteld bij koninklijk besluit van 20 februari 1897, Stcrt. 1897, nr. 46 (Wet op de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 3 december 1996 en het nader rapport d.d. 7 april 1997, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Justitie en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 24 september 1996, no. 96.004645, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende regeling van de samenstelling en de werkzaamheden van de Staatscommissie tot voorbereiding van de te nemen maatregelen ter bevordering van de codificatie van het internationaal privaatrecht, ingesteld bij koninklijk besluit van 20 februari 1897, Stcrt. 1897, nr. 46 (Wet op de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht).

Blijkens de mededeling van de directeur van uw Kabinet van 24 september 1996, no. 96.004645, machtigde uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtsteeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 december 1996, nr. W02.96.0446, bied ik u hierbij mede namens mijn ambtgenoot van Justitie en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan.

1. Artikel 4 van het wetsvoorstel bepaalt dat de herbenoeming van de zittende voorzitter, de ondervoorzitters en de leden van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel «in afwijking van artikel 11, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges» kan geschieden voor een periode van ten hoogste zes jaar. Artikel 11, tweede lid, tweede zin, van de Kaderwet bepaalt dat herbenoemingen tweemaal plaats kunnen vinden voor ten hoogste vier jaar. Artikel 1, tweede lid, van het wetsvoorstel bepaalt evenwel reeds dat artikel 11, tweede lid, tweede zin, van de Kaderwet niet van toepassing is. In plaats daarvan geldt artikel 1, tweede lid, tweede zin, waarin wordt bepaald dat herbenoemingen onbeperkt kunnen plaatsvinden voor ten hoogste vier jaar. In artikel 4, tweede zin, dient derhalve naar het oordeel van de Raad van State de verwijzing naar artikel 11, tweede lid, van de Kaderwet te vervallen. In dit artikel dient te worden opgenomen dat het een afwijking inhoudt van artikel 1, tweede lid, tweede zin, van het wetsvoorstel.

1. Artikel 4 is overeenkomstig het voorstel van de raad aangepast.

2. Ingevolge artikel 3 zijn de hoofdstukken 5 en 6 van de Kaderwet niet van toepassing op de internationale taak van de Staatscommissie. In de toelichting wordt hiervoor als reden genoemd dat de internationale taak van de Staatscommissie volkenrechtelijk bepaald is en zij van haar werkzaamheden – zowel waar het de begroting en programmering betreft, als waar het betreft de verslaglegging en evaluatie – dus verantwoording zal moeten afleggen aan de door het Statuut van de Haagse Conferentie daartoe aangewezen instanties, aldus de toelichting op artikel 3, eerste alinea.

De Raad merkt op dat artikel 9 van het Statuut bepaalt dat de begroting van het permanent bureau van de Staatscommissie en van de bijzondere commissies ieder jaar wordt onderworpen aan de goedkeuring van de diplomatieke vertegenwoordigers van de leden van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. Het Statuut wijst evenwel niet de instanties aan waaraan de Staatscommissie verantwoording zal moeten afleggen waar het de programmering, verslaglegging en evaluatie betreft, zoals de toelichting stelt. De Raad adviseert in de toelichting te verduidelijken waarop deze verplichtingen van de Staatscommissie zijn gebaseerd.

2. De Haagse Conferentie kent een voor internationale organisaties unieke structuur. Het Statuut van de conferentie (Trb. 1953, 80, en 1955, 150) draagt aan de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht op de voortgang van de werkzaamheden van de conferentie te waarborgen door tussenkomst van het Bureau Permanent van de Conferentie. De Staatscommissie heeft daarbijenige met name genoemde statutaire taken. Deze taken worden in nauw overleg met de lid-staten en in het bijzonder met de bijzondere commissie voor algemene en politieke aangelegenheden uitgeoefend en voor zover het de niet-financiële gang van zaken betreft verantwoord. De financiële verantwoording geschiedt jaarlijks in een vergadering van de diplomatieke vertegenwoordigers der lidstaten van de Conferentie, en voorts jegens de Nederlandse regering, die de ksoten van de vierjaarlijkse zittingen voor zijn rekening neemt. In de memorie van toelichting is nader ingegaan op de verschillende vormen van verantwoording van de internationale taak van de Staatscommissie.

3. In de toelichting op artikel 3, tweede alinea, wordt weergegeven of voor de toepassing van de verschillende artikelen uit de Kaderwet adviescolleges onder het begrip «Onze Minister» «Onze Minister van Buitenlandse Zaken handelend in overeenstemming met Onze Minister van Justitie» dan wel «Onze Minister van Buitenlandse Zaken» is te verstaan.

Voor de toepassing van artikel 28, vierde lid, van de Kaderwet, betreffende de inkennisstelling van de beide kamers der Staten-Generaal van een standpuntbepaling over het evaluatieverslag, is volgens de toelichting onder «Onze Minister» te verstaan Onze Minister van Buitenlandse Zaken handelend in overeenstemming met Onze Minister van Justitie. Naar de Raad aanneemt is de minister die op grond van artikel 28, tweede en derde lid, van de Kaderwet de Staatscommissie kan verzoeken om een evaluatieverslag en aan wie het jaarverslag en het evaluatieverslag worden gezonden de Minister van Buitenlandse Zaken. De Raad beveelt aan de weergave in de toelichting hiermee aan te vullen.

3. De toelichting op artikel 3, tweede alinea, is overeenkomstig de aanbeveling van de Raad ingevuld.

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Met de gemaakte redactionele kanttekeningen is rekening gehouden.

De Herzieningswet adviesstelsel en de Kaderwet adviescolleges zijn op 1 januari 1997 in werking getreden. De inwerkingtreding van deze wetten heeft geen invloed op het bestaan van de Staatscommissie; haar bestaan en internationale taak zijn geregeld in het Statuut van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (Trb. 1953, 80 en Trb. 1955, 150). Een aantal adviezen, welke aan de Staatscommissie gevraagd zijn op grond van haar nationale taak, is thans nog in voorbereiding. Om de voorbereiding van deze adviezen in overeenstemming te brengen met de Kaderwet adviescolleges is in artikel 5 voorgesteld aan de wet terugwerkende kracht te verlenen tot en met de dag van inwerkingtreding van de Kaderwet adviescolleges.

Voorts is overeenkomstig de artikelen 9 en 7 van de Kaderwet adviescolleges de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken toegevoegd als ondertekenaar van de voorgestelde wet.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge u, mede namens de minister van Justitie en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting met bijlage aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toe te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 3 december 1996, no. W02.96.0446, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 3 «de werkzaamheden bedoeld» vervangen door: de werkzaamheden, bedoeld (aanwijzing 82 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– In de memorie van toelichting lid-staten met een kleine letter vermelden (aanwijzing 93 Ar).

– In de memorie van toelichting, eerste alinea, «Zij voert deze taak zelfstandig uit in goed overleg met de overige Lid-Staten» vervangen door: Zij voert deze taak zelfstandig uit in goed overleg met de lid-staten.

– In de memorie van toelichting, eerste alinea, de vindplaats vermelden van het koninklijk besluit van 20 juni 1957 overeenkomstig aanwijzing 87 Ar.

– Aangezien de Kaderwet adviescolleges is gepubliceerd in Stb. 1996, 378, de memorie van toelichting, tweede alinea, eerste zin, actualiseren.

– In de memorie van toelichting, derde alinea, «artikel 11 van het Statuut van de Haagse Conferentie» vervangen door: artikel 10 van het Statuut van de Haagse Conferentie.

– In de toelichting op de artikelen 1 en 3 telkens aanwijzing 93, vijfde lid, Ar in acht nemen.

– In de toelichting op artikel 1, vijfde alinea, «artikel 1, derde lid» vervangen door: artikel 1, tweede lid.

– In de toelichting op artikel 3, tweede alinea, «artikel 26, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 26, derde en vierde lid.

Naar boven