Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25303 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25303 nr. 6 |
Ontvangen 11 september 1997
De ondergetekenden hebben met belangstelling kennis genomen van de bijdragen van de diverse fracties met betrekking tot de goedkeuring van het Euro-mediterrane verdrag met Marokko. De vragen zullen zoveel mogelijk in de volgorde van het verslag worden beantwoord.
In het kader van de in het verdrag vastgelegde politieke dialoog en de algemene situatie inzake de mensenrechten vragen de leden van de fractie van de PvdA naar informatie over de mensenrechtensituatie op dit moment in Marokko.
Wat betreft de ontvoering, verminking van en moord op de leider van de vakbond van zeelieden en vissers, Mounacir, antwoorden wij dat onderzoek naar de moord op Mounacir heeft uitgewezen dat hier sprake was van een moord zonder politiek gehalte. Mounacir zou zijn positie hebben misbruikt en daarop zijn afgerekend. De daders zouden zijn gearresteerd.
Met betrekking tot de arrestaties tijdens de gemeenteraadsverkiezingen, zij vermeld dat tijdens de gemeenteraadsverkiezingen 120 personen zijn gearresteerd die pamfletten hadden gedistribueerd waarin werd gesteld dat hun partij de verkiezingen zou boycotten. Van deze 120 personen zijn er 18 veroordeeld tot gevangenisstraffen van 1 tot 4 maanden. Tien van de veroordeelden zijn inmiddels weer op vrije voeten.
Op de vraag van deze leden naar interventies en andere acties welke zijn ondernomen vanuit de EU naar aanleiding van deze gebeurtenissen en andere politieke zaken gedurende het afgelopen jaar, antwoorden wij dat vanuit de EU naar aanleiding van deze gebeurtenissen geen interventies zijn ondernomen.
Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie welk deel Marokko kan verwachten van de MEDA-hulp en in welke vorm, antwoorden wij dat aan Marokko indicatief is toebedeeld een bedrag van 450 miljoen ecu, te committeren tussen 1996 en 1998. Tevens vragen deze leden hoe dit zich verhoudt tot de huidige hulpbijdragen vanuit de Unie aan Marokko en hoe het vaststellen van de definitieve verdeelsleutel van het MEDA-budget zal plaatsvinden. In dit verband vragen zij ook of de Marokkaanse overheid reeds specifieke projectvoorstellen heeft gedaan voor het MEDA-programma. Hierop antwoorden wij, dat op basis van het laatste bilaterale financiële protocol Marokko in aanmerking kwam voor 218 miljoen ecu aan schenkingen en 190 miljoen ecu aan EIB-leningen, te committeren tussen oktober 1992 en oktober 1996. Een definitieve vaststelling van het MEDA-budget per land zal niet plaatsvinden; de nieuwe opzet van de MEDA-verordening brengt met zich mee dat alleen een indicatief bedrag per land wordt vastgesteld. In het Marokkaanse geval gaat het om 450 miljoen ecu voor een periode van drie jaar. Dit bedrag kan echter zowel naar boven als naar beneden worden bijgesteld, bijvoorbeeld afhankelijk van de kwaliteit van de ingediende projectvoorstellen of de absorptiecapaciteit. De ontvangende mediterrane landen spelen in de bepaling van het definitieve bedrag derhalve een zeer belangrijke rol.
De Marokkaanse overheid heeft reeds vier projecten ter beoordeling voorgelegd. Het gaat hierbij om een project voor de landinrichting en de verbetering van de regenteelt in het Doukkala-gebied in West-Marokko (EU-bijdrage 15 miljoen ecu), een project voor de aanleg en verbetering van het wegennetwerk in Noord-Marokko (EU-bijdrage 30 miljoen ecu), een project ten behoeve van de drinkwaterzuivering en de verbetering van de hygiënische voorzieningen op het platteland in Zuid-Marokko (EU-bijdrage 40 miljoen ecu), alsmede de verlening van een structurele aanpassingsfaciliteit ten behoeve van de integratie van Marokko in de voorziene vrijhandelszone (EU-bijdrage 120 miljoen ecu).
De leden van de fractie van de PvdA vragen of er in het kader van de plannen voor de alternatieve ontwikkeling van de gebieden waar illegale narcotische planten worden gebouwd reeds plannen door de Marokkaanse overheid of de EU zijn ontwikkeld. Hierop kunnen wij antwoorden dat, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het onderhavige verdrag, de Voorzitter van de Raad van Bestuur van de «Agence pour la Promotion et le Développement Economique et Social des Préfectures et Provinces du Nord du Royaume» (Agence du Nord) onlangs een lijst van 71 projecten heeft gepresenteerd. De plannen beogen de economische ontwikkeling van de noordelijke provincies te versnellen. De Marokkaanse overheid heeft de EU gevraagd deze projecten te co-financieren.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er reeds concrete voornemens zijn om in Nederland wonende Marokkaanse migranten te betrekken bij investeringen in Noord-Marokko. Ook de leden van de fractie van D66 vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de remigratieprojecten. Hierop antwoorden wij als volgt. Met betrekking tot het Project «Starten over de Grens», ook bekend als het Project «Allochtoon Ondernemerschap» is de situatie als volgt. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft in eerste instantie 300 000 gulden vrijgemaakt om dit project op te zetten. Het doel van het Project is tweeledig. Ten eerste is de Stichting Intent in Utrecht belast met het opzetten van een structuur voor het project. De Stichting heeft hiervoor twee verschillende programma's ontwikkeld. Enerzijds is er het Joint Ventures Programma, dat zich richt op joint ventures van succesvolle allochtone ondernemers in Nederland, die willen samenwerken met (potentiële) ondernemers in het land van herkomst, terwijl, anderzijds, een startersprogramma zich richt op ondernemers die een eigen bedrijf willen beginnen in het land van herkomst. Voor Marokko ligt het accent op het Joint Venture Programma. Voor beide gevallen kan de Stichting Intent assistentie en advies verlenen voor het opzetten van een bedrijf, alsmede bemiddelen bij de financiering. Ten tweede zijn er identificatiemissies uitgevoerd in onder andere Marokko om na te gaan welke sectoren geschikt zijn voor het opzetten van projecten, alsmede om na te gaan op welke wijze in materiële en technische zin ondersteuning kan worden geboden.
Er zijn onder het Project «Allochtoon Ondernemerschap» nog geen committeringen gedaan, zodat het nog te vroeg is de vraag te beantwoorden of het Project voldoende ondersteuning biedt.
Benevens genoemde remigratieprojecten in het kader van «Allochtoon Ondernemerschap», zijn er ook nog individuele terugkeerregelingen voor statushouders. De uitvoering van deze regelingen berust bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Marokko behoort tot de landen waarvoor deze regelingen gelden.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de bilateraal te treffen passende maatregelen en bepalingen betreffende wederzijdse terugname van de onderdanen die zich zonder passende verblijfstitel op het grondgebied van partijen bevinden. Hierop antwoorden wij dat er sinds 1994 een protocol tussen Nederland en Marokko bestaat met betrekking tot afspraken over bovengenoemde materie. De samenwerking met de Marokkaanse autoriteiten op basis van dit protocol verloopt zonder problemen. Er is sprake van een goede samenwerking met de Marokkaanse ambassade en het consulaat, waarmee bovendien regelmatig overleg wordt gevoerd met betrekking tot eventuele knelpunten in de uitvoering. Zodra de identiteit van de betrokken Marokkaanse onderdaan is vastgesteld, wordt door de consulaire autoriteiten van Marokko een vervangend reisdocument ter beschikking gesteld.
Ook vragen deze leden of wij mogelijkheden aanwezig achten om in het kader van de politieke dialoog aandacht te vragen voor verbetering van de omstandigheden van Nederlandse gedetineerden in Marokko. Hierop antwoorden wij dat nu reeds door de vertegenwoordigers van de landen van de EU in Rabat aandacht wordt gevraagd voor de omstandigheden van Europese gevangenen in Marokko. Op dit terrein zijn ook resultaten geboekt. Er lijkt thans dan ook geen reden aanwezig om deze inspanningen te laten plaatsvinden binnen het kader van de politieke dialoog.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het mogelijk is inzicht te geven in de mate waarin sprake is van handel in drugs tussen Marokko en Nederland en in dit verband vragen zij of de illegale drugshandel gemeenschappelijk wordt bestreden.
Hierop antwoorden wij dat bij het CRI de volgende gegevens zijn aangemeld met betrekking tot de beslaglegging van hasj uit Marokko: de aangemelde beslagleggingen in Nederland in 1995 betroffen 53 517 kg en voor 1996 1067 kg. Wat betreft de beslaglegging in het buitenland van voor Nederland bestemde hasj werd in 1995 32 102 kg aangemeld en voor 1996 20 901 kg. Wat betreft het bestrijden van de drugshandel kan worden opgemerkt dat in 1996 door de Marokkaanse regering de UCLAD (Unité de Coordination de la Lutte Anti-Drogue) is opgericht. In 1997 wordt uit hoofde van een financieringsconventie tussen de EU en het Marokkaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken een actieprogramma uitgevoerd om internationale coördinatie inzake drugsbestrijding te bewerkstelligen door middel van versterking van de technische en informatiseringscapaciteit van de UCLAD. Experts uit verschillende lid-staten verzorgen onder andere trainingen van functionarissen van de UCLAD. Tevens zijn er verbindingsofficieren voor drugsaangelegenheden geaccrediteerd bij een aantal vertegenwoordigingen van de lid-staten van de EU, waaronder Nederland.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of er inmiddels tussen de EU en de WTO overleg is geweest over de in het verdrag genoemde – van de WTO-streefnorm afwijkende – periode van maximaal 12 jaar die Marokko krijgt om de douanerechten voor industrieproducten van EG-oorsprong af te schaffen. Hierop antwoorden wij als volgt. Het onderhavige verdrag met Marokko kan pas na bekrachtiging door alle lid-staten van de EU bij de WTO worden aangemeld. Naar verwachting zal het verdrag, na aanmelding, op verzoek van de WTO-Goederenraad worden onderzocht op conformiteit met met name artikel XXIV van de GATT door het Committee on Regional Trading Agreements.
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie in hoeverre de in protocol 3 genoemde goederen door Nederland worden uitgevoerd naar Marokko, antwoorden wij, dat de in protocol 3 genoemde goederen bijna alle deel uitmaken van het exportpakket van Nederland. Een aantal van deze goederen maakt in verhouding tot het totaal van het exportpakket van de EU, zoals in dit protocol opgenomen, een belangrijk deel uit. Het betreft fokrunderen, eendaagse kuikens, magere melkpoeder, condens met en zonder suiker, boter, pootaardappelen, gedroogde erwten en dierenvoer.
Het door de leden van de fractie van het CDA gevraagde overzicht wordt gegeven in de Bijlage bij deze nota.
Op de vraag van deze leden naar het aantal Marokkaanse werknemers dat in ons land werkzaam is, kan het volgende overzicht worden gegeven:
Naar nationaliteit en geboren in Marokko
jaar | totale beroepsbevolking | werkzaam |
---|---|---|
1995 | 47 000 | 32 000 |
1996 | 45 000 | 32 000 |
Het is niet mogelijk te achterhalen hoeveel Nederlanders in Marokko werkzaam zijn, aangezien er geen registratieplicht is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voornemens is, mede gelet op de aanwezigheid van een groep Marokkanen in Nederland, de mogelijkheid tot uitbreiding van de culturele samenwerkingsprogramma's met Marokko te benutten.
Hierop antwoorden wij dat artikel 74 (culturele samenwerking) van het Euro-mediterraan verdrag met Marokko de mogelijkheid schept tot uitbreiding van bestaande samenwerkingsprogramma's op cultureel gebied tussen de lid-staten van de EU en Marokko.
De EU cultuur-programma's (Kaleidoscoop, Ariane en Raphaël) zijn door de Raad en het Europees Parlement vastgesteld op voorstel van de Commissie, op basis van artikel 128 EG-verdrag. Dit artikel geeft de Commissie het recht van initiatief, hetgeen betekent dat wijzigingen in de bestaande programma's alleen op voorstel van de Commissie tot stand kunnen komen. De EU cultuur-programma's zijn op dit moment opengesteld voor de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa, Malta en Cyprus.
Voor wat betreft de bilaterale culturele samenwerking tussen Nederland en Marokko geldt het volgende.
Bij de herijking van het buitenlands beleid is besloten extra gelden ter beschikking te stellen voor de intensivering van het Nederlandse buitenlands cultuurbeleid. Over de besteding van deze gelden, die gezamenlijk door de ministeries van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen en van Buitenlandse Zaken beheerd worden, is op 5 maart jl. een brief naar de Tweede Kamer gestuurd door staatssecretaris Nuis van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen en staatssecretaris Patijn van Buitenlandse Zaken (kamerstukken II 1996/97, 25 270, nr. 1).
In de komende periode zullen projecten ondersteund worden uit de extra middelen mede op basis van de in deze brief gestelde prioriteiten. Marokko is, onder meer vanwege de grote groep migranten van Marokkaanse afkomst die in Nederland leven, geïdentificeerd als regionale prioriteit. Dit betekent dat culturele projecten in Marokko op het gebied van de kunsten, cultureel erfgoed en mediazaken (inclusief letteren en bibliotheekaangelegenheden) in principe in aanmerking komen voor ondersteuning uit de extra middelen. Over de financiering van projecten die in aanmerking komen voor ondersteuning op basis van het in de brief gestelde, wordt door een gezamenlijke projectencommissie van de ministeries van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen en van Buitenlandse Zaken beslist.
Wat betreft de vraag van de leden van de VVD-fractie naar het lange tijdsverloop alvorens het onderhavige verdrag ter goedkeuring aan de Tweede Kamer werd voorgelegd kan als volgt worden geantwoord. Het lag in de bedoeling om het Euro-mediterrane verdrag met Marokko ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen, nadat beide Kamers de gelegenheid hadden gehad om met de regering van gedachten te wisselen over de Euro-mediterrane verdragen met Tunesië en met Israël. Bij de behandeling van deze verdragen bleken er bij de leden van de verschillende fracties veel vragen te bestaan en zijn wij tot het oordeel gekomen dat het de voorkeur verdiende om ook het Euro-mediterrane verdrag met Marokko ter uitdrukkelijke goedkeuring voor te leggen.
In de preambule van het verdrag wordt het belang bevestigd onder meer van de rechten van de mens. De leden van de fractie van de VVD vragen in dit verband of kan worden aangegeven hoe dit in overeenstemming is met de bestaande berichten over het gedrag van de politie, de rechtsgang – in het bijzonder de inhechtenisneming – de omstandigheden in de gevangenissen, het optreden tegen de Sahraoui, de positie van de vrouw, het recht van vrijheid van vereniging en vergadering en het vrije verkeer van personen in het land zonder directe politiecontrole.
In antwoord hierop wordt opgemerkt dat de mensenrechtensituatie in Marokko de laatste jaren is verbeterd. Dat wil niet zeggen dat er zich geen schendingen voordoen, maar er is een positieve ontwikkeling waarneembaar. De EU spant zich in om deze ontwikkeling te ondersteunen. Het uitdrukkelijk vermelden van de mensenrechten in dit verdrag biedt de Europese Unie een instrument om de mensenrechtensituatie aan de orde te stellen wanneer daar aanleiding toe bestaat.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar het tariefcontingent voor traditionele en exotische bloemen, kan geantwoord worden dat dit voor traditionele bloemen 2 400 ton bedraagt voor de periode 1996/1997 en 2 600 ton voor de periode 1997/1998. Voor de periode 1998/1999 en daarna is dit 3 000 ton. Voor de exotische bloemen bedraagt het tariefcontingent voor de overeenkomstige periodes respectievelijk 1 700, 1 900 en 2 000 ton.
Deze tariefcontingenten, zo beantwoorden wij de vraag van deze leden, zijn mede onder druk van de Nederlandse regering op deze niveaus vastgesteld teneinde tegemoet te komen aan de zorgen van de Nederlandse bloemensector over de toenemende bloemeninvoer uit derde landen.
Deze leden vragen ook naar de verhoging van het contingent voor primeuraardappelen. Opgemerkt wordt dat dit contingent zeer groot is, waarbij gevraagd wordt of hierbij rekening is gehouden met de wensen van andere mediterrane landen, zoals bijvoorbeeld Egypte voor een zeer groot contingent primeuraardappelen. Tevens vragen deze leden hoe de nog in werking te treden communautaire regeling voor de aardappelsector luidt.
Hierop antwoorden wij als volgt. In de Middellandse Zeeregio bevindt zich een aantal belangrijk producenten van primeuraardappelen. Bij de onderhandelingen tussen de EU en Marokko is rekening gehouden met andere mediterrane producenten van primeuraardappelen waarmee de EU nog geen Euro-mediterraan verdrag heeft afgesloten. Het voorstel voor een Raadsverordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector dateert uit november 1992 (Com (92) 185 def.) De discussie in de Landbouwraad over dit voorstel is al geruime tijd in een impasse geraakt. Gebleken is dat er in de Raad geen gekwalificeerde meerderheid is voor een marktverordening aardappelen.
Op de vraag van de leden van de fractie van de VVD naar de regeling betreffende tomaten en de vrije tomatenmarkt, antwoorden wij als volgt.
In het onderhavige verdrag met Marokko is voorzien in een uitvoercontingent van tomaten vanuit Marokko naar de EU van 145 675 ton, verdeeld in vaste hoeveelheden per maand, in de periode van 1 november tot en met 31 maart. De Nederlandse tomaten komen grotendeels op de markt in de periode april tot en met oktober. Dit betekent dat de Nederlandse telers betrekkelijk weinig hinder ondervinden van deze invoer.
In verband met het aantal landbouwproducten dat toegang krijgt tot de markt van de Europese Unie vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre de diverse contingenten distorsies kunnen veroorzaken voor de Nederlandse marktpositie, waarbij deze leden tevens vragen in hoeverre de overeengekomen prijzen in relatie staan tot de gangbare marktprijzen.
In antwoord op deze vraag wijzen wij er op dat de producten die rechtenvrij ingevoerd mogen worden, geclausuleerd zijn in de vorm van óf een tariefcontingent, óf een invoerkalender, óf conventionele invoerprijzen, óf een referentiehoeveelheid. Deze beperkingen zijn opgenomen om distorsie op de Europese markt te voorkomen. Daarnaast kan de Gemeenschap voor een aantal producten uit protocol 1 die niet aan bovengenoemde beperkingen zijn onderworpen referentiehoeveelheden vaststellen indien uit de door haar opgestelde jaarlijkse balans van het handelsverkeer blijkt dat de ingevoerde hoeveelheden moeilijkheden dreigen te veroorzaken op de markt van de Gemeenschap.
Op de vraag van de aan het woord zijnde leden over de overwegingen die hebben geleid tot de voorliggende contingentverhogingen, antwoorden wij dat de Europese Commissie de onderhandelingen met Marokko over een contingent sinaasappelen en clementines dat rechtenvrij zou mogen worden ingevoerd in de EU is ingegaan op basis van een mandaat van de vijftien lid-staten van de EU voor 332 000 ton sinaasappelen en 123 000 clementines. De Marokkaanse wens was respectievelijk 340 000 ton en 170 000 ton. Het uiteindelijke onderhandelingsresultaat, zoals vastgelegd in Protocol 1 van het onderhavige verdrag, bedraagt respectievelijk 340 000 en 150 000 ton. Dit resultaat is voor de lid-staten in de EU die deze producten zelf ook produceren aanvaardbaar gebleken.
Wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, vragen deze leden of dit probleem aan de orde komt in het onderhavige verdrag. Wij antwoorden hierop dat het vraagstuk van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op een indirecte wijze in het verdrag is opgenomen. In artikel 54 van het verdrag is onder andere voorzien dat de samenwerking zal worden bevorderd tussen de Europese Unie en Marokko op sanitair en fytosanitair gebied, alsmede op dat van de teeltmethoden.
De leden van de fractie van de VVD wijzen er op dat in de toelichting op Titel III van het onderhavige verdrag wordt gememoreerd dat de onderhandelingen met Marokko op dit terrein tot weinig concrete resultaten hebben geleid, waarbij een koppeling wordt gelegd naar Tunesië en Israël. In dit verband vragen deze leden of het niet juist zo is dat in het bijzonder het recht van vestiging en diensten een van de punten van vooruitgang was in het Euro-mediterrane verdrag met Israël.
Hierop antwoorden wij dat ook in het geval van Israël de Commissie een mandaat had om te onderhandelen over het recht van vestiging voor vennootschappen en de wederzijdse liberalisering van het dienstenverkeer. Zoals weergegeven in de memorie van toelichting bij het Euro-mediterrane verdrag met Israël (Titel III, recht van vestiging en diensten, artikelen 29 en 30, kamerstukken II, 1996/1997 25 036, nr 3), bleek Israël echter in het verloop van de onderhandelingen (nog) niet geïnteresseerd te zijn in concrete afspraken op dit terrein. Wel werd overeengekomen (net als met Marokko), dat de toepassingssfeer van de associatie zou worden uitgebreid tot het recht van vestiging en de liberalisering van de dienstverlening. In het kader van het Euro-mediterrane verdrag met Israël zal de Associatieraad, net als in het kader van het onderhavige verdrag met Marokko, voor de uitvoering van deze doelstelling aanbevelingen doen. In het geval van Marokko zal echter binnen vijf jaar na inwerkingtreding van het verdrag een eerste onderzoek naar de verwezenlijking van een en ander gedaan worden, terwijl in het geval van Israël dit onderzoek binnen drie jaar gedaan dient te worden. Een belangrijke stap tot versterking van de bestaande betrekkingen tussen de EG en Israël is inmiddels wel gezet door de ondertekening, op 10 juli 1997, van een overeenkomst tussen de EG en Israël inzake aanbesteding door telecommunicatiebedrijven en een overeenkomst tussen de EG en Israël inzake overheidsopdrachten. De overeenkomst inzake telecommunicatiebedrijven heeft het doel wederzijdse, doorzichtige en niet-discriminerende toegang van de leveranciers en dienstverrichters van de partijen tot aankopen van producten en diensten door telecommunicatiebedrijven van beide partijen. De overeenkomst inzake overheidsopdrachten heeft ten doel het toepassingsgebied van de door de EG en door Israël aangegane verbintenissen in het kader van de multilaterale Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van 1996 aan te vullen en te verruimen en aldus de toegang tot elkaars markten voor overheidsopdrachten te verbeteren.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de bilaterale steun aan Marokko wordt overbrugd na de afloop van het laatste bilaterale protocol op 31 oktober 1996. Tevens vragen zij naar de flexibiliteit van het zogenaamde MEDA. Hierop antwoorden wij dat sinds de goedkeuring van de MEDA-verordening in juli 1996 (EG 1488/96, PbEG L 189 d.d. 30 juli 1996) de bilaterale steun van de Europese Unie aan Marokko wordt gefinancierd uit de daartoe beschikbare begrotingslijn B 7 – 4100 (MEDA). De afkorting MEDA staat voor Mediterranean Economic Development Area. Een van de vernieuwende aspecten van de MEDA-verordening is dat niet langer een vast bedrag voor de samenwerking met de individuele landen wordt vastgelegd, maar dat wordt gewerkt met indicatieve bedragen, die naargelang de omstandigheden kunnen worden bijgesteld. Vastlegging van de wijze van besteding alsmede de omvang van de middelen in een bilateraal financieel protocol behoort derhalve tot het verleden.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er in het onderhavige verdrag een strakker regime is vastgelegd om tot de gecontroleerde productverandering van narcotische planten naar gewone agrarische producten te komen. Tevens vragen zij of de Europese Unie inspectiebevoegdheden krijgt. Hierop antwoorden wij als volgt. In het onderhavige verdrag wordt door artikel 62 de mogelijkheid tot samenwerken op het gebied van de drugsbestrijding geschapen. Ingevolge artikel 63 worden vervolgens de modaliteiten voor de verwezenlijking van de samenwerking door beide partijen bepaald. Pas als het verdrag in werking is getreden zal er op basis van dit artikel bepaald worden hoe die modaliteiten er uit gaan zien. Artikel 62, derde lid, onder d, van het verdrag biedt de mogelijkheid om samen te werken op het gebied van alternatieve ontwikkeling van de gebieden waar illegaal narcotische planten worden verbouwd. De Europese Commissie en de lid-staten zullen nauw betrokken worden bij het opstellen en de uitvoering van toekomstige projecten. Voorzover de projecten uitgevoerd worden via het hierboven genoemde «Agence du Nord», zullen de ambassadeurs van de lid-staten van de EU daar toezicht op hebben, daar zij zitting hebben in de Raad van Toezicht.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de berichten over mensenrechtenschendingen in Marokko zich verhouden tot de Euro-mediterrane overeenkomst. In dit kader wijzen wij er op dat de Marokkaanse regering zich heeft gecommitteerd aan de eerbiediging van de mensenrechten, onder meer in de Barcelona-verklaring en door de bekrachtiging op 20 november 1996 van het onderhavige verdrag. Sinds 1994 kent het land een Minister voor de Mensenrechten. Er is de laatste tijd een positieve tendens ten aanzien van het respecteren van de mensenrechten waarneembaar in Marokko.
Tijdens de onderhandelingen over het onderhavige verdrag zelf heeft het onderwerp mensenrechten een rol gespeeld, maar de Marokkaanse regering beseft terdege het belang dat de EU en haar lid-staten aan de eerbiediging van de mensenrechten toekennen.
Op de vraag van deze leden naar het oordeel van de regering over de bereidheid van de Marokkaanse regering om de afspraken inzake de eerbiediging van democratische beginselen en mensenrechten na te leven, antwoorden wij dat wij geen reden hebben te twijfelen aan de intenties, zoals geformuleerd door de Marokkaanse regering om de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen. De afgelopen jaren hebben deze intenties zich vertaald in een verbetering van de mensenrechtensituatie. Nederland en de EU zullen zich blijven inzetten om ervoor te zorgen dat deze positieve ontwikkeling zich voortzet.
De democratische ontwikkeling in Marokko voltrekt zich volgens een behoedzaam proces, maar er is vooruitgang. De nieuwe grondwet en de reeks verkiezingen van dit jaar bieden ook het vooruitzicht op een meer democratisch bestuur dan voorheen.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering inzicht kan geven hoe in de praktijk met het door Marokko terugnemen van onderdanen zonder identiteitspapieren wordt omgegaan. Hierop antwoorden wij als volgt. Met betrekking tot personen zonder identiteitspapieren, waarvan wordt verondersteld dat zij de Marokkaanse nationaliteit hebben, worden de Marokkaanse consulaire autoriteiten door de betrokken korpschef op de hoogte gesteld. Van Marokkaanse zijde wordt vervolgens een onderzoek ingesteld om de identiteit te achterhalen of te verifiëren door middel van vingerafdrukken van de betrokkene. Dit systeem werkt bijzonder goed, aangezien in Marokko van iedereen boven de 18 jaar vingerafdrukken bij de autoriteiten aanwezig zijn. Wanneer de identiteit is vastgesteld wordt een laissez passer afgegeven door de Marokkaanse vertegenwoordiging en wordt de betrokken onderdaan zonder problemen teruggenomen.
Op de vraag van deze leden of de vreemdelingenpolitie tevreden is met de medewerking van het Marokkaanse consulaat, antwoorden wij dat door de bank genomen men tevreden is over de samenwerking met het Marokkaanse consulaat. De gemaakte afspraken over procedures met betrekking tot de vaststelling van de identiteit van vreemdelingen waarvan wordt vermoed dat zij de Marokkaanse nationaliteit bezitten, werken in de praktijk naar behoren. Gemaakte afspraken worden bovendien regelmatig met de Marokkaanse autoriteiten geëvalueerd.
Op de vraag van de leden van de D66-fractie naar het aantal mensen met Marokkaanse nationaliteit dat is geremigreerd, geven wij het volgende overzicht.
Voor de jaren 1986 tot en met 1994 zijn de volgende cijfers bekend voor de aantallen remigranten met de Marokkaanse nationaliteit.
Jaar | aantal remigranten | jaar | aantal remigranten |
---|---|---|---|
1986 | 1 697 | 1991 | 1 145 |
1987 | 1 339 | 1992 | 1 136 |
1988 | 1 534 | 1993 | 1 202 |
1989 | 1 340 | 1994 | 1 216 |
1990 | 1 108 |
Voor 1995 en 1996 gelden ongeveer dezelfde cijfers, terwijl ook voor 1997 geen trendbreuk wordt verwacht, en het aantal remigranten naar Marokko net als in voorgaande jaren op ongeveer 1200 personen zal uitkomen.
Op de vraag van de leden van de fractie van de RPF naar de stand van onderhandelingen met de overige Middellandse Zee-landen, moge het volgende dienen. De onderhandelingen over een Euro-mediterraan verdrag met Jordanië zullen waarschijnlijk nog voor het einde van 1997 worden afgerond. Belangrijkste knelpunt vormt de landbouwparagraaf, in het bijzonder de afspraken over de export van de hoeveelheid Jordaans tomatenconcentraat.
De onderhandelingen over een Euro-mediterraan verdrag met Egypte stokken reeds geruime tijd. Vooral de besprekingen over de handel in landbouwproducten verlopen zeer moeizaam. Egypte wenst met name meer markttoegang voor aardappelen, sinaasappelen, rijst en snijbloemen. Daarnaast heeft Egypte wensen op sociaal terrein (verdere verbetering positie Egyptische werknemers in EU-landen). Tenslotte acht Egypte de wens van de EU tot opname van een terugnamebepaling in het verdrag beledigend, en heeft het land problemen met de opschortingsclausule in geval van ernstige schending van de rechten van de mens. Sinds medio april jl. hebben zich geen nieuwe ontwikkelingen in het dossier voorgedaan. President Mubarak heeft echter onlangs aangegeven de onderhandelingen te willen versnellen en te streven naar afronding voor einde 1997.
Of op korte termijn verdere voortgang kan worden geboekt in de onderhandelingen over een Euro-mediterraan verdrag met Libanon is onzeker geworden na de verklaring op 10 maart 1997 van de Libanese MP Hariri dat zijn land «uitstel van enige jaren» met betrekking tot dit verdrag wenst. Aan Libanese zijde bestaat de vrees dat de invoering van de liberalisering van de handel althans op de korte termijn zal leiden tot een grote derving van inkomsten voor de Libanese regering, hetgeen vanwege de hoge kosten van de wederopbouw van het land onwenselijk is.
De onderhandelingen over een verdrag met Algerije zijn in maart 1997 aangevangen en zullen naar verwachting van de Commissie nog geruime tijd duren.
Sinds april 1996 heeft de Commissie een aantal malen verkennende besprekingen gevoerd met de Syrische autoriteiten over de mogelijke inhoud van een Euro-mediterraan verdrag. In het kader van het Euro-mediterrane partnerschap en met name de instelling van een Euro-mediterrane vrijhandelszone worden Euro-mediterrane verdragen voorzien met alle partners, Syrië incluis. Vanwege economische en politieke obstakels wordt vooralsnog geen bijzondere spoed betracht bij de voorbereidingen voor het sluiten van een dergelijk verdrag met Syrië.
De leden van de fractie van de RPF vragen hoe de vrijheid van godsdienst in de praktijk gehandhaafd wordt, omdat volgens de islamitische wetgeving in Marokko het streng verboden is van godsdienst te veranderen. Hierop antwoorden wij dat christenen en joden in Marokko hun godsdienst in vrijheid kunnen uitoefenen.
Op de vraag van deze leden of een verbod op proselitisme is opgenomen in artikel 220 van het Marokkaanse wetboek van strafrecht en de verhouding van artikel 220 met artikel 18 van het BUPO-Verdrag en artikel 2 van het onderhavige verdrag kan als volgt worden geantwoord. Artikel 220 van het Marokkaanse wetboek van strafrecht bevat twee verbodsbepalingen, te weten (i) het verbod om iemand te dwingen of te verhinderen een religie te beoefenen. Met religie wordt hier bedoeld elke erkende of algemeen aanvaarde religie, dus niet alleen de staatsgodsdienst Islam; en (ii) het verbod om door middel van verleiding het geloof van een moslim aan het wankelen te brengen of deze tot een ander geloof te brengen, daarbij gebruik makend van diens zwakheid of behoeften, dan wel van instellingen met een sociale inslag. Dit laatste verbod ziet dus inderdaad op een bepaalde vorm van proselitisme en heeft tot doel het beschermen van de staatsgodsdienst Islam. Hoewel derhalve, op basis van de Marokkaanse grondwet, de Islam een extra bescherming geniet die andere godsdiensten in Marokko moeten ontberen (het tweede verbod), staat artikel 220 van het Marokkaanse wetboek van strafrecht niet in de weg aan de vrijheden welke zijn gegarandeerd in artikel 18 van het Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten en artikel 2 van het onderhavige verdrag (het eerste verbod). Voor zover de extra bescherming van de Islam zou botsen met de vrijheid van uitoefening van andere godsdiensten, zal Marokko wellicht een beroep doen op het derde lid van artikel 18 van het Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, dat beperkingen op de vrijheid van godsdienst mogelijk maakt welke zijn voorgeschreven door de wet en onder andere tot doel hebben de «publieke moraal» te beschermen.
Op de vraag van de leden van de RPF-fractie naar het verloop van de gemeenteraadsverkiezingen, antwoorden wij dat deze een redelijk correct verloop kenden. De gemelde onrechtmatigheden tonen echter aan dat de overgang naar een volledige democratie nog enige tijd zal vergen. Ook vragen deze leden naar het oordeel van de regering over de veroordeling van een aantal leden van de Partij van de Democratische en Socialistische Voorhoede (PADS), een oppositiepartij die heeft opgeroepen tot een boycot van de gemeenteraadsverkiezingen. Wij kunnen hierop antwoorden dat wij de arrestaties van de PADS-leden met zorg hebben gevolgd. Het oproepen tot een boycot van verkiezingen is overigens op grond van artikel 90 en artikel 101 van de Marokkaanse verkiezingswet no. 9–97 verboden. In dit verband vragen deze leden ook in hoeverre er in Marokko naar onze mening nog politieke gevangenen zijn. In antwoord hierop menen wij dat er sinds de algemene amnestie voor politieke gevangenen van 1991 slechts een beperkt aantal gevangenen om politieke redenen wordt vastgehouden. Amnesty International noemt het aantal politieke en gewetensgevangenen «ruim vijftig» in het jaarboek van 1997.
De leden van de RPF-fractie vragen naar een inventarisatie van de (grens)conflicten tussen Marokko en de naburige staten, zoals Algerije en Mauritanië. Hierop antwoorden wij dat Marokko zijn aanspraak op Tindouf (Zuid-West Algerije) in 1988 formeel heeft ingetrokken. Marokko en Mauritanië grenzen niet direct aan elkaar, tussen beide ligt de Westelijke Sahara, waarvan de status volgens de VN nog in een referendum bepaald moet worden. Mauritanië heeft zijn (door Marokko erkende) claim op het zuidelijke gedeelte van de Westelijke Sahara in 1979 laten vallen. Marokko maakt sinds 1969 geen enkele aanspraak meer op Mauritanië.
Deze leden vragen in hoeverre de Marokkaanse regering nog aanspraken heeft op de twee Spaanse enclaves aan de Noord-Marokkaanse kust. Wij kunnen bevestigen dat de Marokkaanse regering aanspraken maakt op de Spaanse enclaves Melilla en Ceuta. Deze aanspraken zijn tijdens de laatste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties herhaald door Minister van Buitenlandse Zaken – tevens Minister-President – Abdellatif Filali.
Tevens vragen deze leden naar de laatste ontwikkelingen in het conflict tussen de Marokkaanse regering en Polisario betreffende de aanspraken op de vroegere Spaanse Sahara.
Hierop antwoorden wij dat sinds het aantreden van James Baker als speciale vertegenwoordiger van de SGVN voor de Westelijke Sahara in maart dit jaar er als gevolg van zijn actieve bemiddeling voortgang is geboekt bij het vinden naar een oplossing in het conflict in de Westelijke Sahara. Zo hebben Marokko en Polisario tijdens de directe gesprekken in Londen op 19 en 20 juli de compromisvoorstellen van Baker aanvaard die deze in Lissabon tijdens de eerste directe gesprekken sinds 1993 naar voren had gebracht. De inhoud van deze voorstellen is niet openbaar, maar duidelijk is dat de partijen vast blijven houden aan een oplossing in het kader van het VN-settlement plan, dat in 1991 aanvaard is. Dit settlement-plan voorziet in het houden van een referendum onder VN-auspiciën, waarin de bevolking van de Westelijke Sahara zich uit kan spreken over de status van het gebied.
De leden van de RPF-fractie vragen wat moet worden verstaan onder «bevordering van de rol van de vrouw». Hierop antwoorden wij dat er overleg plaatsvindt op ambtelijk niveau tussen emancipatieambtenaren van de Europese Commissie en Marokko over de rol van de vrouw in het sociale en economische ontwikkelingsproces, met name op het gebied van onderwijs. Marokko wil de sociale samenwerking in dialoogvorm met de EU bespreken en samenwerken om zo sociaal beleid ook in Marokko van de grond te krijgen. Het gaat hierbij om een vrijwillige uitwisseling van gegevens en kennis. Het is een dialoog welke geen verplichtingen met zich meebrengt.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet conflictenrecht echtscheiding, waarnaar de leden van de RPF-fractie verwijzen, is inmiddels ingetrokken. Dit is aan de Tweede Kamer meegedeeld bij brief van 23 april 1997, kamerstukken II 1996/97, 24 709, nr. 6.
Tenslotte informeren deze leden naar de stand van zaken betreffende de herkeuring van in Marokko wonende WAO/AAW-gerechtigden in het kader van de wet Terugdringing Beroep op Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA). Hierop antwoorden wij als volgt. Het GAK heeft in Marokko inmiddels twee symposia gehouden (de laatste eind mei 1997) ten einde de Marokkaanse artsen van zijn counterpart CNSS, die belast zijn met de (her)keuringen aldaar, meer vertrouwd te maken met de wijzigingen in de Nederlandse wetgeving inzake invaliditeit. Het GAK heeft vastgesteld dat de inspanningen dienaangaande hebben geleid tot met name aanmerkelijke verbeteringen in de medische rapportages, die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
M. Patijn
Nederlandse uitvoer naar Marokko in 1996 (eenheid: 1 000 000,– gulden) | ||
TOTAAL | 389,6 | |
TOTAAL LANDBOUW | 75,8 | |
0 | Voeding en levende dieren | 45,6 |
00 | Levende dieren, m.u.v. dieren uit afd. 03 | 11,3 |
001 | Levende dieren, m.u.v. dieren uit afd. 03 | 11,3 |
02 | Zuivelprodukten en eieren | 9,0 |
022 | Melk, room en melkprod., ex. boter en kaas | 3,7 |
023 | Boter en ander melkvet | 3,6 |
03 | Vis, schaal- en weekdieren, incl. bereidingen | 11,0 |
036 | Schaal-, weekdieren, vers, gek., verduurz. | 10,8 |
05 | Groenten en fruit | 5,9 |
054 | Groenten en wortels, vers, gekoeld, bevr. | 5,2 |
09 | Bereide voedingsmiddelen n.a.g. | 3,9 |
098 | Bereide voedingsmiddelen n.a.g. | 3,1 |
29 | Andere ruwe dierl. en plant. produkten | 2,9 |
292 | Ruwe plantaardige produkten n.a.g. | 2,9 |
4 | Dierl. en plantaardige oliën en vetten | 25,7 |
42 | Plantaardige oliën en vetten | 6,5 |
421 | Plantaardige oliën en vetten | 5,2 |
431 | Bereide oliën en vetten; was (niet cons.) | 18,9 |
TOTAAL INDUSTRIE | 313,8 | |
26 | Textielvezels, textielafval en lompen | 1,2 |
3 | Minerale brandstoffen, smeermiddelen e.d. | 3,2 |
34 | Aardgas en industriegas | 0,0 |
342 | Propaan en butaan, in vloeibare vorm | 0,0 |
5 | Chemische produkten | 60,7 |
51 | Organische chemische produkten | 13,3 |
513 | Carbonzuren | 6,3 |
53 | Kleur, looi- en verfstoffen | 3,1 |
54 | Medicinale, farmaceutische producten | 9,5 |
541 | Medicinale, farm. prod. (-sitegroep 542) | 4,7 |
542 | Geneesmiddelen (incl. veterinaire geneesm.) | 4,8 |
56 | Kunstmatige meststoffen | 1,4 |
562 | Kunstmatige meststoffen | 1,4 |
57 | Kunststof in primaire vormen | 20,5 |
571 | Polymeren van ethyleen, in prim. vormen | 4,5 |
574 | Polyacethaten e.d. in primaire vormen | 9,7 |
575 | Ander kunststof, in primaire vormen | 4,0 |
59 | Andere chemische prod. n.a.g. | 8,8 |
591 | Ontsmettingsmiddelen e.d. | 3,9 |
597 | Smeermiddelen, dopes, antivriespreparaten | 0,8 |
598 | Andere chemische produkten n.a.g. | 3,50 |
6 | Fabrikaten, gerangschikt naar grondstof | 148,6 |
62 | Rubberwaren, n.a.g. | 3,8 |
625 | Buiten- en binnenbanden van rubber | 2,8 |
65 | Garens, weefsels e.d. | 107,5 |
651 | Garens | 4,4 |
652 | Weefsels van katoen | 16,2 |
653 | Weefsels van synth. of kunstm. vezels | 48,7 |
654 | Andere weefsels | 30,5 |
657 | Speciale textielweefsels e.d. produkten | 4,9 |
67 | IJzer en staal | 11,7 |
672 | Ingots e.d. vormen van ijzer of staal | 3,4 |
673 | Prod. van niet geg. staal, niet geplat. | 7,4 |
68 | Non-ferrometalen | 5,9 |
684 | Aluminium en aluminiumlegeringen (ruw) | 2,0 |
69 | Metaalwaren, n.a.g. | 15,2 |
692 | Bergingsmiddelen van metaal voor opslag | 11,0 |
7 | Machines en vervoermateriaal | 64,9 |
71 | Generatoren en motoren | 2,5 |
714 | Straalmotoren; schroef- en gasturbines | 0,0 |
72 | Gespecialiseerde machines | 17,4 |
721 | Landbouwmachines (behalve tractors) | 2,3 |
723 | Delf- en graafmachines e.d. | 3,5 |
726 | Mach. voor de drukkerij en boekbinderij | 1,9 |
74 | Diverse machines, n.a.g. | 5,8 |
743 | Andere pompen, compressors e.d. | 1,0 |
745 | Andere niet-elektrische machines | 1,9 |
75 | Kantoor- en autom. geg. verwerkende mach. | 6,1 |
76 | Toestellen voor telecommunicatie | 0,4 |
764 | Toest., onderdelen voor telecommunicatie | 0,3 |
77 | Elektrische apparaten, n.a.g. | 6,1 |
774 | Elektromedische en radiologische app. | 1,2 |
778 | Elektrische machines en apparaten n.a.g. | 3,6 |
78 | Voertuigen voor wegvervoer | 17,0 |
781 | Automobielen voor personenvervoer | 2,8 |
784 | Delen en onderdelen voor automobielen | 11,3 |
79 | Ander vervoermaterieel | 9,1 |
793 | Schepen en boten | 7,8 |
8 | Diverse gefabriceerde goederen | 31,8 |
84 | Kleding en toebehoren | 4,5 |
846 | Kledingtoebehoren van textielstoffen | 2,3 |
87 | Instr. en app. voor beroepsuitoefening | 11,3 |
874 | Meet-, controle- en analyse instrumenten | 10,0 |
88 | App. en benodigdh. voor fotografie e.d. | 5,7 |
882 | Produkten voor fotografie en cinematogr. | 5,3 |
89 | Diverse fabrikaten, n.a.g. | 7,0 |
Nederlandse import uit Marokko in 1996 (eenheid: 1 000 000,– gulden) | ||
TOTAAL | 336,0 | |
TOTAAL LANDBOUW | 119,2 | |
0 | Voeding en levende dieren | 101,6 |
03 | Vis, schaal- en weekdieren, incl. bereidingen | 35,2 |
036 | Schaal-, weekdieren, vers, gek., verduurz. | 0,1 |
037 | Bereidingen van vis, schaal-, weekd., n.a.g. | 34 |
05 | Groenten en fruit | 64,1 |
054 | Groenten en wortels, vers, gekoeld, bevr. | 2,2 |
056 | Groenten en wortels, bereid of verduurz. | 3,8 |
057 | Fruit: vers of gedroogd | 54,9 |
058 | Ber. en conserven van fruit, ex. vr. sappen | 2,6 |
272 | Natuurlijke meststoffen | 12,6 |
29 | Andere ruwe dierl. en plant. produkten | 1,8 |
292 | Ruwe plantaardige produkten n.a.g. | 1,8 |
4 | Dierl. en plantaardige oliën en vetten | 1,9 |
TOTAAL INDUSTRIE | 216,7 | |
28 | Metaalertsen en metaalafvallen | 6,0 |
288 | Resten van non-ferrometalen | 5,9 |
3 | Minerale brandstoffen, smeermiddelen e.d. | 0,3 |
33 | Ruwe aardolie en aardolieprodukten | 0,0 |
334 | Geraffineerde produkten van aardolie | 0,0 |
5 | Chemische produkten | 3,1 |
52 | Anorganische chemische produkten | 1,3 |
522 | Anorg. chem. elementen, oxyden, halogeenzout | 1,3 |
56 | Kunstmatige meststoffen | 1,6 |
562 | Kunstmatige meststoffen | 1,6 |
6 | Fabrikaten, gerangschikt naar grondstof | 35,8 |
63 | Kurk- en houtwaren, behalve meubels | 26,9 |
634 | Fineer-, duplex-, triplexhout e.d. | 26,6 |
65 | Garens, weefsels e.d. | 5,7 |
658 | Geconfectioneerde artikelen, n.a.g. | 0,2 |
659 | Vloerbedekking, wand- en tafelkleden, enz. | 5,0 |
7 | Machines en vervoermateriaal | 20,7 |
74 | Diverse machines, n.a.g. | 16,9 |
744 | Mechanisch transportmaterieel | 16,7 |
78 | Voertuigen voor wegvervoer | 1,8 |
784 | Delen en onderdelen voor automobielen | 1,8 |
8 | Diverse gefabriceerde goederen | 150,6 |
84 | Kleding en toebehoren | 145,6 |
841 | Heren-, jongenskleding van textiel | 99,2 |
842 | Dames-, meisjeskleding van textiel | 37,9 |
844 | Dames-, meisjeskleding van brei-, haakwerk | 1,6 |
845 | Babykleding e.d. kleding van textiel n.a.g. | 6,4 |
85 | Schoeisel | 1,6 |
851 | Schoeisel | 1,6 |
89 | Diverse fabrikaten, n.a.g. | 7,0 |
Bron: CBS 10/7/97.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25303-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.