25 295 Infectieziektenbestrijding

Nr. 1357 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR MEDISCHE ZORG EN VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2021

De coronapandemie laat zien dat een zoönose wereldwijd tot ontwrichtende situaties kan leiden. Het kabinet zet zich daarom in om een situatie zoals de huidige pandemie in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen, zowel internationaal als nationaal. Zoals bij u aangekondigd in onze brief van 31 december jl. (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1166) en 12 februari jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 990) hebben we een brede expertgroep de opdracht gegeven om aanbevelingen te doen om de risico’s op toekomstige zoönotische uitbraken te verkleinen. Deze expertgroep, onder voorzitterschap van de heer drs. H.J. (Henk) Bekedam, heeft in korte tijd een omvangrijk rapport met belangrijke aanbevelingen geschreven. Het kabinet is de expertgroep hier zeer erkentelijk voor. De aanbevelingen in het rapport bieden veel aanknopingspunten voor verdere verbeteringen op het gebied van preventie, paraatheid, vroegtijdige signalering en uitbraakmanagement. Van belang is dat de expertgroep de volle breedte van «One Health» daarbij heeft betrokken. Zoals de expertgroep zelf schrijft in haar inleiding, beschikte ze niet over de tijd en menskracht om alle bestaande instrumenten (in Nederland en wereldwijd) in detail te beschrijven en de bijdrage daarvan te evalueren; deze analyse en de weging beperken zich in het rapport dan ook tot de hoofdlijnen. De factoren die bijdragen aan zoönotische risico’s zijn zorgvuldig beschreven en op hoofdlijnen door de expertgroep gewogen.

Met deze brief bieden wij uw Kamer het rapport Zoönosen in het vizier aan1, voorzien van een eerste appreciatie, en geven we aan welke stappen de komende tijd alvast gezet zullen worden om tot een plan van aanpak voor de versterking van het bestaande zoönosenbeleid te komen. De volksgezondheid staat hierbij, zoals altijd, voorop. Ons gezamenlijk doel is dan ook om de risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen in de toekomst verder te verkleinen en voorbereid te zijn op een eventuele uitbraak.

De aanbevelingen

De expertgroep heeft aanbevelingen gedaan in de breedte van volksgezondheid, diergezondheid en omgeving. De aanbevelingen zien onder andere op de rol van de veehouderij, vectoren, wilde dieren, natuurbeheer, pandemische paraatheid en respons, en informatie-uitwisseling en samenwerking tussen diergeneeskunde en (openbare) gezondheidszorg. Zowel nationale als internationale aspecten komen aan de orde. In deze brief geeft het kabinet een eerste reactie op een aantal belangrijke aanbevelingen en schetsen we het vervolgproces onder «vooruitblik».

Internationale afstemming

De expertgroep stelt dat de kans veel groter is dat de volgende grote zoönotische pandemie buiten Nederland ontstaat dan binnen Nederland. Inzet op internationaal vlak is daarom van belang om ook Nederland te beschermen tegen een volgende pandemie. Door globalisering kunnen zoönosen, zeker indien ze van mens-op-mens worden overgedragen, eenvoudig en snel over de wereld worden verspreid. De expertgroep beveelt onder meer aan dat Nederland blijft inspelen op internationale ontwikkelingen op het gebied van Pandemic preparedness. Zoals aangegeven in de brief van 20 mei jl. aangaande de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden bij de 74ste World Health Assembly (WHA) (Kamerstukken 35 570 XVI en 25 295, nr. 192) heeft Nederland steun betuigd voor een internationaal pandemieverdrag.

Ook doet de expertgroep aanbevelingen over de internationale handel in, en markten met, levende dieren. De WHO heeft recent, samen met OIE en UNEP, een advies uitgebracht over de handel in levende dieren op traditionele voedselmarkten, gericht op het beperken van de zoönotische risico’s van deze markten. Specifiek hiervoor heeft Nederland op de 74ste WHA aandacht gevraagd voor de uitwerking en opvolging van het advies. De WHO heeft toegezegd dat dit onderwerp op de agenda van de eerstvolgende Executive Board Meeting gezet zal worden.

Het kabinet deelt de opvatting van de expertgroep dat veel uitbraken van zoönosen hun oorsprong vinden in andere delen van de wereld en dat internationale samenwerking van groot belang is in de preventie hiervan. Het kabinet zal zich daarom in alle relevante internationale fora hiervoor blijven inzetten. Tegelijk moeten we ook realistisch zijn in onze verwachtingen hieromtrent op korte termijn. De uitbraak van de COVID-19-pandemie heeft niet alleen de noodzaak van betere internationale samenwerking duidelijk gemaakt. Tegelijkertijd blijkt het ook niet eenvoudig om alle relevante partijen wereldwijd hieromtrent snel op een lijn te krijgen. Daarom is het van belang om ook nationaal en in EU-verband voortgang te blijven boeken in het verbeteren van ons zoönosenbeleid. Dit doen we onder andere door onze inbreng in en betrokkenheid bij onder meer het EU Health Union traject en ECDC-verband, waarin we samenwerken op het verbeteren van infectieziektebestrijding, surveillance en pandemische paraatheid en respons.

Op 20 mei hebben WHO, FAO, OIE en UNEP gezamenlijk een One Health High Level Expert Panel (OHHLEP) gelanceerd, waarvan het secretariaat belegd is bij de WHO. Dit panel, waarvan ook de Nederlandse Prof. dr. M.P.G. (Marion) Koopmans deel uit maakt, gaat deze organisaties adviseren over de ontwikkeling van een lange termijnplan voor wat er wereldwijd nodig is om de opkomst en verspreiding van zoönotische uitbraken te voorkomen.

Voor meer informatie verwijzen we naar de op handen zijnde Kamerbrief over de uitkomsten van de WHA en naar de brieven aangaande zoönosenbeleid van 12 februari 2021 (Kamerstuk 25 295 nr. 990) en 14 juni 2021 (Kamerstuk 25 295, nr. 1292).

Biodiversiteit en landgebruik

Grootschalige ecologische veranderingen, zoals verlies van biodiversiteit en ontbossing in de wereld, hebben grote implicaties voor de interacties tussen mens en dier, en daarmee voor de risico’s op zoönosen. In dit kader doet de expertgroep onder meer de volgende aanbeveling: «Onderzoek systematisch de impact van Nederlands beleid op (tropische) ontbossing en veranderd landgebruik in het buitenland en beperk door actief beleid de ongewenste impact. Besteed hierbij specifieke aandacht aan de impact van diervoer voor de Nederlandse veehouderij.» Het kabinet onderschrijft de conclusie van de expertgroep dat de aantasting van habitats en het verkleinen van de leefomgeving van veel dieren en organismen een belangrijke oorzaak is van de toegenomen interactie tussen mensen en dieren en daarmee het risico op het ontstaan van een zoönotische pandemie vergroot. Het verkleinen van de ecologische voetafdruk is vanuit het herstel van de mondiale biodiversiteit dan ook een belangrijk doel van het kabinet. Zoals in het BNC fiche over de evaluatie van het handelsbeleid al is aangegeven gaat Nederland inzetten op een groene transitie. Ook heeft het kabinet in de reactie op de motie van het lid Bouali c.s. (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28) aangegeven dat Nederland zich in zal zetten op het minimaliseren van de import van producten die schadelijke invloed hebben op bossen wereldwijd.

Veehouderij

Naast deze internationale inzet voelt het kabinet ook de verplichting om nationaal te doen wat kan om de risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen zoveel als mogelijk te verkleinen. Voorkomen van zoönosen is nog altijd beter dan genezen, maar 100% voorkomen is onmogelijk. Wél kunnen risico’s op het ontstaan en de verspreiding zo goed als mogelijk beheerst en verkleind worden.

Nederland kent een sterk ontwikkelde veehouderij. Het belang van gezonde dieren en mensen wordt hierin duidelijk onderkend. Er is de afgelopen decennia dan ook fors geïnvesteerd in preventie en monitoring van dierziekten en zoönosen. Zo zijn in Nederland de basismonitoring diergezondheid én de gezamenlijke zoönosenstructuur actief om signalen van (mogelijke) zoönosen op te vangen, te beoordelen en op te volgen waar nodig. De expertgroep erkent de inzet op dit gebied en geeft tegelijk aan dat er nog kwetsbaarheden zijn zoals de handel en transport van landbouwhuisdieren over langere afstanden en een hoge bedrijfsdichtheid.

De expertgroep doet daarom onder andere de volgende aanbevelingen: «Verminder in de komende jaren samen met lokale overheden, vanuit de One Health benadering en met inachtneming van de EU wetgeving, de dichtheid van veehouderijen en de aantallen dieren op de bedrijven tot een niveau waarbij efficiënte overdracht (transmissie) van zoönotische ziektekiemen tussen bedrijven wordt verhinderd. Efficiënte overdracht is gedefinieerd als de situatie waarbij een geïnfecteerd bedrijf gemiddeld meer dan 1 ander bedrijf besmet (de reproductie ratio tussen bedrijven Rh >1), wat resulteert in een grote uitbraak» en «Ontwikkel modellen waarmee voorspeld kan worden bij welke dichtheid van bedrijven en bedrijfsgroottes uitgebreide verspreiding van zoönotische infecties wordt verhinderd, met in achtneming van de internationaal afgesproken bestrijdingsmaatregelen.» Ook beveelt de expertgroep aan: «Streef ernaar dat zich geen pluimveehouderijen bevinden in gebieden waar veel watervogels voorkomen. Verstrek in elk geval geen vergunningen voor nieuwe bedrijven en werk aan een reductie van de bestaande bedrijven.»

Dit zijn stevige aanbevelingen, die een forse impact zullen hebben. Tegelijkertijd staat volksgezondheid altijd voorop en concludeert het kabinet dat het risico op de verspreiding van zoönosen een extra en belangrijke reden is om zorgvuldig te kijken naar de inpassing van de veehouderij in het landelijk gebied. Dit aspect moet worden meegenomen bij de transitie van de landbouw met oog op een toekomstbestendige veehouderij. In het vormgeven van beleid op gebied van stikstof, klimaat, bodem- en waterkwaliteit zal ook het zoönoserisico als belangrijke factor moeten worden meegenomen.

Het kabinet zal daarom opdracht geven om, zoals de expertgroep ook aanbeveelt, epidemiologische modellen door te ontwikkelen om de mate van transmissie van zoönosen te berekenen bij verschillende bedrijfsdichtheden en groottes van bedrijven. Op deze wijze kunnen meerdere scenario’s worden uitgewerkt. Het kabinet wil hierbij naast de al langer voorhanden zijn kennis op gebied van verspreiding van dierziekten, ook recentere kennis over bijvoorbeeld de Sars-CoV-2 uitbraken op nertsenbedrijven benutten. Het kabinet gaat hier de komende weken mee aan de slag en zal uw Kamer na de zomer nader informeren over de opzet en uitwerking van deze opdracht. Ook in de roadmap strategische aanpak vogelgriep (2018) wordt aandacht besteed aan de locatie en dichtheid van pluimveebedrijven om het risico op insleep en verspreiding van vogelgriep te verminderen. Uw kamer is afgelopen najaar geïnformeerd over de uitvoering van deze roadmap (Kamerstuk 29 683, nr.254). Zo is er een werkgroep met LNV, vertegenwoordigers van de pluimveesector en gemeenten ingesteld waarin wordt onderzocht hoe het risico op insleep van vogelgriep meegenomen kan worden in de omgevingsvisie van gemeenten en waarin onder meer resultaten worden gedeeld van lopend onderzoek naar het kwantificeren van risicofactoren voor de insleep van vogelgriep.

Ook doet de expertgroep de aanbeveling om zoönosenrisico’s te beoordelen bij de opkomst van nieuwe dierhouderijsectoren, bij snelle uitbreiding van bestaande dierhouderijen en bij nieuwe ontwikkelingen in de veehouderij, zodat hier rekening mee gehouden kan worden in het beleid van LNV en lokale overheden. Het kabinet vindt dit een belangrijk en waardevol advies en is ook van mening dat deze verantwoordelijkheid bij rijks- en lagere overheden hoort te liggen. Zo zijn bijvoorbeeld de risico’s voor de volksgezondheid van het kweken van insecten al door de NVWA beoordeeld, en is dit een onderdeel van de uitgebreide onderzoeksagenda van deze nieuwe sector. Ook loopt, zoals u weet, al geruime tijd onderzoek naar de gezondheid van omwonenden van geitenhouderijen (VGO). De tussentijdse resultaten worden gedeeld met de provincies en zullen worden meegenomen in het beleid rond de inpassing van geitenhouderijen.

Verder doet de expertgroep de volgende aanbeveling: «Werk samen met Europese organisaties toe naar een reductie van het transport van levende landbouwhuisdieren om het risico op verspreiding van (nog) niet gereguleerde opkomende zoönosen te verminderen. Het is vooral van belang te vermijden dat dieren uit verschillende bedrijven en verschillende landen op bedrijven worden gemengd en met elkaar in contact komen. Het terugdringen van diertransporten over lange afstanden beperkt het herkomstgebied van nieuwe zoönotische ziektekiemen.» Het kabinet erkent dat het belangrijk is om te voorkomen dat zoönosen ongemerkt via transport van levende landbouwhuisdieren over langere afstanden worden verspreid en zal dit in Europees verband inbrengen in de relevante gremia en lopende Europese beleidstrajecten. Het kabinet maakt zich omwille van de aantasting van het dierenwelzijn binnen de EU al langer sterk voor het verminderen van de transportduur van levende dieren, bijvoorbeeld van kalveren en zal dat blijven doen. Het risico op zoönosen is een aanvullend thema, dat moet worden meegenomen in de discussies over deze diertransporten.

Ook de Farm-to-fork strategie van de Europese Commissie richt zich op een transitie naar kortere ketens, die wij ondersteunen. Daarnaast kent Nederland al jaren zeer strikte regels, vaak boven-Europees, ten aanzien van het verplaatsen van dieren. In de herziening van de Europese regelgeving op het gebied van diergezondheid (en zoönosen) heeft Nederland ook gepleit voor strikte regelgeving voor transport van dieren. De volledig herziene EU-diergezondheidsverordening (AHR) is op 21 april van dit jaar van toepassing geworden. De AHR stelt strenge eisen aan diergezondheid bij het transporteren van (landbouwhuis)dieren binnen de EU en voor import uit derde landen. In de AHR zijn instrumenten voorhanden om te reageren op nieuwe dierziekten en zoönosen, waarbij verplaatsen van dieren een risicofactor is. Lidstaten moeten verplicht monitoren op opkomende, en onbekende, ziekten. Mochten deze vastgesteld worden, dan biedt de AHR mogelijkheid om ook EU-wetgeving in te stellen om maatregelen te nemen om verspreiding via de handel en transport in dieren te voorkomen.

Gezelschapsdieren en niet-gedomesticeerde dieren

Contact met dieren brengt naast positieve belevingen, zoals gezelschap, sport of hulp, soms ook risico’s met zich mee. De expertgroep wijst er op dat bijvoorbeeld door nauw contact van mensen met hun gezelschapsdier, ziekteverwekkers kunnen worden overgebracht. Hoewel de risico’s klein zijn, zou ook via deze route een zoönose kunnen verspreiden. Daarbij wijst de expertgroep ook op de risico’s van besmetting met zoönosen door het houden van niet-gedomesticeerde diersoorten of dieren die uit het wild zijn gevangen.

De expertgroep beveelt daarom aan om «een lijst vast te stellen van alle diersoorten die als gezelschapsdieren gehouden mogen worden (positieflijst), rekening houdend met het zoönoserisico naast andere relevante aspecten zoals dierenwelzijn en bedreigde diersoorten. Daarbij moet voldoende rekening worden gehouden met de juridische barrières waardoor een eerdere positieflijst niet kon worden ingevoerd.» Zoals u weet is er de afgelopen jaren veel inzet gepleegd op de positieflijst, we naderen hierin een afsluitende fase. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst een uitgebreide lijst van zoogdiersoorten beoordeeld volgens een wetenschappelijk vastgestelde beoordelingssystematiek (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Het risico voor de volksgezondheid, inclusief het risico op zoönosen, heeft een centrale plek in deze systematiek. Uw Kamer zal na de zomer nader geïnformeerd worden over het vervolg van de positieflijst, waarbij we via die weg invulling zullen geven aan deze aanbeveling van de expertgroep.

Markten met dieren in Nederland

In lijn met de aanbeveling om internationaal werk te maken van het uitbannen van markten met levende (wilde) dieren, wil het kabinet ook voor Nederland en de EU stappen zetten om de zoönotische risico’s die bestaan bij handel en tentoonstellen van wilde, niet-gedomesticeerde dieren te verkleinen. Het kabinet zal zich daarom sterk maken om te komen tot een verbod op de import en het aanwezig zijn op markten en beurzen van uit het wild gevangen niet-gedomesticeerde dieren van buiten Europa, zoals hiervoor binnen de EU al langer een verbod geldt op wildvang. Verder zal het kabinet in beeld brengen in welke mate nu in gevangenschap gefokte, maar niet-gedomesticeerde diersoorten in Nederland op markten en beurzen aanwezig zijn en welke zoönotische risico’s hiermee gepaard gaan. Op basis daarvan zullen we beoordelen of aanvullende maatregelen, waaronder de mogelijkheid van een eventueel verbod op de handel in of het tentoonstellen van bepaalde diersoorten, noodzakelijk zijn om deze risico’s te verkleinen. Hiervoor zal tevens een verkenning worden uitgevoerd naar de juridische basis voor dergelijke maatregelen. Deze verkenning zal onder meer betrekking hebben op de ruimte die er is om binnen de internationale en Europese kaders dergelijke regels te stellen en op de onderbouwing van de mogelijke maatregelen.

Versterking van monitoring en surveillance in het kader van paraatheid

De expertgroep doet een aantal aanbevelingen om beter voorbereid te zijn op een zoönotische uitbraak. Zo adviseert zij om een omvattend nationaal plan voor paraatheid en respons te ontwikkelen, gebruikmakend van lessen uit diverse uitbraken en pandemieën in het verleden.

Het kabinet heeft uw Kamer op 18 juni jl. geïnformeerd over de eerste richtingen van pandemische paraatheid voor de (middel)lange termijn (Kamerstuk 25 295, nr. 1297). De aanbevelingen van de expertgroep vormen hiervoor goede inbreng. Naar aanleiding van COVID-19 vinden nationaal en internationaal evaluaties plaats. Uiteindelijk zullen hier beleidsaanscherpingen uit volgen. Deze worden vertaald in crisisplannen en draaiboeken, zoals het Nationaal Crisisplan Infectieziekten dat herijkt wordt. Hierop werken we ook samen in Europees verband; paraatheidsplannen maken ook onderdeel uit van het hierboven genoemde EU Health Union traject.

Op het gebied van monitoring beveelt de expertgroep aan om een systematische en zo volledig mogelijke monitoring wilde dieren en de zoönotische ziektekiemen waarmee zij besmet zijn te realiseren, en een structurele systematische monitoring van de populaties en besmettingsgraad van vectoren te garanderen. Ook nu al vindt monitoring plaats van wilde dieren en vectoren. De data en kennis omtrent vectoren worden ook in Europees verband gedeeld en ontwikkeld via Vectornet, met het RIVM als Europese projectleider van dit project. Zo wordt de surveillance op Europees niveau verbeterd. Gezien de ontwikkelingen om ons heen, zoals klimaatverandering en vergroening, ziet het kabinet de waarde van deze aanbeveling in om na te gaan waar mogelijk hiaten zitten in de kennis en in de aanpak. Zo hebben we, naar aanleiding van de vondst van het westnijlvirus in Nederland in najaar 2020, moeten constateren dat er onvoldoende inzicht is in de ecologische dynamiek van deze virusinfectie in Nederland, en dit inzicht is noodzakelijk om een effectieve en gerichte surveillance- en bestrijdingsstrategie op te zetten (Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1176). Voor westnijlvirus is inmiddels een (onderzoeks)aanpak ontwikkeld. Onderdeel hiervan is een communicatieplan ten aanzien van de risico’s bij verspreiding van infectieziekten door muggen, gericht op burgers en andere betrokken partijen. Risicocommunicatie is immers ook een belangrijke taak van de overheid. Dit is een voorbeeld waarmee invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen omtrent de in het advies benadrukte «zoönosegeletterdheid». Met de introductie van de term zoönosegeletterdheid vraagt de expertgroep aandacht voor het belang dat kennis en alertheid op het gebied van zoönosen veel breder verspreid wordt. Iedereen komt in meer of mindere mate in aanraking met dieren en vectoren en iedereen draagt door gedrag en leefstijl bij aan zoönoserisico’s. Zoönosegeletterdheid (naar analogie van health literacy, «gezondheidsgeletterdheid») kan volgens de expertgroep daarom bijdragen aan het verkleinen van zoönoserisico’s. Het kabinet gaat met het RIVM en de NVWA in gesprek om te bekijken of zij een rol kunnen spelen in het, op basis van risico-inschattingen, in beeld te brengen van verbeteringen van de monitoring van wilde dieren en vectoren en welke stappen zij nodig achten om adequaat te kunnen reageren op nieuwe zoönotische bedreigingen.

Daarnaast doet de expertgroep een aantal aanbevelingen over het versterken van surveillance in de humane zorg, zoals geautomatiseerde rapportagesystemen in ziekenhuizen en bij huisartsen, en meer en uitgebreidere microbiologische diagnostiek. Ten aanzien van de surveillance zal bekeken moeten worden waar verbetering op bestaande systemen kan plaatsvinden en waar aanvullend behoefte aan is. We gaan met het RIVM in gesprek over de mogelijkheden van rapportagesystemen voor ziekenhuisopnamen op grond van klachten die kunnen samenhangen met zoönosen, waaruit de meerwaarde blijkt ten opzichte van de bestaande surveillance. We willen onderzoeken hoe we (meer) systematische microbiologische diagnostiek van onder andere zoönotische infecties kunnen inzetten. Zoals reeds gemeld in de Kamerbrief van 18 juni jl., onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijke meerwaarde en voorwaarden om het aantal Nivel-peilstations voor patiënten met influenza/griepachtige klachten of met andere acute luchtweginfecties bij huisartsen uit te breiden. In de komende periode zal ik uw Kamer hierover uitgebreider informeren. In diezelfde Kamerbrief hebben we aangegeven dat het kabinet onderzoekt of de infrastructuur van rioolwatermonitoring, zoals opgezet voor de monitoring van SARS-CoV-2, ingezet kan worden om andere indicatoren te monitoren.

Tot slot adviseert de expertgroep om te onderzoeken welke knelpunten bij surveillance en uitbraakmanagement ontstaan door privacywetgeving, en daar oplossingen voor te ontwikkelen. We gaan met het RIVM en andere partijen in gesprek over een analyse van de knelpunten die zij op dit terrein zien. Afhankelijk van deze uitkomsten kan worden bezien welke aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn.

Vooruitblik

Wij zullen de komende maanden benutten om het rapport in detail te bestuderen en de aanbevelingen te waarderen ten opzichte van al bestaande instrumenten, om zo te bepalen welke acties in het plan van aanpak voor de versterking van het huidige zoönosenbeleid een plek moeten krijgen. Voor sommige belanghebbende partijen, zoals de veehouderijsectoren, staan zoals aangegeven stevige aanbevelingen in het rapport. Hier is het kabinet zich ten volle van bewust. Het kabinet hecht er dan ook waarde aan om de komende periode te benutten voor gesprekken met deze en andere belanghebbenden, zoals natuurorganisaties, zorgpartijen en kennisinstellingen over dit rapport en de nadere uitwerking ervan in concreet beleid. Tegelijk wil het kabinet ook vooruit en hebben we in deze brief aangegeven hoe wij met een aantal aanbevelingen nu al aan de slag gaan.

Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de evaluatie van de aanpak van de uitbraken van SARS-Cov-2 op nertsenbedrijven. Deze evaluatie is mede van belang om het zoönosenbeleid richting de toekomst te versterken. De uitkomsten hiervan worden half november verwacht.

Tot slot

Wij willen de leden van de expertgroep danken voor hun inzet om te komen tot dit waardevolle rapport. De experts hebben in zeer korte tijd een veelomvattend advies opgesteld. Het rapport biedt een goede basis voor een vertaling naar een plan van aanpak zoönosen. Wij gaan ervan uit zo een belangrijke bouwsteen te hebben geleverd voor het volgende kabinet om het zoönosenbeleid, zowel in Nederland als internationaal, te versterken.

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven