25 303
Goedkeuring van de op 26 februari 1996 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en haar Lid-Staten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

I ALGEMENE INLEIDING2
  
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING4
  
Preambule 4
Artikel 1 4
Artikel 2 5
  
TITEL II VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN5
  
Artikel 6 5
Hoofdstuk I Industrieprodukten (artikelen 7–14) 5
Hoofdstuk II: Landbouw- en visserijprodukten (artikelen 15–18) 6
Protocol 1 6
Protocol 2 7
Protocol 3 7
Hoofdstuk III Gemeenschappelijke bepalingen (artikelen 19–30)8
  
TITEL III RECHT VAN VESTIGING EN DIENSTEN (artikeIen 31–32)8
  
TITEL IV BETALINGEN, KAPITAAL, CONCURRENTIE EN ANDERE ECONOMISCHE BEPALINGEN8
  
Hoofdstuk I Betalings- en kapitaalverkeer (artikelen 33–35) 8
Hoofdstuk II Bepalingen inzake de mededinging en andere economische bepalingen (artikelen 36–41) 9
  
TITEL V ECONOMISCHE SAMENWERKING (artikelen 42–63)9
  
TITEL VI SOCIALE EN CULTURELE SAMENWERKING (artikelen 64–74)11
  
Hoofdstuk I Bepalingen inzake werknemers (artikel 64–68) 11
Hoofdstuk II Dialoog op sociaal gebied (artikelen 69–70) 12
Hoofdstuk III Samenwerking op sociaal gebied (artikelen 71–73)12
Artikel 73 13
Hoofdstuk IV Culturele samenwerking (artikel 74) 13
  
TITEL VII FINANCIËLE SAMENWERKING (artikelen 75–77)13
  
TITEL VIII INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN (artikelen 78–96)13
  
Artikel 91 14
Artikel 9314
  
III KONINKRIJKSPOSITIE14

I ALGEMENE INLEIDING

Op 27 februari 1996 sloten de Europese Gemeenschap en haar lid-staten een zogenaamd Euro-Mediterraan verdrag met het Koninkrijk Marokko. Door dit verdrag wordt een associatie tot stand gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten enerzijds, en het Koninkrijk Marokko anderzijds. Dit Euro-Mediterrane verdrag zal de op 27 april 1976 te Rabat tot stand gekomen Overeenkomst tussen de lid-staten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en het Koninkrijk Marokko en de eveneens op die datum te Rabat tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1976, 164 en 166) vervangen. Voorts zullen hiermee de uit bovengenoemde overeenkomsten voortvloeiende verordening en protocollen tot wijziging en aanvulling vervallen.

Het is, na de op 17 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (Trb. 1996, 29) en de op 20 november 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Staat lsraël, anderzijds (Trb. 1996, 92) het derde verdrag in een reeks van soortgelijke nieuwe verdragen, waarvan de sluiting wordt voorzien in het kader van de versterking van het Middellandse Zeebeleid van de Europese Unie (EU). Doel van dit beleid is het geven van een nieuwe dimensie aan de betrekkingen tussen de EU en haar partners in het Middellandse Zeegebied, en bij te dragen, op bilateraal en regionaal niveau, aan de ontwikkeling van deze regio in een atmosfeer van vrede, veiligheid en stabiliteit. In de voorliggende toelichtende nota zal, voorzover noodzakelijk, worden verwezen naar de memorie van toelichting bij het Euro-Mediterrane verdrag met Tunesië.

Het verdrag met Marokko is gemengd van karakter en gesloten voor onbepaalde duur. De rechtsbasis wordt gevormd door artikel 238 van het EG-verdrag. Ingevolge dat artikel werd onderhavig verdrag ter instemming aan het Europees Parlement voorgelegd.

Op 6 juni 1996 hechtte het Europees Parlement zijn goedkeuring aan onderhavig verdrag.

De materie, die door het verdrag wordt bestreken, is breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap (onder meer politieke dialoog en justitiële samenwerking), reden waarom ook de lid-staten partij dienen te worden.

De belangrijkste elementen van het voorliggende verdrag (en de hieropvolgende verdragen) vormen de bepalingen inzake:

– een regelmatige politieke dialoog;

– de geleidelijke totstandkoming van een vrijhandelszone, met inachtneming van de regelgeving, zoals neergelegd in het op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie (WTO; Trb. 1994, 235);

– de versterking van de economische samenwerking in de breedste zin des woords op terreinen die van belang zijn voor de betrekkingen tussen de verdragsluitende partijen;

– sociale samenwerking, uitgebreid met culturele samenwerking;

– financiële samenwerking, inhoudende gepaste financiële maatregelen, bestemd om bij te dragen aan de Marokkaanse inspanningen op het gebied van economische hervorming en aanpassing, alsmede ter verbetering van het sociale welzijn van de Marokkaanse bevolking.

Door de inwerkingtreding van het verdrag zal geleidelijk een vrijhandelszone ontstaan. De invoerrechten in Marokko van industrieproducten uit de EU zullen in twaalf jaar worden afgebroken.

Er zullen hiervoor vier lijsten van produkten worden gehanteerd, afhankelijk van de mate van gevoeligheid van die producten in het onderlinge handelsverkeer. Voor agrarische produkten is een aparte regeling getroffen, die is vastgelegd in de protocollen 1 tot en met 3.

De voorbereidingen van het verdrag met Marokko gaan terug tot de besprekingen tussen de Ministers van Buitenlandse Zaken op 2 maart 1992 te Brussel (kamerstukken II 1991/92 21 501-02, nr. 59). Bij deze gelegenheid machtigde de Raad de Commissie om voorbereidende besprekingen te gaan voeren met Marokko over een associatie-overeenkomst. De Raad van 6 april 1992 verzocht de Commissie om een ontwerp-mandaat te formuleren (kamerstukken II 1991/92 21 501-02, nr. 60). Op 21 december 1992 presenteerde de Commissie formeel het ontwerp-mandaat (kamerstukken II 1991/92 21 501-02, nrs. 78 en 9), en op 7 december 1993 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan dit voorstel (kamerstukken II 1993/94 21501-02, nr. 108). De onderhandelingen vingen aan op 14 februari 1994.

Al snel bleek het voornaamste punt van geschil het in Marokkaanse ogen ontoereikende aanbod voor vergroting van de markttoegang van Marokkaanse landbouwproducten (met name tomaten en, in mindere mate, snijbloemen) te vormen. Aan Marokkaanse zijde bestond reeds bezorgdheid over het voortbestaan van de preferentiële status van Marokko als gevolg van een aanscherping van de regels van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) door het WTO-verdrag, thans is de GATT bijlage 1A bij het WTO-verdrag. De situatie werd verder gecompliceerd door een koppeling, die de Marokkaanse onderhandelaars legden met de totstandkoming van een nieuw visserijverdrag tussen de EG en Marokko. De onderhandelingen verliepen moeizaam en bleven lange tijd zonder veel resultaat (zie onder meer kamerstukken II 1995/96 21 501–02, nr. 153). Onder druk van het Spaanse voorzitterschap, en door tussenkomst van de Voorzitter van de Commissie Santer alsmede de Marokkaanse Koning Hassan II, werd medio oktober 1995 een doorbraak bereikt in de onderhandelingen (kamerstukken II 1995/96 21 501-02, nr. 156). De doorbraak impliceerde niet aIIeen toezeggingen over de inhoud van het Euro-Mediterrane verdrag, maar ook over het visserijverdrag.

Enkele lid-staten, waaronder Nederland, waren van mening dat de Commissie op onderdelen haar mandaat te buiten was gegaan en, mede ter verkrijging van overeenstemming over het visserijverdrag met Marokko, extra concessies had gedaan ten aanzien van onder meer de toegang van Marokkaanse tomaten en snijbloemen tot de Europese markt. Daarnaast had de Commissie zich naar de mening van een aantal lid-staten, waaronder Nederland en Duitsland, onvoldoende ingespannen voor de opname in het Euro-Mediterrane verdrag van een regeling ten aanzien van de wederzijdse terugname van onderdanen, de zogenaamde terugnameclausule. Deze lid-staten achtten deze gang van zaken dermate onbevredigend dat zij tijdens de Algemene Raad van 3 1 oktober 1995 hun goedkeuring weigerden te geven aan het door de Commissie gepresenteerde onderhandelingsresultaat (kamerstukken II 1995/96 21 501-02, nr. 157). Het Spaanse voorzitterschap laste, om tot een akkoord te komen, vervolgens een extra Algemene Raad in op 10 november 1995.

Bij deze gelegenheid werd tenslotte overeenstemming bereikt over de openstaande kwesties van het verdrag (kamerstukken II 1995/96 21 501–01 enz, nr. 80, alsmede de brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 13 november 1995, kenmerk DIE-944/95, inzake het verslag van de extra Algemene Raad van 10 november 1995). Nederland kreeg de gewenste aanpassing van de kalender voor de rechtenvrije import van 10 000 ton Marokkaanse tomaten. Voorts werd de rechtenvrije invoer van Marokkaanse snijbloemen enigszins aangepast door de instelling van een zogenaamde staffel. Hierdoor zal de rechtenvrije invoer geleidelijk oplopen tot 3 000 ton jaarlijks, in plaats van vanaf het eerste jaar 3 000 ton te bedragen. Ten aanzien van de wederzijdse terugname van onderdanen, die zonder geldige verblijfstitel op het grondgebied van een van de bij het verdrag betrokken staten verblijven, werd een gezamenlijke verklaring aan het verdrag gevoegd. In deze verklaring komen de partijen overeen op bilaterale basis passende bepalingen en maatregelen vast te stellen voor de wedertoelating van bovengenoemde onderdanen.

Op 16 november 1995 kon het verdrag namens de onderhandelaars – enerzijds de Europese Commissie, anderzijds de Marokkaanse vertegenwoordiger te Brussel – worden geparafeerd. Het verdrag werd tenslotte ondertekend tijdens de Algemene Raad van 26 februari 1996.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Preambule

De preambule bevat gebruikelijkerwijs een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Het verdrag weerspiegelt de wens van beide partijen om de reeds bestaande banden te versterken. Voorts spreekt de Gemeenschap de bereidheid uit om Marokko bij te staan in zijn streven naar hervorming en aanpassing op economisch vlak, alsmede naar sociale ontwikkeling. Daarbij wordt aangeknoopt bij de vorderingen die Marokko de afgelopen jaren heeft geboekt bij de integratie van de Marokkaanse economie in de wereldeconomie, en wordt gewezen op de keuze van zowel de Gemeenschap als Marokko voor vrijhandel in overeenstemming met de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de WTO.

De partijen bevestigen het belang dat zij hechten aan de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, en in het bijzonder aan de eerbiediging van de rechten van de mens en de politieke en economische vrijheden waarop de associatie is gegrondvest.

Benadrukt wordt, dat tenuitvoerlegging van het verdrag een belangrijk middel vormt tot bevordering van duurzame stabiliteit en veiligheid in de Euro-Mediterrane regio. Met dat doel stelt het verdrag een samenwerking in die steunt op een regelmatige dialoog op politiek, economisch, sociaal en cultureel gebied teneinde een beter wederzijds begrip te bewerkstelligen. Voorts schept het verdrag de noodzakelijke voorwaarden voor een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van de economische betrekkingen, met name voor wat betreft handel en investeringen, die van doorslaggevend belang zijn voor de economische herstructurering en de technologische modernisering.

Artikel 1

In artikel 1 wordt de associatie ingesteld, en de doelstellingen ervan omschreven. Het betreft onder meer de totstandbrenging van een politieke dialoog, de bevordering van de economische betrekkingen door middel van een geleidelijke liberalisering van het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer, alsmede de bevordering van ontwikkeling en welvaart van Marokko en zijn bevolking. Als uitdrukkelijk doel wordt tevens aangemerkt het aanmoedigen van de regionale integratie door bevordering van de handel en de samenwerking tussen Marokko en zijn nabuurstaten.

Artikel 2

Artikel 2 wijst terug op de verklaring in de preambule betreffende het belang van de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten. Vastgelegd wordt dat de bepalingen van het verdrag zijn gebaseerd op de inachtneming van voornoemde beginselen, die een wezenlijk onderdeel van het verdrag en de grondslag van het binnen- en buitenlandse beleid van partijen vormen.

TITEL II VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

Artikel 6

Het verdrag voorziet in de geleidelijke verwezenlijking van een vrijhandelszone, met een overgangsperiode van ten hoogste 12 jaar. Dit is een belangrijke verandering ten opzichte van het oude verdrag tussen de EEG en Marokko van 1976, waarin slechts sprake is van eenzijdige vrije toegang voor Marokkaanse industrieprodukten tot de Europese markt. Het voorstel voor een vrijhandelsverdrag is begin 1992 door Marokko gedaan en is overgenomen door de Europese Unie bij de verklaring van de Europese Raad van Lissabon (26–27 juni 1992, zie kamerstukken II 1992/93 21 501–20, nr. 21) over de betrekkingen tussen Europa en de Maghreb-landen. Overigens heeft hierbij ook de totstandkoming van het WTO-verdrag een rol gespeeld. De aangescherpte regels voor regionale integratie noopten de EG en Marokko het eenzijdige handelsregime om te zetten in wederzijdse vrijhandel.

De WTO-regels vereisen ook dat geen majeure sector van de wederzijdse handel mag worden uitgesloten. Dit zal gevolgen hebben voor de verdere invulling van het handelsregime voor landbouwprodukten vanaf het jaar 2001 (zie artikel 18).

Hoofdstuk l Industrieprodukten (artikelen 7–14)

Voor wat de toegang van produkten van Marokkaanse oorsprong op de Europese markt betreft, bevestigt het verdrag het bestaande regime op basis van het verdrag van 1976: vrije toegang zonder douanerechten (artikel 9) of kwantitatieve beperkingen (artikel 19). Het verdrag geeft Marokko maximaal 12 jaar de tijd om de douanerechten voor industrieprodukten van EG-oorsprong af te schaffen. Deze periode is langer dan de in het WTO-verdrag als streefnorm genoemde 10 jaar en zal door de Gemeenschap voor de WTO moeten worden gerechtvaardigd. Het schema voor de Marokkaanse tariefafbraak onderscheidt drie categorieën van produkten, waarvoor de douanerechten onmiddellijk dan wel stapsgewijs in de eerste drie jaren dan wel vanaf het vierde jaar in de loop van negen jaren moeten worden afgeschaft (artikel 11).

Een zeer beperkte lijst van goederen (gebruikte goederen) is voorlopig van deze regeling uitgezonderd (artikel 12, tweede lid).

Marokko neemt de EG-systematiek over bij de vaststelling van de invoerrechten en heffingen voor verwerkte landbouwprodukten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een landbouw- en een industrie-element. Marokko zal het industrie-element afschaffen volgens het algemene schema voor tariefafbraak voor industrie-produkten; het door Marokko te hanteren landbouw-element zal mede afhankelijk zijn van de concessies die beide partijen elkaar doen voor de desbetreffende basislandbouwprodukten. Om te voorkomen dat de voor Marokko nieuwe berekeningswijze van invoerrechten voor verwerkte landbouwprodukten leidt tot hogere rechten dan voorheen voor de traditionele uitvoer van de EG naar Marokko, is voor een aantal verwerkte landbouwprodukten uit de EG een tariefcontingent ingesteld, waarbinnen Marokko geen hogere rechten mag toepassen dan in 1995 (artikel 10).

Hoofdstuk II: Landbouw- en visserijprodukten (artikelen 15–18)

Het is de bedoeling dat de Gemeenschap en Marokko geleidelijk komen tot een verdere liberalisering van het handelsverkeer in landbouw- en visserijprodukten. Op de landbouw- en visserijprodukten uit Marokko zijn bij invoer in de Gemeenschap de bepalingen van protocol 1 (landbouwprodukten) en protocol 2 (visserijprodukten) van toepassing. Protocol 3 ziet op de landbouwprodukten uit de EG.

Protocol 1

Dit protocol preciseert de quota, de tariefsvermindering, de kalenders en de bijzondere bepalingen die gelden voor de export van landbouwprodukten uit Marokko naar de Gemeenschap. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude verdrag zullen nader worden belicht.

Het tariefcontingent voor traditionele bloemen (rozen, anjers, gladiolen en chrysanten) wordt gestaffeld verhoogd tot 3 000 ton voor de periode 1998/99 en daarna. Er wordt een nieuw contingent ingevoerd voor exotische bloemen dat gestaffeld oploopt tot 2 000 ton voor het jaar 1998/99 en daarna. Het contingent voor primeur aardappelen wordt verhoogd van 43 680 ton tot 120 000 ton. Zodra de communautaire regeling voor de aardappelsector in werking treedt, wordt het douanerecht voor niet-gecontingenteerde hoeveelheden verlaagd tot 50% in plaats van de 40% die tot dusverre geldt.

Voor tomaten is het tariefcontingent, waarover een ad valorem recht van 0%, geldt verhoogd van 96 208 ton tot 150 676 ton.

Vanaf 1 januari 1997 tot en met 1 januari 2000 wordt het contingent verhoogd in vier gelijke tranches waarvan de omvang 3% van het contingent bedraagt. Voor tomaten geldt een systeem van invoerprijzen. Hierdoor wordt in de periode van 1 oktober tot en met 31 maart voor een hoeveelheid van 150 676 ton het specifieke recht afgeschaft op basis van een conventionele invoerprijs van 500 ecu per ton (artikelen 2 en 3, eerste lid).

Het contingent voor uien (van 15 februari tot en met 15 maart) en Chinese kool (van 1 november tot en met 31 december) wordt verhoogd van 5 040 ton tot 7 000 ton.

Er wordt een nieuw contingent geopend voor komkommers en augurken. Hier geldt een ad valorem recht van 0% voor een hoeveelheid van 5 000 ton. Tevens worden de specifieke rechten afgeschaft voor 5 000 ton in de periode van 1 november tot en met 31 mei, op basis van een conventionele invoerprijs van 500 ecu per ton.

Er wordt een nieuw contingent geopend voor kleine pompoenen (zgn. courgettes) voor de periode van 1 november tot en met 31 mei. Hier gaat een ad valorem recht gelden van 0% voor een hoeveelheid van 5 000 ton. Het specifiek recht wordt in de periode van 1 oktober tot en met 20 april afgeschaft voor ten hoogste 5 000 ton op basis van een invoerprijs van 451 ecu per ton.

Een nieuw contingent van 8 000 ton wordt geopend voor paddestoelen, andere dan geweekte paddestoelen, spinazie, Nieuw-Zeelandse spinazie, tuinmelde en andere groenten behalve kleine pompoenen, okras en wilde uien. Eveneens nieuw is een contingent van 6 000 ton voor bevroren groenten, behalve erwten en vruchten van de geslachten capsicum en pimenta.

Nieuwe referentie hoeveelheden worden geopend voor uien, komkommers, augurken en andere groenten, mengsels van groenten, behalve pepers (500 ton), gedroogde groenten, behalve uien en olijven (500 ton), vijgen (300 ton), verse abrikozen, verse kersen en verse perziken (500 ton).

Het bestaande contingent verse sinaasappelen van 296 800 ton wordt verhoogd tot 340 000 ton. Het douanetarief van 0% geldt alleen voor het ad valorem recht; het specifiek recht wordt afgeschaft voor een hoeveelheid van 300 000 ton in de periode van 31 december tot 31 mei op basis van een conventionele invoerprijs van 275 ecu per ton.

Voor clementines wordt het bestaande contingent van 123 200 ton verhoogd tot 150 000 ton. Het specifiek recht wordt afgeschaft voor een hoeveelheid van 110 000 ton in de periode van 1 november tot en met 28 februari op basis van een conventionele invoerprijs van 500 ecu per ton.

Voor artisjokken worden de ad valorem rechten afgeschaft. Het specifiek recht wordt afgeschaft voor 500 ton in de periode van 1 november tot en met 31 december op basis van een conventionele invoerprijs van 600 ecu per ton.

Een nieuw contingent van 1000 ton met een douanetarief van 0% wordt geopend voor kweeperen. Voor verse abrikozen, verse kersen en verse perziken (nectarines daaronder begrepen) worden de ad valorem rechten afgeschaft binnen een referentie hoeveelheid van 500 ton. Voor pruimen worden de ad valorem rechten afgeschaft voor de periode van 1 november tot en met 30 juni.

Voor frambozen worden de douanerechten volledig afgeschaft voor de periode van 15 mei tot en met 15 juli; voor granaatappelen van 15 augustus tot en met 30 november. Wel kunnen voor deze produkten referentiehoeveelheden worden vastgesteld indien de importen de markt van de Gemeenschap dreigen te verstoren.

Voor cactusvijgen en mispels wordt het douanetarief verlaagd met 50%.

Het contingent sinaasappelsap dat tegen een douanerecht van 0% in de Gemeenschap mag worden ingevoerd, wordt verhoogd van 16 800 ton tot 33 607 ton. De hoeveelheid sap in verpakkingen van niet meer dan 2 liter mag niet meer bedragen dan 10 082 ton.

Protocol 2

Dit protocol betreft de regeling die van toepassing is op de invoer in de Gemeenschap van visserijprodukten van oorsprong uit Marokko, welke vrij van douanerecht zijn. Ten opzichte van het oude verdrag uit 1976 is een aantal kleine wijzigingen opgetreden.

De invoerrechten op bereidingen en conservering van tonijn zijn van 40% teruggebracht tot 0%. Ook zijn gevulde deegwaren die meer dan 20% gewichtsprocenten aan vis, schaal- of weekdieren of andere ongewervelde waterdieren bevatten in de lijst opgenomen. Op de invoer in de Gemeenschap van bereidingen en conserveren van sardines uit Marokko is voor de jaren 1996, 1997 en 1998 een aparte regeling getroffen (artikel 2).

Protocol 3

Dit protocol bevat de concessies die Marokko heeft gedaan voor produkten afkomstig uit de Gemeenschap. Dit zijn alle nieuwe concessies omdat in het oude verdrag uit 1976 geen speciale concessies aan de Gemeenschap op het gebied van landbouwprodukten waren opgenomen. In dit protocol zijn maximale douanerechten voorzien alsmede preferentiële tariefcontingenten. Indien bepaalde tariefcontingenten bij de toepassing van het voorziene douanetarief niet volledig worden gebruikt, heeft Marokko zich bereid verklaard het douanerecht zodanig te verlagen dat het contingent volledig gebruikt kan worden. Het betreft zachte tarwe, gerst, mais (halfwitte rijst ook, indien gepolijst of geglansd), kool- en raapzaad anders dan bestemd voor zaaidoeleinden, en bietsuiker, andere dan bestemd om te worden geraffineerd.

Hoofdstuk III Gemeenschappelijke bepalingen (artikelen 19–30)

Artikel 19 verbiedt de partijen kwantitatieve beperkingen op te leggen aan de onderlinge in- en uitvoer. Artikel 20 voorziet in de mogelijkheid om het handelsregime voor specifieke landbouwprodukten aan te passen als wijzigingen in het landbouwbeleid van een van de partijen daartoe aanleiding geven. Verder bevat dit hoofdstuk onder meer bepalingen betreffende het optreden tegen dumping (artikel 24) en het nemen van vrijwaringsmaatregelen in het geval van (dreigende) ernstige schade veroorzaakt door een sterke toename van de invoer van een bepaald produkt (artikel 25). De regels voor de vaststelling welke produkten als van Marokkaanse oorsprong worden beschouwd, zijn in voor Marokko gunstige zin aangepast (artikel 29 en protocol 4). De EG verklaart zich in de Slotakte bereid om, indien Marokko vrijhandelsverdragen met derde mediterrane landen sluit, oorsprongscumulatie te overwegen. Dit betekent, dat een produkt achtereenvolgens in meerdere mediterrane landen kan worden bewerkt zonder verlies van preferentiële toegang op de EG-markt; de voor de Maghreb-landen reeds bestaande onderlinge cumulatie blijft gehandhaafd.

TITEL III RECHT VAN VESTIGING EN DIENSTEN (ARTIKELEN 31–32)

De Commissie had een mandaat om met Marokko te onderhandelen over het recht van vestiging voor vennootschappen en de wederzijdse liberalisering van het dienstenverkeer. Dit mandaat bood ruimte voor het maken van afspraken over een wederzijdse preferentiële behandeling die verder gaat dan de meestbegunstigingsbehandeling waartoe de partijen zich verplicht hebben in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de Handel in Diensten (GATS; bijlage 1B bij het WTO-verdrag). De onderhandelingen met Marokko hebben op dit terrein – evenals bij Tunesië en Iraël het geval was – nog tot weinig concrete resultaten geleid.

Het verdrag beperkt zich tot de bepaling dat de toepassingssfeer van de associatie zal worden uitgebreid tot het recht van vestiging en de liberalisering van de dienstverlening. De Associatieraad zal voor de uitvoering van deze doelstelling aanbevelingen doen, met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit de GATS, en zal binnen vijf jaar na inwerkingtreding van het verdrag een eerste onderzoek doen naar de verwezenlijking ervan; alleen voor de sector internationaal zeevervoer zal dit onderzoek reeds bij inwerkingtreding worden gedaan (artikel 3 1). Voor dit moment volstaat het verdrag met een bevestiging van de meestbegunstigingsbehandeling krachtens de GATS (artikel 32).

TITEL IV BETALINGEN, KAPITAAL, CONCURRENTIE EN ANDERE ECONOMISCHE BEPALINGEN

Hoofdstuk l Betalings- en kapitaalverkeer (artikelen 33–35)

De artikelen 33 tot en met 35 betreffende het betalings- en kapitaalverkeer zijn gelijkluidend aan de overeenkomstige artikelen uit het verdrag met Tunesië. Artikel 33 voorziet in liberalisering van de betalingen die betrekking hebben op de lopende rekening van de betalingsbalans. Artikel 34 voorziet in liberalisatie van de kapitaalrekening van de betalingsbalans waar het gaat om directe investeringen. Artikel 35 voorziet in de mogelijkheid tot het tijdelijk instellen van beperkende maatregelen met betrekking tot de lopende rekening wanneer zich ernstige betalingsbalansproblemen voordoen of dreigen voor te doen.

Hoofdstuk II Bepalingen inzake de mededinging en andere economische bepalingen (artikelen 36–41)

Het verdrag voorziet in een zekere mate van harmonisatie van wetgeving op een aantal terreinen dat van invloed is op het goed functioneren van het vrije verkeer van goederen in de te verwezenlijken vrijhandelszone. Op het gebied van de mededinging conformeert Marokko zich aan regels die aan het EG-verdrag zijn ontleend. Binnen vijf jaar zal dit door de Associatieraad nader worden uitgewerkt. Wat de overheidssteun betreft, krijgt Marokko een derogatie voor vijf jaar, die kan worden verlengd (artikel 36). Ook op terrein van staatsmonopolies en de bescherming van intellectuele en industriële eigendomsrechten verplicht Marokko zich tot aanpassing aan Europese dan wel internationale normen, met overgangstermijnen van vier of vijf jaar (artikelen 37–39).

Voorts zal Marokko worden gesteund bij de aanpassing aan Europese normen en certificatieprocedures (artikel 40). Ten slotte krijgt de Associatieraad de bevoegdheid om afspraken te maken over de wederzijdse liberalisatie van de markt voor overheidsopdrachten (artikel 41).

TITEL V ECONOMISCHE SAMENWERKING (ARTIKELEN 42–63)

De doelstelling van economische samenwerking, zoals omschreven in artikel 42, is het steunen van Marokko in zijn activiteiten ter bevordering van duurzame economische en sociale ontwikkeling. Gezien het streven naar een geleidelijke realisering van een vrijhandelszone zal samenwerking bovenal gericht zijn op het voorbereiden van de Marokkaanse economie op een vrijhandelssituatie en het tegengaan van interne beperkingen en problemen als gevolg van dit liberaliseringsproces. De toepassingssfeer van de economische samenwerking staat vermeld in artikel 43. Naast het aanpassen van de Marokkaanse economie en het bevorderen van groei en werkgelegenheid, zal bijzondere aandacht worden besteed aan regionale economische integratie van de Maghreb en op de bescherming van het milieu en het ecologisch evenwicht. De economische samenwerking wordt vorm gegeven door dialoog, uitwisseling van informatie en bevordering van communicatie en daarnaast met name door technische en administratieve bijstand.

Als gevolg van de nauwe samenhang tussen de economische en de financiële samenwerking wordt onder Titel VII niet meer specifiek teruggekomen op laatstgenoemde samenwerking, doch wordt een en ander onder deze Titel behandeld.

Bedragen en wijze van financiering staan niet vermeld in het verdrag. Tot nog toe verliep de financiële samenwerking met Marokko via een bilateraal financieel protocol. Het laatste bilaterale protocol (PbEG 1992, L 352) loopt af op 31 oktober 1996 en heeft een omvang van 218 miljoen ecu aan begrotingsmiddelen (waarvan 193 miljoen ecu giften en 25 miljoen ecu aan risicokapitaal) en 220 miljoen ecu aan leningen van de Europese Investeringsbank (EIB). De toepassing van de bilaterale protocollen inzake de financiële en technische samenwerking is neergelegd in een speciale verordening van de Raad (PbEG 1992, L 181). In 1992 is deze bilaterale financiering aangevuld met een begrotingslijn voor regionale «horizontale» samenwerking. De modaliteiten van deze samenwerking zijn vastgelegd in een verordening van de Raad betreffende de financiële samenwerking met de mediterrane derde landen (PbEG 1992, L 181). Zowel de bilaterale protocollen als het horizontale beleid voorzien in giften, risicokapitaal en EIB-leningen.

Dit tweesporenbeleid zal geleidelijk worden vervangen door horizontale financiering via het zogenaamde MEDA-programma (MEDA, B7–410). MEDA is de gebruikelijke naam voor de in dit verband nog vast te stellen verordening van de Raad betreffende de technische en financiële maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en maatschappelijke structuren in het kader van het Euro-Mediterrane partnerschap. Hierin wordt erin voorzien, dat niet langer een vast bedrag voor de samenwerking met de individuele mediterrane landen wordt vastgelegd, maar dat er een indicatief driejaren programma wordt opgesteld dat op een meer flexibele wijze financieel kan worden ingevuld.

De verdeling van de financiële middelen over de individuele mediterrane partners zal in eerste instantie gebaseerd zijn op de omvang van de lopende bilaterale financiële protocollen. De daarboven beschikbare middelen kunnen vervolgens worden toegewezen op basis van onder meer behoefte, absorptiecapaciteit en bereikte resultaten.

In artikel 54 worden de activiteiten beschreven die zich richten op modernisering en herstructurering van zowel de landbouw- als de visserijsector. Daarbij is diversificatie van de produktie, alsmede van de externe afzetmarkten een belangrijk onderdeel. Samenwerking op sanitair en fytosanitair gebied en teeltmethoden zal worden bevorderd.

De samenwerking op transportgebied heeft als belangrijkste doel de herstructurering en modernisering van de vervoersinfrastructuur in Marokko, teneinde een betere integratie in het trans-europese vervoersnetwerk te bewerkstelligen. De verbetering van het multimodale vervoer (gebruikmaking van aaneensluitende vervoersfaciliteiten, alsmede omslag en overslag) krijgt hierbij extra aandacht (artikel 55).

Modernisering van de telecommunicatiesystemen in Marokko heeft een hoge prioriteit, naast de integratie van deze systemen in de Europese en mondiale netwerken. De voorziene samenwerking op dit terrein omvat een breed spectrum van mogelijke activiteiten die naast een ondersteunend ook een commercieel karakter dragen (artikel 56).

In artikel 59 wordt de wenselijkheid onderstreept van samenwerking op het gebied van de douane om de juiste toepassing van de handelsbepalingen en een rechtmatig verloop van het handelsverkeer tussen de Europese Unie en Marokko te verzekeren. In het kader van deze samenwerking wordt een bijzonder belang gehecht aan de vereenvoudiging van douaneprocedures en de controle daarop alsmede aan de toenadering van de douanesystemen.

De toepassing van het al vele jaren in de Europese Unie gebruikte enig administratief document en aansluiting van de transitregelingen van de Europese Gemeenschap en Marokko worden daarbij als prioriteiten aangemerkt.

In protocol 5 bij het verdrag is een nadere regeling opgenomen van de administratieve bijstand in douanezaken. De samenwerking op het gebied van het witwassen van de opbrengst van criminele activiteiten en op het gebied van de drugsbestrijding zijn terreinen waarop het protocol niet kan worden gebruikt omdat daarvoor specifieke regelingen in de artikelen 61 en 62 zijn getroffen.

In het verdrag wordt speciaal aandacht besteed aan het opstellen en uitvoeren van programma's voor de alternatieve ontwikkeling van gebieden waar illegaal narcotische planten worden verbouwd (artikel 62, derde lid, onder d).

TITEL VI SOCIALE EN CULTURELE SAMENWERKING (ARTIKELEN 64–74)

Hoofdstuk I Bepalingen inzake werknemers (artikel 64–68)

In dit hoofdstuk zijn de rechten neergelegd van werknemers van Marokkaanse nationaliteit werkzaam in een lid-staat. Deze rechten betreffen anti-discriminatie bij arbeidsvoorwaarden, lonen en ontslag, sociale zekerheid, verzekering van arbeid of van woonplaats en het overmaken van ouderdoms- of overlevingspensioen naar Marokko. De rechten, zoals omschreven in artikelen 64–65, worden door Marokko op gelijke wijze toegepast voor werknemers uit de EG die werkzaam zijn in Marokko (artikel 64, derde lid en artikel 65, vijfde lid), en zijn niet van toepassing op illegaal verblijvende onderdanen van één van de partijen (artikel 66).

In artikel 65 leggen partijen vast dat zij op het gebied van de sociale zekerheid elkaars onderdanen gelijkelijk zullen behandelen, in die zin dat er geen onderscheid naar nationaliteit wordt gemaakt. Aangegeven is welke takken van sociale zekerheid onder het in het verdrag bedoelde begrip sociale zekerheid vallen.

Voorts is uitdrukkelijk vastgelegd dat de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling naar nationaliteit op het gebied van sociale zekerheid niet tot gevolg zal hebben dat de sociale zekerheidsregelingen, die op basis van artikel 51 van het EG-verdrag zijn vastgesteld ten behoeve van migrerende werknemers die onderdaan zijn van een lid-staat van de Unie, van toepassing zullen zijn op de werknemers van Marokkaanse nationaliteit.

Zulks zal slechts het geval kunnen zijn naar de mate waarin overeenkomstige coördinatie-regelingen worden vastgesteld op basis van artikel 67 van dit verdrag.

Met het oog op de coördinatie van de sociale zekerheidssystemen voor werknemers is bepaald dat zij in aanmerking komen voor samentelling van tijdvakken van verzekering, van arbeid of van woonplaats die zij in de verschillende lid-staten hebben vervuld, voor wat betreft de ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen en -renten, kinderbijslag, uitkeringen bij ziekte en zwangerschap, alsmede de gezondheidszorg voor de werknemer en zijn binnen de Unie woonachtig gezin. Voorts is bepaald dat de werknemers in aanmerking komen voor gezinsbijslagen voor de leden van hun gezin die binnen de Unie woonachtig zijn. De ouderdoms- en overlevingpensioenen en -renten, alsmede de pensioenen en renten wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten, kunnen vrij overgemaakt worden naar Marokko tegen de koers die geldt krachtens de wetgeving van de lid-staat of lid-staten die de desbetreffende bedragen moeten betalen. Dit geldt echter niet ten aanzien van bijzondere uitkeringen waarvoor geen premies zijn betaald.

Deze bepalingen vormen het uitgangspunt voor de nader te stellen regels als bedoeld in artikel 67 van het verdrag en zijn een pendant van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de voor binnen de gemeenschap migrerende gemeenschapsonderdanen geldende coördinatieregels.

Ingevolge het vijfde lid van dit artikel zal Marokko het voorgaande gelijkelijk toepassen op de op zijn grondgebied werkzame werknemers die onderdaan zijn van de lid-staten en op hun gezinsleden, met uitzondering van de bepaling met betrekking tot het samentellen van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen.

Deze uitzondering vloeit logisch voort uit het gegeven dat alleen voorzien is de sociale zekerheid tussen de lid-staten van de Unie te coördineren.

In artikel 67 is bepaald, dat de Associatieraad de nodige besluiten neemt ter uitvoering van het bepaalde in artikel 65, en regels vaststelt voor de administratieve samenwerking om te voorzien in de nodige waarborgen voor het beheer en de controle op de toepassing. De hier bedoelde besluiten en regels zullen vergelijkbaar zijn met de besluiten die gelden binnen de Unie voor de coördinatie van de sociale zekerheid van migrerende onderdanen van de lid-staten van de Unie.

In artikel 68 is bepaald dat de overeenkomstig het voorgaande artikel genomen besluiten de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit tussen de lid-staten van de Unie enerzijds en Marokko anderzijds gesloten bilaterale verdragen onverlet laten, indien zij voor de Marokkaanse onderdanen of de onderdanen van de lidstaten gunstiger zijn. Tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko is op 14 februari 1972 te Rabat een algemeen verdrag inzake sociale zekerheid overeengekomen (Trb. 1972, 34); op 3 november 1972 werd, eveneens te Rabat, het administratief akkoord betreffende de wijze van toepassing van voornoemd algemeen verdrag overeengekomen (Trb. 1973, 130).

Hoofdstuk II Dialoog op sociaal gebied (artikelen 69–70)

In artikel 69 is voorzien in een regelmatige dialoog op hetzelfde niveau en met dezelfde modaliteiten als die van de politieke dialoog genoemd in Titel l. In deze dialoog kan ieder onderwerp op sociaal gebied dat voor een van de partners van belang is aan de orde worden gesteld. De sociale dialoog richt zich vooral op de mobiliteit van werknemers, gelijke behandeling en de sociale integratie van ingezetenen van Marokko en de Unie die legaal op het grondgebied van gastlanden verblijven. Ook illegale immigratie en voorwaarden voor terugkeer van onderdanen van een van beide partijen, die zich zonder geldige verblijfstitel ophouden op het grondgebied van het gastland, kunnen worden besproken.

Tijdens de totstandkoming van het verdrag met Marokko vond binnen de Unie een discussie plaats over de wijze waarop in verdragen met derde landen bepalingen zouden kunnen worden opgenomen, waarin op een meer concrete wijze wordt teruggekomen op de wederzijdse verplichting tot terugname van onderdanen die zonder geldige verblijfstitel op het grondgebied van een der verdragsluitende partijen verblijven. De afloop van deze discussie heeft zijn weerslag gevonden in een van de gemeenschappelijke verklaringen, welke een integrerend deel uitmaken van het verdrag.

In de gemeenschappelijke verklaring betreffende de wedertoelating komen de partijen overeen om bilateraal passende maatregelen en bepalingen vast te stellen voor de wedertoelating van hun ingezetenen die hun land hebben verlaten. Hiertoe worden voor de lid-staten van de EU als ingezetenen beschouwd degenen die de nationaliteit van een van de lid-staten bezitten.

Hoofdstuk III Samenwerking op sociaal gebied (artikelen 71–73)

In artikel 71 wordt de doelstelling van sociale samenwerking, te weten het verbeteren van het sociaal-economisch evenwicht, nader uitgewerkt in acht onderwerpen die prioriteit hebben in activiteiten en programma's voorzien onder de samenwerking op sociaal gebied. Deze onderwerpen betreffen onder meer het scheppen van werkgelegenheid en de ontwikkeling van onderwijs in emigratiegebieden; bevordering van de rol van de vrouw en verbetering van het stelsel van sociale zekerheid. Samenwerkingsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd in samenwerking met lid-staten en bevoegde internationale organisaties.

Artikel 73

Voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen in deze Titel zal door de Associatieraad een werkgroep worden ingesteld. Oogmerk is te voorkomen dat de bedoelde bepalingen verstoken blijven van de daadwerkelijke uitwerking.

Hoofdstuk IV Culturele samenwerking (artikel 74)

Binnen het verdrag wordt ook aandacht geschonken aan de culturele samenwerking. Doel van deze samenwerking is het versterken van de bestaande banden tussen de bevolkingen van de verdragspartijen. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan jongeren, alsmede samenwerking op het gebied van de vertaling van literaire werken en de bescherming en conservering van monumenten en architectonisch erfgoed.

Voorts wordt de mogelijkheid geschapen bestaande culturele samenwerkingsprogramma's van de Gemeenschap of de lid-staten tot Marokko uit te breiden.

TITEL VII FINANCIËLE SAMENWERKING (ARTIKELEN 75–77)

Zie onder titel V inzake economische samenwerking.

TITEL VIII INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN (ARTIKELEN 78–96)

Het verdrag voorziet in de instelling van een Associatieraad en een Associatiecomité. De Associatieraad (op ministerieel niveau) zal toezien op de tenuitvoerlegging van het verdrag en wordt daarin bijgestaan door het Associatiecomité. De Associatieraad bezit tevens de bevoegdheid om, ten aanzien van die onderwerpen waarin het verdrag voorziet, in onderlinge overeenstemming tussen partijen bindende besluiten te nemen voor de verwezenlijking van de doeleinden van het verdrag, alsmede om terzake aanbevelingen te doen. Voor zover ons land betreffend, is op die besluiten het bepaalde in artikel 92 van de Grondwet van toepassing. De Associatieraad kan geschillen over de toepassing of de interpretatie van het verdrag bij besluit of via bemiddeling beslechten (artikel 86). Voorts is de Associatieraad gemachtigd lichamen in te stellen die voor de uitvoering van het verdrag nodig zijn, alsmede maatregelen te treffen ter bevordering van de samenwerking en de contacten tussen het Europees Parlement en de parlementaire instellingen van het Koninkrijk Marokko, alsmede tussen het Economisch en Sociaal Comité van de Gemeenschap en de overeenkomstige instelling in het Koninkrijk Marokko.

In de Associatieraad respectievelijk het Associatiecomité dragen de lid-staten die standpunten uit, waartoe zij competent zijn. De Commissie draagt die standpunten uit, waarvoor de Gemeenschap competent is. In het geval van gemengde bevoegdheden wordt op basis van voorafgaand overleg vastgesteld wie het standpunt kan uitdragen.

In de onderhavige verdragstekst is in artikel 80 vastgelegd dat «de besluiten van de Associatieraad worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen partijen»; in artikel 83 is ten aanzien van de besluitvorming in het Associatiecomité bepaald dat deze plaatsvindt «in overleg tussen de partijen». Uit deze uiteenlopende formulering dient geen inhoudelijk verschil te worden afgeleid.

In beide artikelen luidt in de Franse tekst de relevante passage «d'un commun accord entre les parties» , en in de Engelse tekst «by agreement between parties» . Artikel 83 dient derhalve zo te worden gelezen dat ook de besluiten van het Associatiecomité slechts in onderlinge overeenstemming kunnen worden genomen.

Het verdrag bevat tevens de gebruikelijke algemene en slotbepalingen, zoals een clausule inzake de bescherming van essentiële veiligheidsbelangen, een territoriale clausule, bepalingen over de kennisgeving alsmede over de authentieke versies van het verdrag. Ook wordt voorzien in een non-discriminatieclausule.

Artikel 90 biedt partijen de mogelijkheid tot opschorting (voor onbepaalde duur) van het verdrag. Het tweede lid maakt het mogelijk in speciaal dringende gevallen af te zien van de gebruikelijke consultatie-procedure wanneer de andere partij een wezenlijke verplichting van het verdrag niet is nagekomen. In combinatie met artikel 2 van het verdrag biedt deze formulering de mogelijkheid tot opschorting van het akkoord in geval van ernstige schendingen van de rechten van de mens.

Artikel 91

De protocollen, bijlagen en verklaringen bij het akkoord vormen een integrerend bestanddeel daarvan. Belangrijke delen ervan hebben een declaratoir karakter ten opzichte van de verdragsartikelen waarop zij betrekking hebben. De erin vervatte materie valt voor het grootste gedeelte onder de exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschappen. Voor zover inhoudelijke bepalingen van de bijlagen behoren tot de exclusieve of gemengde bevoegdheid van de lid-staten zullen eventuele wijzigingen ervan ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. De protocollen zijn te beschouwen als niet-zelfstandige verdragen en vormen eveneens bijlagen. Eventuele verdragen tot wijziging ervan behoeven eveneens de parlementaire goedkeuring.

Artikel 93

In dit artikel is vastgelegd dat het verdrag voor onbepaalde duur is gesloten, en dat het door kennisgeving van een van de partijen aan de andere partij kan worden opgezegd.

III KONINKRIJKSPOSITIE

Evenals de zogenoemde Europa-akkoorden en de zogenoemde Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten, waarin met de landen van Midden- en Oost-Europa over vergelijkbare materie regelingen zijn getroffen, zal het onderhavige verdrag, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn


XNoot
1

Tractatenblad 1996 nr. 231 is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven