25 297
Bekostiging beroepsonderwijs tot 2000

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 8 april 1998

In antwoord op uw brief d.d. 7 april jl. deel ik u onderstaand de stand van zaken van het overleg met de BVE-raad mede.

In de laatst gehouden EB-kamer van 2 april j.l bleek dat een accoord met de BVE-raad over de uitgangspunten van de bekostiging van het beroepsonderwijs vanaf 2000 mogelijk was, met dien verstande dat de voorzitter van de BVE-raad, de heer Brokx, gelegenheid vroeg voor een finaal plenair beraad van de BVE-raad. Wetende dat dit beraad al op 6 april zou worden gehouden heb ik gemeend hem hierin tegemoet te moeten komen. Ik was van zins onmiddellijk daarna en zo nodig met inachtneming van enige kleinere nog door de BVE-raad aan te brengen punten u van mijn voornemen inzake de bekostiging van het beroepsonderwijs op de hoogte te stellen.

De uitkomst van het BVE-beraad op 6 april is dat de Raad in meerderheid de in de notitie bekostiging beroepsonderwijs geformuleerde uitgangspunten aanvaardt, maar daarnaast vier kanttekeningen plaatst, met het verzoek om op korte termijn met de Raad hierover in overleg tot een oplossing te komen.

Het bij brief verwoorde standpunt van de BVE-raad treft u in een bijlage bij deze brief aan.1

Ik ben bereid om de BVE-raad gelegenheid te geven om te komen tot een nader geformuleerd en afgewogen oordeel over de punten uit de bijgevoegde brief.

Over de uitkomst van het nadere overleg met de BVE-raad wordt u zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Ik hoop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd over de stand van zaken van de bekostiging beroepsonderwijs op dit moment.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven