25 299
Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Binnenlandse Zaken (Wet aanvullende regels BiZa-subsidies)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 29 mei 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met waardering kennis genomen van het wetsvoorstel.

De term «aanvullend» vinden deze leden enigszins onduidelijk. In de memorie van toelichting staat dat het gaat om een wet van aanvullend karakter daar er reeds enkele bijzondere wetten bestaan met betrekking tot subsidiëring van politieke partijen en enkele specifieke instellingen. De leden van de PvdA-fractie hebben eerder de indruk dat het hier om een algemene kaderwet gaat, terwijl daarnaast specifieke regelgeving bestaat.

De Raad van State merkt onder punt 1 op dat het voorstel van wet slechts de subsidies op één beleidsterrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (openbare orde en veiligheid) regelt. Daarom adviseert de Raad van State om de citeertitel aan te passen. De regering heeft de citeertitel gewijzigd door «Wet BiZa-subsidies» te wijzigen in «Wet aanvullende regels BiZa-subsidies». Vloeit uit Hoofdstuk 3 van de wet niet voort dat het tevens over andere subsidies, dan enkel subsidies in het kader van de openbare orde en veiligheid, gaat? Gezien het bovenstaande zouden deze leden graag nader worden ingelicht over de term «aanvullend».

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie zich af hoe op dit ogenblik de subsidies, waarover dit wetsvoorstel handelt, worden geregeld. Met meer inzicht in de huidige situatie zal immers eerder duidelijk worden waarom invoering van dit wetsvoorstel zal leiden tot een grotere aandacht voor de doelmatigheid, effectiviteit en actualiteit van de subsidie.

Het wetsvoorstel handelt voor een groot deel over subsidies op het terrein van de openbare orde en veiligheid. In de memorie van toelichting is niets te vinden over hoe subsidieverlening meer in het algemeen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt geregeld. Zou de regering dit punt kunnen toelichten, in het bijzonder met betrekking tot de kerntaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Artikel 3 regelt dat een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde bedoeld in art. 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of dit artikel niet overbodig is. Is het niet zo dat dit zogenaamde begrotingsvoorbehoud automatisch zal gelden daar dat reeds in de Awb is geregeld (4:34, eerste lid)? In het kader van het systematiseren en harmoniseren zou het immers niet fraai zijn te werken met dubbele bepalingen.

Artikel 4

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een voorbeeld kan geven van de situatie waarover artikel 4 handelt. Welke problemen worden doorgaans ervaren bij het verlenen van subsidie door meerdere bestuursorganen? Biedt dit wetsvoorstel een oplossing voor deze eventuele problemen?

Kan de regering concrete voorbeelden geven van activiteiten die mede door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd en waarbij moet worden afgeweken van gebruikelijke subsidieverplichtingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 7

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de subsidies van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie ten behoeve van activiteiten gericht op het verminderen van de gelegenheid tot het plegen van strafbare feiten zich tot elkaar verhouden. Welke subsidies verstrekt de Minister van Binnenlandse Zaken, respectievelijk de Minister van Justitie, thans voor dit doel?

Is delegatie bij ministeriële regeling in het tweede en derde lid nodig naast de delegatie krachtens algemene maatregel van bestuur?

Vallen onder de voorwaarden als bedoeld in het derde lid, onder c, ook de voorwaarden waaronder publicatie van de resultaten van gesubsidieerd onderzoek zal plaatsvinden? Zo ja, behoeven deze voorwaarden ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Grondwet geen regeling bij wet?

Artikel 8

Moet de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken om bij algemene maatregel van bestuur een subsidieplafond vast te stellen worden gezien als een vorm van staatsrechtelijke vernieuwing, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Is de vaststelling van een subsidieplafond bij ministeriële regeling nodig naast een dergelijke vaststelling krachtens algemene maatregel van bestuur?

Wordt met de wijze van verdeling van het subsidieplafond de verdeling van het subsidieplafond over de verschillende activiteiten bedoeld?

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De waarnemend griffier van de commissie,

Van Hezik


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF) en Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-Van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+) en Van Oven (PvdA).

Naar boven