25 287
Bestuurlijk eindperspectief kaderwetgebieden

nr. 16
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 oktober 1998

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 23 september 1998 overleg gevoerd met minister Peper van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken d.d. 29 juni 1998 inzake reactie op brieven van de provincie Zuid-Holland en wijkbewoners van Leeuwendaal te Rijswijk betreffende ARHI-procedure «ruimte voor Den Haag» (BiZa-98-706);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 16 september 1998 over de ARHI-procedure «ruimte voor Den Haag» (BiZa-98-855);

– de uitvoering van de motie-Remkes c.s. (25 287, nr. 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mede vanwege het procedurele karakter van dit overleg kon de heer Schutte (GPV) geen oplossing aandragen voor de heftige discussies in de Haagse regio, maar moest hij volstaan met de rol van de Kamer, waarbij de motie-Remkes c.s. uitgangspunt is. Voor de regio is een oplossing zeer urgent, mede omdat zij in het verleden zelf niet uit de problemen is gekomen, hetzij uit onmacht, hetzij uit onwil. Overigens zou een oplossing zijns inziens dichterbij hebben geleden als de motie-Remkes er niet was gekomen. Deze motie kan niet los worden gezien van de motie over regio Zuidoost-Brabant. Namens zijn fractie is in die tijd gesproken over een politieke deal; er zou een sterke stadsprovincie Rotterdam komen en die mocht er dan niet in Haagse regio komen. Daar zou men zijn heil moeten zoeken in grenswijziging en financiële sanering. Na het aantreden van Paars II kan worden geconstateerd dat deze deal in duigen ligt en de regio Den Haag met brokken dreigt te blijven zitten. Een stadsgewest rondom Eindhoven is van de baan en gaat er alsnog een gemeentelijke herindeling plaatsvinden, zeker in deze kabinetsperiode zal de sterke stadsprovincie Rotterdam een fictie blijven, om over Den Haag nog maar te zwijgen.

De gekozen oplossing als uitvloeisel van de motie-Remkes leek hem een moeizame. Den Haag krijgt niet wat het wilde, nl. een stadsprovincie, en de meerderheid van de regiogemeenten is mordicus tegen de voorge-stelde oplossing. De heer Schutte moest jammer genoeg constateren dat er aan het voorgelegde plan ook geen bestuurlijk ruimtelijke visie voor de gehele regio ten grondslag ligt. Zijns inziens heeft dat ook alles te maken met de inhoud van de motie-Remkes en de wijze van uitvoering.

Het kwam hem voor dat de snelheid van de procedure zwaarder heeft gewogen dan inhoud van de voorgestelde oplossing. De 10%-grens van wet ARHI als competentiegrens voor provinciale staten heeft een eigen zelfstandige rol gekregen, waarbij volgens hem bovendien nog op oneigenlijke wijze gebruik is gemaakt van een overigens bestaande wettelijke bevoegdheid. De aangegeven grens is zijns inziens bedoeld om marginale wijzigingen in een groter plan soepel te realiseren en niet om grote bestuurlijke ruimtelijke knelpunten tot oplossing te brengen. Ook kan door deze grens de overgang van een beperkt aantal inwoners soepeler verlopen. Over de inhoud van het voorstel is nu het woord aan provinciale staten. Mochten zij hiertoe besluiten, dan zal een belangrijk criterium moeten zijn of de voorgestelde ingreep voldoende logisch is om toekomstwaarde te hebben. Hoe die beslissing ook moge uitvallen, voor de heer Schutte komt het meer neer op «eens maar nooit weer»! De Kamer doet er zijns inziens goed aan niet meer te verwachten van politieke deals in de coalitie dan van publieke besluitvorming na een openbaar debat in de Kamer. Dat laatste zal altijd beter standhouden.

De heer De Cloe (PvdA) memoreerde dat zijn fractie in de discussie van verleden jaar zich duidelijk voorstander heeft betoond van een sterke stadsprovincie maar ook heeft aangegeven dat, indien die er niet komt, nadrukkelijk moet worden gekeken naar een oplossing voor met name de ruimtelijke problematiek van de zo beklemde stad Den Haag. Grootschalige bouwlocaties, zoals Ypenburg en Leidschenveen, uitbreidingslocaties ten zuiden van de stad en een voldoende ruime corridor om Den Haag een zelfstandige regiefunctie te geven, zouden daarbij minimaal aan de orde zijn. Welnu, die stadsprovincie is niet doorgegaan omdat er geen draagvlak voor bestond en er grote verdeeldheid over bestond, niet alleen binnen de Kamer, maar ook zo'n acht gemeenten voelden er niets voor. Vandaar de motie-Remkes die uitspreekt dat de stad Den Haag dan uitgebreid zou moeten worden met genoemde locaties. Den Haag is immers een zeer beklemde stad: in twintig jaar tijd 150 000 inwoners minder, is het middenkader vrijwel verdwenen, het draagvlak in de stad verminderd en een groot gebrek aan ruimte ontstaan voor woningbouw en bedrijfsterreinen.

De heftige discussies en de getoonde grote betrokkenheid kon de heer De Cloe zich heel goed voorstellen, maar die mogen volgens hem toch niet het zicht op een oplossing voor de centrumstad verhinderen. Het grotestedenbeleid vraagt om een centrumstad in een goede positie. Grenscorrecties zijn een vorm van solidariteit om de centrale stad die centrumfunctie te geven en op een goede manier te kunnen uitvoeren. Het alternatief dat door gedeputeerde en provinciale staten is aangedragen, is zo ongeveer ook het enige alternatief dat naar voren is gekomen in het debat over de motie-Remkes.

Hij stipuleerde vervolgens dat de ARHI-procedure zijns inziens niet alleen is bedoeld om grillig grensverloop te corrigeren. Uit het verstrekte overzicht blijkt ook dat zij de laatste jaren mede is gebruikt om met name centrale steden te versterken met vooral bouwlocaties. Wat de grens van 10% betreft, herinnerde hij eraan dat die via amendement is opgetrokken tot 15% al gaf hij toe dat Eerste Kamer daarmee niet akkoord is gegaan.

In zijn uitvoerige brief van 16 september zegt de minister terecht dat hij op dit moment niet aan zet is. Zowel uit deze brief als uit het regeerakkoord blijkt duidelijk dat hij wel steun geeft aan uitvoering van de motie. Maar komt de minister dan wel aan zet als gedeputeerde staten van Zuid-Holland iets anders voorstellen dan motie-Remkes? In dat geval kan de Kamer toch terecht wensen daarover met de minister te spreken?

Ten slotte merkte de heer De Cloe op dat ideale oplossingen in dit soort situaties nooit voorhanden zijn, dat zelfs ideale oplossingen vaak niet voldoende draagvlak hebben, maar erkend moet toch worden dat als er niets gebeurt dat ook geen oplossing biedt voor de centrale stad. Zijn fractie heeft er in ieder geval vertrouwen in dat de provincie Zuid-Holland de motie uitvoert zoals door de Kamer is bedoeld.

De heer Van Beek (VVD) merkte op dat toen de Kamer bij meerderheid besloot geen stadsprovincie in Haaglanden te creëren het duidelijk was dat andere procedures in gang moesten worden gezet. Vanaf de totstandkoming van de Kaderwet is duidelijk geweest dat het of een stadsprovincie moest worden of dat er andere oplossingen zouden moeten worden aangedragen, waarbij op het instrument van gemeentelijke herindeling is gewezen. De motie-Remkes op zich houdt al een keuze in die enigszins afwijkt van de aanpak in andere regio's, nl. voor een wat kleinschalige herindeling; er worden immers gebieden in genoemd en geen gemeenten.

Ondanks haar bezwaren heeft de regering toegezegd de motie te zullen uitvoeren en heeft zij het provinciaal bestuur gevraagd of het bereid was een dergelijke procedure in gang te zetten. De provincie had dat kunnen weigeren en dan zouden de bevoegdheden van de provincie zijn overgegaan naar het kabinet. De provincie heeft haar verantwoordelijkheid echter genomen en de heer Van Beek vond dat ook wel terecht.

De verantwoordelijkheid ligt nu dus bij het provinciaal bestuur. Dat moet nu met een voorlopig voorstel kijken wat reacties zijn. Dat door deze procedure aanzienlijke gebieden van de ene naar de andere gemeente verschuiven is niet nieuw, maar nu de procedure loopt, er zoveel vragen rijzen en er zoveel emoties ontstaan, zowel bij voor- als tegenstanders, heeft het provinciaal bestuur ook de verantwoordelijkheid om een afdoend antwoord te geven. Zolang die procedure gaande is en er ook een principiële vraag aan de rechter is voorgelegd, leek het de heer Van Beek niet juist om als Kamer te interveniëren. Als er een definitief voorstel of standpunt van provinciale staten bekend is, kan de Kamer wel bezien of daarmee is voldaan aan de intenties die met de motie-Remkes zijn uitgesproken.

Desgevraagd merkte de heer Van Beek nog op dat zijn fractie nog voluit achter de inhoud van de motie-Remkes staat, maar dat zij niet de procedure die aan de provincie is overgelaten wenst te doorkruisen. Niet alleen de provincie moet een eerlijke kans krijgen om de procedure op een goede manier af te ronden, maar ook degenen die er bezwaren tegen hebben ingebracht.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) was het met de heer Schutte eens dat politieke deals vaak geen stand houden, met name omdat zij reacties oproepen waarmee geen rekening is gehouden. Met deze gevolgen van dit politieke handjeklap wordt de Kamer nu geconfronteerd.

Inmiddels zijn gedeputeerde staten van Zuid-Holland met een plan gekomen dat allemaal kleine grenscorrecties bevat en in feite neerkomt op een behoorlijke gemeentelijke herindeling. Inspraakmogelijkheden worden nauwelijks geboden, want de tijd is er niet voor genomen; er is voor snelheid gekozen, met name voor de kortere procedure van grenscorrecties, waarmee tegelijk veel gras voor de voeten van de inwoners en ook de bestuurders van de erbij betrokken gemeenten is weggemaaid.

Inderdaad is het nog te vroeg voor een definitief oordeel over de provinciale voorstellen; de uiteindelijke beslissing is nog niet bekend en ook nog niet de uitspraak van de rechter in kort geding. De CDA-fractie was tegen motie-Remkes en is dat nog steeds, omdat zij niet de oplossing biedt voor de grootstedelijke problematiek in de regio zoals de stadsprovincie, althans het Haaglandse model, die wel bood. Dat beperkte zich niet tot Den Haag en enkele randgemeenten, maar sloeg op de gehele regio en daar gaat het toch om als wordt gesproken over regie, ontsluiting en toekomstvisie. Die laatste was er wel, maar na deze motie-Remkes zeker niet!

In het debat in de Eerste Kamer over wijziging wet ARHI is de 15%-grens niet geaccepteerd en is duidelijk uitgesproken dat de motie-Remkes toch een slechte oplossing was voor de problematiek in Haaglanden. Wat is de visie van de minister daarop?

Voorts vroeg zij of bij de uiteindelijke voorstellen exact zal worden aangegeven wat de financiële effecten zijn en of de corridor nu wel of niet nodig is voor een uitkering uit het Gemeentefonds.

In het regeerakkoord wordt gesteld dat de plannen van gedeputeerde staten «in principe» zullen worden uitgevoerd. Dat geeft de nodige ruimte aan, maar welke ruimte precies? Waarom is voor Haaglanden niet dezelfde aanpak gekozen als voor Rotterdam en Amsterdam, nl. die van samenwerking?

Op 14 oktober komt er een referendum over al deze plannen. In zijn vorige functie heeft deze minister daarmee de nodige ervaringen opgedaan. Welke waarde hecht hij aan uitslag van het referendum? Desgevraagd door de heer De Cloe die stelt dat een referendum waarvan de uitslag al bij voorbaat bekend is in feite een oneigenlijk instrument is, memoreerde mevrouw Van der Hoeven dat haar fractie, zoals bekend, geen voorstander van het referendum is, maar wel van mening is dat als dat middel ter beschikking staat, het ook moet en mag worden gebruikt.

Ten slotte vroeg zij de minister wat zijns inziens de consequenties van het kort geding kunnen zijn. Haars inziens hebben de indieners van de motie-Remkes een oplossing bedacht die in feite geen oplossing is. Mede daarom wil zij zo snel mogelijk na 18 november, als provinciale staten van Zuid-Holland hebben gesproken, van de minister vernemen hoe het staat met de financiële en inhoudelijke aspecten, welke problemen worden opgelost en of dat past bij de visie die hij ongetwijfeld heeft over de totale grootstedelijke problematiek.

Ook de heer Hoekema (D66) vroeg de minister wat hij gaat doen als hij na 18 november a.s. moet constateren dat de motie-Remkes in feite niet is uitgevoerd. Welke ruimte heeft het kabinet dan om tot besluitvorming te komen? Hij wilde er geen misverstand over laten bestaan dat zijn fractie nog steeds onverkort achter de motie staat en erop vertrouwt dat zij door de provincie op een goede wijze zal worden uitgevoerd. Het gaat om ruimte – en dat in verschillende betekenissen van het woord – voor Den Haag en voor de regio ter oplossing van gezamenlijke problemen, van Den Haag en ook van de regio. Deze kwestie houdt de bestuurlijke en maatschappelijke gemoederen, zoals de minister terecht in zijn brief stelt, nu al zo'n 50 jaar bezig. Er is ondertussen gewerkt met lichte en ook met zwaardere vormen van samenwerking maar nog steeds zijn de knellende problemen voor Den Haag en de regio niet goed opgelost. Vanwege het belang van een gezamenlijke aanpak is de D66-fractie altijd van harte voorstander geweest van een sterke stadsprovincie met sterke bevoegdheden, een duidelijk financieel verdeelmodel en duidelijke afspraken over het grondbeleid. Die stadsprovincie nu blijkt op dit moment niet haalbaar te zijn en vandaar dan ook de motie-Remkes.

De provincie heeft in 1997 de verantwoordelijkheid genomen die in motie is gevraagd. Tot nu toe is zij zorgvuldig en snel te werk gegaan, maar de crux komt natuurlijk bij het definitieve voorstel waarover provinciale staten zich in november zullen uitspreken. Bij de beoordeling daarvan achtte de heer Hoekema zijn fractie ten volle gebonden aan de motie-Remkes die zijns inziens volledig, dus woord voor woord moet worden uitgevoerd.

Met de heer De Cloe kon hij zich de emoties heel goed voorstellen, maar hij hoopte toch dat het bestuurlijke en maatschappelijke overleg in harmonie zullen blijven verlopen. Hij hoopte vervolgens zeer, met name in het belang van de regio als geheel, dat de geest van samenwerking tussen randgemeenten en Den Haag in stand kan blijven. Hopelijk ligt er eind november niet alleen een voorstel dat geaccepteerd kan worden door provinciale staten, maar ook een draagvlak geniet in de betrokken gemeenten.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) erkende de problemen van Den Haag wel degelijk maar vroeg zich toch af of de geboden oplossing via de motie-Remkes wel de juiste is. Haar fractie is altijd voor een sterke stadsprovincie geweest, maar die is er jammer genoeg niet gekomen. De brief van de minister geeft weliswaar een duidelijk overzicht van de gang van zaken tot nu toe, maar niet hoe het debat in de Kamer is verlopen. Dat debat nu vond zij in ieder geval niet zo verheffend. Zelf heeft zij het getypeerd als een politiek kwartetspel waarbij het ene gebied tegen het andere werd ingeruild en de conclusie die zij nu moet trekken is toch dat alle gebieden met de gebakken peren zitten.

Zij maakte zich ernstige zorgen over de verslechterde verhoudingen tussen de gemeente Den Haag en de omringende gemeenten. Er wordt zelfs niet meer met elkaar gepraat, althans niet gecommuniceerd, en allerlei andere overleggen dreigen te worden opgezegd. Nu de verhoudingen zo verslechterd zijn is ook het draagvlak minimaal en het gaat voor haar zeker niet alleen om een draagvlak in kwantitatieve zin. Is er naar de mening van de minister nog wel sprake van een werkbare situatie?

Zij was het er voorts mee eens dat de Kamer nu niet aan zet is en dat het vooralsnog aan de provincie moet worden overgelaten, maar als het besluit eenmaal is gevallen, zag ook zij graag de reactie van de bewindsman tegemoet op de door mevrouw Van der Hoeven gestelde vragen.

Mevrouw Kant (SP) stelde voor alle duidelijkheid voorop dat de SP niet voor de motie-Remkes heeft gestemd. Officieel gaat het om grenscorrecties, de provincie noemt het herindeling, maar zij bleef het toch maar annexatie noemen. Er zijn voor haar ook geen argumenten voor. Argumenten die worden aangedragen vindt zij in feite allemaal oneigenlijke. In de motie wordt een financieel argument aangedragen, maar haars inziens mogen herindelingen niet worden gebaseerd op financiële posities van gemeenten. Uiteraard kunnen er best financiële problemen zijn, maar die moeten op een andere manier worden opgelost.

Een ander argument is dat van een gebrek aan ruimte die er overigens door herindeling niet bij komt. Bouwen kan ook via samenwerking. Daar was in dit gebied al voldoende sprake van; er waren zelfs al plannen gereed! Voor de SP zijn de wensen van de bevolking in dit soort zaken essentieel. Zoals al duidelijk is gebleken kunnen de inwoners er niet mee instemmen. Bestuur is er toch voor de mensen en de mensen niet voor het bestuur? Wat zal de uitkomst van het referendum overigens betekenen?

Volgens de geldende regels mag er dan misschien wel sprake zijn van grenscorrecties, maar volgens mevrouw Kant was het wel in strijd met de geest van de wet. Het kan toch niet de bedoeling zijn om de verantwoordelijkheid voor zulke ingrijpende wijzigingen van het Rijk te delegeren naar gedeputeerde staten? Wat zal er gebeuren als blijkt dat die grens van 10% wordt overschreden? Komt de Kamer dan alsnog aan bod? Het heeft er alle schijn van dat deze grens bij de voorstellen een belangrijke rol heeft gespeeld. Is het bovendien redelijk om bij de 10%-grens alleen de kijken naar de huidige locaties en niet naar de toekomstige Vinex-bewoners? Zijn zij niet feitelijk al bewoners? Wellicht is ook dit strikt volgens de regeltjes geïnterpreteerd, maar ook dit leek de SP-fractie in ieder geval in strijd met geest van de wet. Overigens bevat art. 1 van de Wet ARHI, waarin over die 10% wordt gesproken, geen tijdsbepaling. Je zou er van uit kunnen gaan dat dit geldt op het moment van de herindeling, maar als toekomstige bewoners al bekend zijn en rekening hebben gehouden met de oude situatie?

In een brief die de SP-fractie heeft ontvangen, staat de handelwijze van gedeputeerde staten heel goed weergegeven: het is als een auto die vol gas door oranje licht rijdt. De toelichting van gedeputeerde staten is: keuze voor snelheid. Een fatsoenlijke autobestuurder zet in zo'n situatie echter de voet op de rem. Mevrouw Kant zou daaraan nog toe kunnen voegen dat bij het rijden door oranje licht toch al de nodige ongelukken gebeuren, want er wordt toch over de mening van de bevolking heen gereden.

De heer Van den Berg (SGP) wees erop dat zijn fractie altijd zeer kritisch is bij gemeentelijke herindeling, want schaalvergroting is lang niet altijd een panacee voor alle kwalen. Bij herindeling spelen bovendien zulke grote belangen dat de grootst mogelijke zorgvuldigheid is geboden.

Die zorgvuldigheid baarde hem grote zorgen, te beginnen bij de motie-Remkes die hij al eerder een heel slechte motie heeft genoemd. Het gaat erom dat bij motie een herindeling wordt geregeld en dat is een onbekend fenomeen in het staatsrecht. Vervolgens is er een keuze gemaakt voor grenscorrecties. De regering is daar mede verantwoordelijk voor, want die heeft de provincie uitgenodigd op basis van art. 288, lid 1 Gemeentewet. De SGP-fractie vindt dat hoogst dubieus, niet alleen gelet op de letter, maar zeker ook de geest van de Wet ARHI. Het is nooit de bedoeling geweest om daarmee problemen van bestuurlijke organisatie op te lossen en de problemen in de regio Haaglanden zijn toch van bestuurlijk organisatorische aard.

De heer Van den Berg neigde er dan ook toe om hier te spreken van een «detournement de procedure». Wordt hier niet gewoon gebruik gemaakt van procedure die niet voor deze gevallen bedoeld is? Zijns inziens blijkt dat ook wel uit het feit dat men zich in allerlei bochten moet wringen om beneden 10% te blijven. Ruimtelijk gezien leidt dat ook tot gedrochtelijke oplossingen, zoals een corridor door een wijk die is aangelegd als een verkeersluwe wijk. Een en ander kwam de hem procedureel gezien als zeer onzorgvuldig over, nog afgezien van het bericht dat de provincie overweegt om gelet op de 22 000 bezwaarschriften, de eigen inspraakregels aan te passen om maar niet iedereen te hoeven horen. Dat zou het toppunt zijn en hij nam aan, dat de minister dit ook niet zal accepteren. Het lijkt erop dat de provincie maar een devies heeft, nl. snel maar niet zorgvuldig! Over het Wateringse Veld hebben Den Haag en Wateringen al eerder een convenant gesloten onder regie van de provincie. In feite pleegt de provincie nu dan ook een vertrouwensbreuk door in strijd met het convenant nog een extra deel van het Wateringse Veld aan Den Haag toe te voegen.

De heer Van den Berg sloot zich aan bij de vraag wat de minister doet als provinciale staten het voorstel van gedeputeerde staten zullen verwerpen en wat doet hij met de voortgang van de wijziging van de Wet ARHI. Zijn fractie heeft zich altijd tegen die verhoging van 10% naar 15% uitgesproken.

Hij was ervan overtuigd, dat de oplossing in deze regio nooit door gemeentelijke herindeling kan worden bereikt, net zo min als door de creatie van een stadsprovincie. Op intergemeentelijke samenwerking rust gelukkig geen taboe meer. Volgens dit kabinet horen vormen van intergemeentelijke samenwerking gelukkig ook weer tot de mogelijkheden. De randgemeenten hebben op dat punt de nodige voorstellen gedaan en hij hoopte dat Den Haag daar positief op zal inspelen. Als op deze manier wordt voortgegaan zal het bestuurlijk klimaat in deze regio voor vele decennia vertroebeld zijn en zal er niets meer kunnen gebeuren.

Antwoord van de regering

De minister hechtte eraan het procedurele karakter van dit overleg te onderstrepen, dat is voor hem reden waarom hij op een aantal vragen niet zal ingaan. In het Nederlandse bestuurlijke model is het ook een goed gebruik om de verschillende verantwoordelijkheden gescheiden te houden. Anders dan al uit het regeerakkoord blijkt, wenst hij niet vooruit te lopen op het uiteindelijke resultaat. De provincie is bezig met een procedure zoals die door de Kamer is gewild. De vraag wat hij zal doen als... vond hij dan ook te voorbarig. De motie-Remkes/Scheltema-de Nie/De Cloe is zijns inziens volstrekt helder en het maakt zijns inziens niet uit hoe die tot stand is gekomen. Moties worden in dit parlement door meerderheden aangenomen en worden daarmee onderdeel van de politieke werkelijkheid. In deze motie is een bepaald gezichtspunt neergelegd in de context van een uitvoerig debat over het bestuurlijk eindperspectief voor de regio Haaglanden. Toen is ook heel duidelijk naar voren gekomen dat in ieder geval de centrumgemeente Den Haag meer ruimte nodig heeft in meer betekenissen van het woord. Daar was de formule stadsprovincie voor bedoeld, waartegen overigens de randgemeenten ook bezwaren hadden. Die bezwaren blijven bestaan nu een andere mogelijkheid aan de orde is.

Naar de mening van de bewindsman past de uitvoering van de motie-Remkes c.s., zoals die door de provincie ter hand wordt genomen binnen zowel de letter als de geest van de ARHI-wet. Hij wilde niet vooruitlopen op de discussie in de Eerste Kamer over mogelijke verhoging van het 10%-percentage. De minister wijst op een uitspraak van de onafhankelijke rechter over het feit dat de ARHI-wet geen ruimte laat voor twijfel omtrent de toepassing van het 10%-criterium.

Als de provincie zich niet bereid had verklaard de motie uit te voeren, had de minister het initiatief moeten nemen. Maar wie de uitvoering ook ter hand had genomen, de motie behoort te worden uitgevoerd tegen de achtergrond van het inzicht bij de meerderheid van de Kamer – ook neergelegd in het regeerakkoord dat de meerderheid van deze Kamer heeft onderschreven – dat de centrumstad in Nederland meer ruimte nodig heeft, in meerdere betekenissen van het woord. Daar gaat het bij de uitvoering van de motie om en het kwam hem voor dat de provincie dat ook doet en dat de Tweede Kamer daar op dit moment zich niet al te indringend mee moet gaan bemoeien. Hetzelfde gold volgens hem voor de financiën. De stukken daarover zijn in ieder geval geruststellend. De minister wilde op dit moment echter niet ingaan op de detailvragen inzake de financiën en dergelijke, omdat de provincie nu aan zet is.

Welke ervaringen hij met het referendum ook heeft opgedaan, het gaat er zijns inziens om dat het instrument moet worden ingepast in het staatsrecht, iets waarmee de CDA-fractie de nodige moeite meer blijkt te hebben. Voor de bestuurlijke ordening zijn zogenaamde «instant referenda» toch niet het meest beslissende uitgangspunt. Op zich was hij voorstander van het gedachtegoed maar het moet wel worden ingebed in een goed staatsrechtelijk systeem dat door beide Kamers is geaccordeerd.

De minister wilde in dit stadium zeker niet ingaan op eventuele consequenties van het kort geding dat door de randgemeenten is aangespannen, en op de eventueel verslechterde verhoudingen. Hij constateerde dat deze in het Haagse overigens niet altijd even bloeiend zijn geweest. Daar is de huidige bestuurlijke situatie geen uitzondering op. Waar wat beweging in bestuur komt, is iedereen in beweging.

Hij herhaalde vervolgens dat in het regeerakkoord met zoveel woorden staat dat aan centrumgemeenten ruimte moet worden geboden die voor hun goed functioneren noodzakelijk is. In het perspectief daarvan moet de inzet van het kabinet op dit punt worden gezien. Het regeerakkoord duidt er ook op dat als dat niet lukt, grotere ingrepen niet ondenkbaar zijn. Daarop wenste hij echter nu niet vooruit te lopen. De positie van de centrumgemeenten in het grotestedenbeleid moet helder zijn. De problemen van Den Haag zijn al lang bekend. In de voorstellen die door de Kamer zijn geaccordeerd, waaronder de motie-Remkes c.s., is ruimte geboden om gelet op het echec van de stadsprovincie aandacht te besteden aan de grotestadsproblemen van Den Haag. Daarmee kan in ieder geval deze grote stad voor de komende decennia enige ruimte worden gegeven, zij het met enige omvangrijke territoriale correcties.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD)

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Wagenaar (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Schreijer-Pierik (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Kuijper (PvdA), Apostolou (PvdA), De Milliano (CDA), Eurlings (CDA), Albayrak (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Essers (VVD).

Naar boven