25 304
Regeling van de samenstelling en de werkzaamheden van de Staatscommissie tot voorbereiding van de te nemen maatregelen ter bevordering van de codificatie van het internationaal privaatrecht, ingesteld bij koninklijk besluit van 20 februari 1897, Stcrt. 1897, nr. 46 (Wet op de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Voorstel van wet

– In artikel 1 is de derde zin van het tweede lid gewijzigd in een zelfstandig derde lid van dit artikel, onder tekstuele aanpassing.

– In artikel 4 is in de tweede zin de verwijzing naar artikel 11, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges gewijzigd in een verwijzing naar artikel 1, tweede lid, tweede zin van deze wet.– Aan de ondertekenaars is de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken toegevoegd.

II. Memorie van toelichting

– In de eerste alinea is aangegeven dat het koninklijk besluit van 20 juni 1957 genummerd was 47, niet gepubliceerd is en als bijlage is meegezonden.

– In de derde alinea is de verwijzing naar artikel 11 van het Statuut van de Haagse Conferentie gewijzigd in artikel 10 van dat Statuut.

– In de toelichting op artikel 1 is in de vijfde alinea de verwijzing naar artikel 1, derde lid, gewijzigd in artikel 1, tweede lid.

– In de toelichting op artikel 3 is na de eerste volzin de volgende passage toegevoegd:

«De Haagse Conferentie kent een voor internationale organisaties unieke structuur. De Conferentie komt in het algemeen eenmaal per vier jaar in gewone diplomatieke zitting bijeen, ter vaststelling van ontworpen verdragen enerzijds en ter bespreking van het bestuur en beleid van de Conferentie anderzijds. Het Statuut van de Conferentie draagt aan de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht op de voortgang van de werkzaamheden van de Conferentie tussen de vierjaarlijkse zittingen te waarborgen door tussenkomst van het Bureau Permanent van de Conferentie. De Staatscommissie heeft de statutaire taak de agenda van de zittingen vast te stellen, de Nederlandse regering uit te nodigen de zitting van de Conferentie bijeen te roepen, toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van het Bureau Permanent en aan de Nederlandse regering voordrachten te doen voor de benoeming van de secretaris-generaal en de secretarissen van het Bureau voornoemd. De Conferentie en – in de perioden tussen de diplomatieke zittingen van de Conferentie – de Staatscommissie kunnen bijzondere commissies instellen, die belast worden met het voorbereiden van ontwerp-verdragen. De praktijk is thans dat de Staatscommissie al deze taken uitoefent in nauw overleg met de lid-staten en, voor wat de agenda betreft, is teruggetreden voor de bijzondere commissie voor algemene en politieke aangelegenheden. Deze bijzondere commissie, die bestaat uit vertegenwoordigers van de lid-staten, is een aantal jaren geleden ingesteld om het overleg van de Staatscommissie en het Bureau Permanent met en de verantwoording aan de Conferentie te intensiveren en vergadert in de periode tussen de vierjaarlijkse zittingen eenmaal met het Bureau Permanent en de Staatscommissie over de niet-financiële gang van zaken van de Haagse Conferentie. In deze vergadering wordt de Staatscommissie vertegenwoordigd door haar voorzitter. De bijzondere commissie brengt vervolgens tijdens de zittingen van de Conferentie aan de vertegenwoordigers van de lid-staten verslag uit van haar bevindingen.

De financiële verantwoording voor de begroting van het Bureau Permanent en van de bijzondere commissies, alsook van eventuele bijzondere vergadering van de diplomatieke vertegenwoordigers der lidstaten van de Conferentie; de financiële verantwoording voor de gewone diplomatieke zittingen van de Conferentie geschiedt jegens de Nederlandse regering, die de kosten van deze zittingen voor haar rekening neemt.»

– In de toelichting op artikel 3 zijn in de tweede volzin van de eerste alinea de woorden: «Om die reden» vervangen door de woorden: «In verband met deze structuur van de Haagse Conferentie».

– In de toelichting op artikel 3 zijn in de tweede volzin de woorden: «De adviestaak van de Staatscommissie zal» gewijzigd in: «De aangelegenheden betreffende de adviestaak van de Staatscommissie zullen».

– De toelichting op artikel 3 luidde vanaf de derde volzin tot het einde: «Voor de toepassing van hoofdstuk 3, van artikel 26, tweede en derde lid, en van artikel 28, vierde lid, van de Kaderwet is daarom onder Onze Minister te verstaan Onze Minister van Buitenlandse Zaken handelend in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, terwijl voor de toepassing van artikel 25 en artikel 26, eerste lid, eerste zin, onder Onze Minister is te verstaan Onze Minister van Buitenlandse Zaken.»

Deze passage is komen te luiden:

«Voor de toepassing van artikel 26, derde en vierde lid, en van artikel 28, vierde lid, van de Kaderwet is daarom onder «Onze Minister» te verstaan de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Justitie, terwijl voor de toepassing van de andere bepalingen van de Kaderwet adviescolleges in de regel onder «Onze Minister» is te verstaan de Minister van Buitenlandse Zaken. Voor de toepassing van artikel 28, tweede en derde lid, van de Kaderwet is onder Onze Minister te verstaan de Minister van Buitenlandse Zaken.»

– Aan de ondertekenaars is de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken toegevoegd.

Naar boven