25 304
Regeling van de samenstelling en de werkzaamheden van de Staatscommissie tot voorbereiding van de te nemen maatregelen ter bevordering van de codificatie van het internationaal privaatrecht, ingesteld bij koninklijk besluit van 20 februari 1897, Stcrt. 1897, nr. 46 (Wet op de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 november 1997

Ik heb de eer mede namens mijn ambtgenote van Justitie en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, J. Kohnstamm, de gestelde vragen als volgt te beantwoorden. Het stemt in het algemeen tot voldoening dat de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Justitie met belangstelling van het onderhavige voorstel hebben kennis genomen.

De leden van de VVD-fractie stellen als eerste vraag, welke prioriteitstelling de Staatscommissie hanteert bij de uitoefening van haar twee taken, de internationale en de nationale. De volkenrechtelijke verplichtingen waarop de internationale taak van de commissie berust zijn neergelegd in het Statuut van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht (Trb. 1953, 80) en betreffen zowel de werkzaamheden van de Staatscommissie als bestuurlijk orgaan van de Haagse Conferentie, als die welke zij als de vertegenwoordiging van Nederland in de Haagse Conferentie heeft te verrichten. De bestuurlijke verplichtingen houden nauw verband met de agendering van werkzaamheden van de Conferentie, welke in goed overleg met de overige lidstaten plaatsvindt.

Dit brengt mee dat de commissie steeds naar een evenwicht tussen de internationale werkzaamheden en de nationale taken streeft. Van een tijdsconflict tussen beide is tot op heden geen sprake geweest. Over haar internationale taak vergadert de Staatscommissie enige malen per jaar.

Dat betekent echter niet, dat de Staatscommissie haar nationale taak minder intensief of slechts met vertraging kan vervullen.

De Staatscommissie legt de voorbereiding van haar nationale werkzaamheden veelal in handen van een subcommissie. De subcommissie brengt – zo nodig na overleg met externe deskundigen – een ontwerp-advies uit, dat vervolgens plenair wordt besproken en, zo nodig aangepast, aanvaard en uitgebracht.

Ook zijn deze leden geïnteresseerd in de wijze waarop de Staatscommissie de evaluatie van de Haagse verdragen met betrekking tot het internationaal privaatrecht voorbereidt. Zij vragen of daarbij gelet wordt zowel op het in juridische zin functioneren van de betreffende verdragen dan wel ook op de ervaringen van de rechtzoekenden. De evaluatie van de Haagse verdragen wordt in de eerste plaats verricht door de Haagse Conferentie zelf. Verscheidene Haagse Verdragen bevatten een bepaling die de Secretaris-Generaal van de Conferentie verplicht periodiek een bijzondere commissie bijeen te roepen voor overleg over het functioneren van die verdragen. In het recente verleden heeft een evaluatie-overleg plaatsgehad over het Haagse Kinderontvoeringsverdrag 1980, de Haagse Alimentatieverdragen en het Haagse Adoptieverdrag 1993. Deze evaluatievergaderingen zijn zeer bevorderlijk voor de goede verstandhouding tussen de nationale uitvoeringsinstanties en de efficiënte toepassing van deze verdragen. De vergadering kan aanbevelingen doen, terwijl zij daarnaast gelegenheid biedt voor het maken van bilaterale of multilaterale afspraken van praktische aard. De inbreng voor deze vergaderingen is hoofdzakelijk afkomstig van de instanties, belast met de uitvoering van deze verdragen. Met de ervaringen van de rechtzoekenden wordt op deze wijze zoveel mogelijk rekening gehouden.

De Staatscommissie heeft zelf tot nu toe tweemaal advies uitgebracht over het functioneren van de Haagse i.p.r.-verdragen in Nederland. Als gevolg van deze adviezen heeft het Koninkrijk in 1977 het Huwelijksverdrag 1902, het Huwelijksgevolgenverdrag 1905, het Curateleverdrag 1905 en het Voogdijverdrag 1905 opgezegd. De juistheid van deze beslissingen is door de praktijk bevestigd. Daarmee wordt naar onze mening onderstreept dat het belangrijk is te kunnen beschikken over een adviesorgaan dat een deskundig oordeel kan geven over bestaande regelgeving van deze aard.

Regelmatig betrekt de Staatscommissie externe experts bij de voorbereiding van het haar gevraagde advies. Zo heeft de Staatscommissie bij de voorbereiding van haar binnenkort uit te brengen advies inzake het in goederenrechtelijke conflictenrecht advies gevraagd aan enige op dit onderwerp gespecialiseerde advocaten en bankjuristen.

Overigens worden ook andere instanties dan de Staatscommissie gevraagd advies uit te brengen over een aanhangig onderwerp.

De leden van de VVD-fractie refereren aan het in de toelichting vermelde feit dat de Staatscommissie de voorbereiding van adviezen in portefeuille heeft en vragen om welke adviezen het gaat. Het geven van adviezen over regelgeving op het gebied van internationaal privaatrecht vormt een primaire taak van deze commissie.

In portefeuille zijn momenteel adviezen over het internationaal goederenrecht, over het internationaal privaatrecht met betrekking tot pensioenverevening en over de i.p.r.-aspecten van het geregistreerd partnerschap, alsmede een richtlijn van de Europese Unie over consumentenrecht. De Staatscommissie beraadt zich voorts, tezamen met de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht, over de mogelijkheid van een modernisering van de bepalingen van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering over de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen. Ook is in voorstudie een advies inzake de regeling van de algemene bepalingen van het internationaal privaatrecht, zulks in het kader van de algehele codificatie van het Nederlandse internationaal privaatrecht.

De leden van de VVD-fractie stellen dat het advies over de wijziging van de Wet conflictenrecht echtscheiding nauwelijks over enig maatschappelijk draagvlak kon beschikken. Negatieve inspraakreacties en reacties uit de Kamer hebben geleid tot intrekking van het desbetreffende wetsvoorstel (24 709). Deze leden wensten te vernemen of en zo ja op welke manier de Staatscommissie het draagvlak voor haar advies onderzoekt.

Naar aanleiding hiervan merk ik op dat de Staatscommissie nationaal vooral tot taak heeft om te adviseren over de juridische merites en de praktische bruikbaarheid van aan haar voorgelegde conceptwetsvoorstellen dan wel om zelf legislatieve oplossingen aan te dragen voor in haar midden opgeworpen vraagstukken van internationaal privaatrecht. Met het oog op de verkrijging van gefundeerde adviezen wordt de commissie aldus samengesteld dat daarin de belangrijkste sectoren van juridische dienstverlening zijn vertegenwoordigd, die zich met vragen van internationaal privaatrecht geconfronteerd zien.

Overwegingen omtrent het maatschappelijke draagvlak spelen bij de interne besluitvorming van de commissie ongetwijfeld een rol. Het ligt echter niet op de weg van de commissie of van haar leden om, bijvoorbeeld door sondages of door contacten met politieke of maatschappelijke groeperingen, na te gaan of een voorstel waarover zij advies uitbrengt uiteindelijk voldoende maatschappelijk draagvlak zal hebben. Die vraag moet door de verantwoordelijke bewindslieden onder ogen worden gezien. Uit de intrekking van het wetsvoorstel mag dan ook, anders dan de opmerking van deze leden lijkt te suggereren, niet worden afgeleid dat de Staatscommissie haar werk niet goed zou hebben gedaan.

Gevraagd naar de plaats van het internationaal privaatrecht in het verband van de Europese Gemeenschap merk ik op dat activiteiten op dat gebied plaatsvinden zowel in het kader van de communautaire als van de intergouvernementele werkzaamheden. In veel richtlijnen zijn bepalingen inzake de rechtsmacht en het toepasselijke recht opgenomen. Niet steeds werden daarbij regels gegeven die in voldoende mate rekening hielden met de bestaande internationale en nationale regelingen van internationaal privaatrecht. In de juridische literatuur is daarop meermaals gewezen.

Ook de Staatscommissie heeft in adressen aan mij en aan mijn ambtgenoot van Justitie aandacht gevraagd voor dit onderwerp. Het is wenselijk gebleken de Staatscommissie zoveel mogelijk te betrekken bij de Nederlandse inbreng in de voorbereiding van deze communautaire regelingen.

Van initiatieven op het gebied van het internationaal privaatrecht van de kant van de Europese Commissie is mij op dit moment niets bekend. Het Verdrag van Maastricht bracht de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, waaronder ook die betreffende het internationaal privaatrecht, binnen de intergouvernementele samenwerking. In het Verdrag van Amsterdam heeft de Gemeenschap de bevoegdheid gekregen om voor zover nodig voor de goede werking van de interne markt maatregelen te nemen onder andere ter bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor conflictenrecht en juridische geschillen. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam hebben zowel de Commissie als de individuele lidstaten gedurende een overgangsperiode van vijf jaar het recht voorstellen op dit terrein te doen. Na deze overgangsperiode zal het recht van initiatief geheel bij de Commissie liggen. Deze uitdrukkelijke taakstelling op het gebied van het internationaal privaatrecht brengt het gevaar mee dat zij een spanningsveld tussen de Europese Gemeenschap en de Haagse Conferentie kan oproepen. Mede met het oog op de bijzondere betrekking tussen Nederland en de Haagse Conferentie acht ik het gewenst dat dit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Mijn ambtgenoot van Justitie en ik willen ernaar streven, dat een evenwichtige verhouding tussen de werkzaamheden van de Haagse Conferentie, als goed functionerende en wereldwijd georiënteerde organisatie, en van de Gemeenschap wordt bereikt. Sinds enige jaren vindt halfjaarlijks overleg plaats tussen het voorzitterschap enerzijds, en de secretaris-generaal van de Haagse Conferentie en de voorzitter van de Staatscommissie anderzijds, tijdens welk overleg informatie wordt uitgewisseld over de onderwerpen die voorgenomen of in behandeling zijn.

Het ligt in mijn bedoeling en in die van mijn ambtgenoot van Justitie waar nodig en mogelijk de Staatscommissie om advies te vragen bij de voorbereiding van Europese regelingen op genoemde terreinen.

Ook overigens zullen wij ons ervoor inzetten dat de Staatscommissie zo goed mogelijk wordt geïnformeerd omtrent internationale activiteiten die haar werkterrein raken. Van een rechtstreekse interactie tussen de werkzaamheden van de Staatscommissie en die van de Europese Commissie is echter geen sprake; enige vorm van directe samenwerking vindt niet plaats.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven