25 280
Aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb I)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. VOORSTEL VAN WET

Hoofdstuk 1 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht

– De onderdelen C t/m F van het enig artikel ontbraken.

Hoofdstuk 3 Ministerie van Binnenlandse zaken

– De artikelen 1 tot en met 7 waren genummerd 2 tot en met 8; de artikelen 8 tot en met 16 waren genummerd 10 tot en met 18.

– Artikel 1 luidde:

ARTIKEL 1

Artikel 29 van de Algemene wet gelijke behandeling wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «bekendgemaakte beleidsregels» vervangen door: beleidsregels.

2. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

– In artikel 3 (thans 2) ontbraken de onderdelen B en C. De onderdelen C en D waren geletterd B en C.

– Artikel 5 (thans 4) luidde:

ARTIKEL 5

De Gemeentewet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 83 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «worden toegekend» vervangen door: worden gedelegeerd.

2. In het eerste lid wordt «opgedragen taken» vervangen door: gedelegeerde bevoegdheden.

B

Artikel 84 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «worden toegekend» vervangen door: worden overgedragen.

2. In het eerste lid wordt «opgedragen taken» vervangen door: overgedragen bevoegdheden.

3. In het tweede lid wordt «zijn toegekend» vervangen door: zijn overgedragen.

C

In artikel 87, eerste lid, wordt «is overgedragen» vervangen door: is gedelegeerd.

D

Artikel 90 komt te luiden:

Artikel 90

Indien bij de instelling van een commissie als bedoeld in artikel 87 in een dagelijks bestuur wordt voorzien, kan de raad tevens het dagelijks bestuur bevoegd verklaren een of meer leden van dit bestuur te belasten met de uitoefening van een of meer aan het dagelijks bestuur gedelegeerde bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

E

Artikel 123 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt «toegekend» telkens vervangen door: overgedragen.

2. In het derde lid wordt «, aan wie de gehele of gedeeltelijke» vervangen door «die gemachtigd is tot de» en vervalt: is overgedragen.

F

Artikel 125 komt te luiden:

Artikel 125

1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

3. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt evenwel uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

4. Een commissie waaraan bevoegdheden van de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester zijn gedelegeerd of overgedragen bezit de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is gedelegeerd of overgedragen.

G

De artikelen 126 tot en met 134 en 136 tot en met 138 vervallen.

H

Artikel 135, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht is alsdan van toepassing.

I

In artikel 148, eerste lid, wordt «algemene regels stellen» vervangen door: beleidsregels vaststellen.

J

In artikel 155, tweede lid, onder a, vervalt «of anderszins strijd met het recht».

K

Artikel 165 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «toekennen» vervangen door: overdragen.

2. In het tweede lid wordt «worden toegekend» vervangen door: worden overgedragen.

L

Artikel 166 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het college van burgemeester en wethouders kan een door het college aan te wijzen gemeenteambtenaar alsmede een in de gemeente dienstdoende ambtenaar van politie machtigen tot uitvoering van zijn besluiten en van besluiten van de raad, voor zover het college met die uitvoering is belast en de raad met die machtiging instemt.

2. In het tweede lid wordt «krachtens een overdracht» vervangen door: krachtens een machtiging.

M

Artikel 168 komt te luiden:

Artikel 168

Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer leden van het college belasten met de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

N

Artikel 171 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding «1.»

2. Het tweede lid vervalt.

O

Artikel 177, eerste lid, komt te luiden:

1. De burgemeester kan een door hem aan te wijzen gemeenteambtenaar alsmede een in de gemeente dienstdoende ambtenaar van politie machtigen tot uitvoering van zijn besluiten, met uitzondering van besluiten voortvloeiende uit de artikelen 172, 173, 174, tweede lid, 175 en 176, en van besluiten van de raad, voor zover hij met die uitvoering is belast en de raad daarmee instemt.

P

Artikel 178, eerste lid, komt te luiden:

1. De raad kan, op voorstel van de burgemeester, bevoegdheden van de burgemeester overdragen aan een commissie als bedoeld in artikel 82 met uitzondering van de bevoegdheden, welke aan de burgemeester zijn opgedragen in de artikelen 172 tot en met 176.

Q

Artikel 231 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid worden de onderdelen a en b vervangen door:

a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van 's Rijksbelastingen en de directeur: het college van burgemeester en wethouders;

b. de inspecteur: de daartoe aangewezen ambtenaar der gemeentelijke belastingen;

2. In het derde lid wordt «belastingverordening» vervangen door: besluit van het college van burgemeester en wethouders.

R

Artikel 232 komt te luiden:

Artikel 232

1. Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voor de betrokken in artikel 212, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.

2. De colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten kunnen met betrekking tot een of meer gemeentelijke belastingen bepalen dat een ambtenaar van een van die gemeenten wordt aangewezen als:

a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar;

b. de uit hoofde van artikel 231, tweede lid, met de invordering van gemeentelijke belastingen belaste ambtenaar .

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarvan de ambtenaar, belast met de invordering van gemeentelijke belastingen op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt aangewezen.

4. Indien voor de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbaar lichaam wordt aangewezen als:

a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van de gemeente;

b. de ambtenaren van die gemeenten belast met de invordering van gemeentelijke belastingen.

5. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam waarvan een ambtenaar op grond van het vierde lid, onderdeel b, wordt aangewezen

S

Artikel 237 wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 237, eerste en tweede lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

2. Het zesde lid vervalt.

T

In artikel 239, eerste lid, wordt «Het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

U

Artikel 242 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «bij het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

2. In het tweede lid wordt «Het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

V

In artikel 244 wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.

W

De artikelen 245 en 246 vervallen.

X

Artikel 248 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Voor het tweede lid vervalt de aanduiding «2.» en wordt «die wet» vervangen door: de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

Y

Artikel 255 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot eerste tot en met vijfde lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het derde en het vierde lid» vervangen door: het tweede en derde lid.

Z

Het opschrift van titel V komt te luiden:

Titel V. Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het gemeentebestuur.

AA

Het opschrift van titel V, hoofdstuk XVI, komt te luiden:

Hoofdstuk XVI. Goedkeuring.

BB

In artikel 259 wordt «voorafgaand toezicht» vervangen door: goedkeuring.

CC

De artikelen 260 tot en met 265 en 267 vervallen.

DD

Artikel 266, tweede en derde lid, vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid.

EE

Het opschrift van titel V, hoofdstuk XVII, komt te luiden:

Hoofdstuk XVII. Schorsing en vernietiging.

FF

Artikel 268 komt te luiden:

Artikel 268

1. Een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het gemeentebestuur kan bij koninklijk besluit worden vernietigd.

2. Ten aanzien van vernietiging van een niet-schriftelijke beslissing zijn de afdelingen 10.2.2 en 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

GG

In artikel 273, vierde lid, wordt «een maand» vervangen door: vier weken.

HH

De artikelen 269 tot en met 272, 274, derde tot en met zesde lid, 275, 276 en 280 vervallen.

II

Artikel 278, tweede en vierde lid, vervallen, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

JJ

Artikel 281a komt te luiden:

Artikel 281a

1. In afwijking van artikel 8:4, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 268, eerste lid, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2. In afwijking van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen de weigering om de vernietiging te bevorderen en tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging.

– Artikel 7 (thans 6) luidde:

ARTIKEL 7

De Provinciewet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 81 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «worden toegekend» vervangen door: worden gedelegeerd.

2. In het eerste lid wordt «opgedragen taken» vervangen door: gedelegeerde bevoegdheden.

B

Artikel 82 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «worden toegekend» vervangen door: worden overgedragen.

2. In het eerste lid wordt «opgedragen taken» vervangen door: overgedragen taken.

3. In het tweede lid wordt «wordt toegekend» vervangen door: wordt overgedragen.

4. In het derde lid wordt «zijn toegekend» vervangen door: zijn overgedragen.

C

In artikel 85, eerste lid, wordt «is overgedragen» vervangen door: is gedelegeerd.

D

Artikel 88 komt te luiden:

Artikel 88

Indien bij de instelling van een commissie als bedoeld in artikel 85 in een dagelijks bestuur wordt voorzien, kunnen provinciale staten tevens het dagelijks bestuur bevoegd verklaren een of meer leden van dit bestuur te belasten met de uitoefening van een of meer aan het dagelijks bestuur gedelegeerde bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

E

Artikel 120 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, wordt «zijn toegekend» vervangen door: zijn gedelegeerd.

2. In het tweede lid wordt «aan wie de gehele of gedeeltelijke» vervangen door «die gemachtigd is tot de» en vervalt: is overgedragen.

F

Artikel 122 komt te luiden:

Artikel 122

1. Het provinciaal bestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het provinciaal bestuur uitvoert.

3. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt evenwel uitgeoefend door de commissaris van de Koning, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

4. Een commissie waaraan bevoegdheden van provinciale staten of gedeputeerde staten zijn gedelegeerd of overgedragen bezit de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is gedelegeerd of overgedragen.

G

De artikelen 123 tot en met 131 en 133 tot en met 135 vervallen.

H

Artikel 132, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht is alsdan van toepassing.

I

In artikel 144, eerste lid, wordt «algemene regels stellen» vervangen door: beleidsregels vaststellen.

J

Artikel 163 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «toekennen» vervangen door: overdragen.

2. In het tweede lid wordt «worden toegekend» vervangen door: worden overgedragen.

K

Artikel 164 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Gedeputeerde staten kunnen een door hen aan te wijzen provincieambtenaar machtigen tot uitvoering van hun besluiten en van besluiten van provinciale staten, voor zover zij met die uitvoering zijn belast en provinciale staten met die machtiging instemmen.

2. In het tweede lid wordt «krachtens een overdracht» vervangen door: krachtens een machtiging.

L

Artikel 166 komt te luiden:

Artikel 166

Gedeputeerde staten kunnen een of meer van hun leden belasten met de uitoefening van een of meer van hun bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

M

Artikel 176 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding «1.»

2. Het tweede lid vervalt.

N

Artikel 177, eerste lid, komt te luiden:

1. De commissaris kan een door hem aan te wijzen provinciale ambtenaar machtigen tot uitvoering van zijn besluiten en van besluiten van provinciale staten, voor zover hij met die uitvoering is belast en provinciale staten met die machtiging instemmen.

O

Het opschrift van titel V komt te luiden:

Titel V. Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het provinciaal bestuur.

P

Het opschrift van hoofdstuk XVII komt te luiden:

Hoofdstuk XVII. Goedkeuring.

Q

In artikel 253 wordt «voorafgaand toezicht» vervangen door: goedkeuring.

R

De artikelen 254 tot en met 257 en 260 vervallen.

S

Artikel 259 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid.

2. Van het nieuwe derde lid vervallen de eerste twee volzinnen.

T

Het opschrift van hoofdstuk XVIII komt te luiden:

Hoofdstuk XVIII. Schorsing en vernietiging.

U

Artikel 261 komt te luiden:

Artikel 261

1. Een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het provinciaal bestuur kan bij koninklijk besluit worden vernietigd.

2. Ten aanzien van vernietiging van een niet-schriftelijke beslissing zijn de afdelingen 10.2.2 en 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

V

De artikelen 262 tot en met 265, 267, derde tot en met zesde lid, 268, 269 en 273 vervallen.

W

In artikel 266, tweede lid, wordt «een maand» vervangen door: vier weken.

X

Artikel 271, tweede en vierde lid, vervallen, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

Y

Artikel 274a komt te luiden:

Artikel 274a

1. In afwijking van artikel 8:4, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 261, eerste lid, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2. In afwijking van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen de weigering om de vernietiging van een besluit te bevorderen en tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging.

– Artikel 8 (thans 7) bevatte tevens de volgende wijzigingen:

A

Artikel 17, vierde lid, komt te luiden:

4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken stelt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie beleidsregels vast met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

B

In artikel 26, eerste lid, wordt «nadere regels gegeven» vervangen door: beleidsregels vastgesteld.

– Artikel 9 luidde:

ARTIKEL 9

In artikel 8 van de Wet eenmalige uitkering aan Molukse gewezen KNIL-militairen en hun weduwen vervalt: of vanwege.

– Artikel 11 (thans 9), onderdeel B, luidde:

B

In artikel 3, tweede en vierde lid, wordt «twee maanden» vervangen door: negen weken.

– Artikel 11 (thans 9), onderdeel E, luidde:

E

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «verklaring van geen bezwaar» vervangen door: toestemming.

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, die luidt: De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

3. In het derde lid wordt «toekennen» vervangen door: delegeren dan wel overdragen.

4. In het vierde lid wordt «toegekend» vervangen door: overgedragen.

5. In het vijfde lid, aanhef en onder e, wordt «toegekende» vervangen door: gedelegeerde dan wel overgedragen.

– Artikel 11 (thans 9), onderdeel G, luidde:

G

In artikel 27, derde lid, onder c, wordt «toegekend» vervangen door: gedelegeerd dan wel overgedragen.

– In artikel 11 (thans 9), onderdeel CC, ontbrak de wijziging van artikel 69, eerste lid.

– Artikel 17 ontbrak.

Hoofdstuk 5 Ministerie van Defensie

– In artikel 2 ontbraken de wijzigingen van artikel 35, tweede lid, en 54, eerste lid, onder c.

– Artikel 3, onderdeel B, ontbrak. Onderdeel C was geletterd B.

– Artikel 4, onderdeel C, luidde:

C

In het eerste lid van artikel 9 wordt «bij Onze Minister of een door hem aan te wijzen functionaris» vervangen door: bij een door Onze Minister aan te wijzen functionaris.

Hoofdstuk 6 Ministerie van Economische Zaken

– In artikel 2 was in plaats van de onderdelen I en J een onderdeel I opgenomen, luidende:

I

Artikel 36, tweede lid, komt te luiden:

2. Ingeval Onze Minister overweegt zijn goedkeuring te onthouden aan een overeenkomst als bedoeld in artikel 35, eerste lid, pleegt hij daaromtrent overleg met de aangewezen vennootschap.

– Artikel 4, onderdeel A, luidde:

A

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid die uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

– Artikel 4, onderdeel D, luidde:

D

Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «in strijd zou zijn» ingevoegd: respectievelijk in strijd is.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op de intrekking of wijziging, bedoeld in het eerste lid.

– Artikel 7, onderdeel B, ontbrak. De onderdelen C t/m F waren geletterd B t/m E.

– Artikel 8, onderdeel A luidde:

A

Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de onder a bedoelde maatregelen.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde, onderscheidenlijk vijfde lid.

– In artikel 13, onderdeel F, was in het voorgestelde artikel 33, tweede lid, tevens een verwijzing opgenomen naar artikel 5:12 Awb.

Hoofdstuk 7 Ministerie van Financiën

– Artikel 8, onderdeel B, luidde:

B

In artikel 11 wordt «volmacht» vervangen door: machtiging.

– Artikel 9, onderdeel A, ontbrak.

– Artikel 10, onderdeel A, luidde:

A

Artikel 29 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt «en teneinde na te gaan of de wettelijke bepalingen worden nageleefd» en wordt een volzin toegevoegd, luidende: Ten aanzien van de personen die met het inwinnen van inlichtingen zijn belast, zijn de artikelen 5:12, 5:13 en 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Het tweede tot en met het vijfde lid worden vervangen door een nieuw lid, luidende:

2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze minister aangewezen personen.

– Artikel 11 ontbrak.

– De artikelen 12 en 13 waren genummerd 11 en 12.

– Artikel 12, onderdeel C, ontbrak. De onderdelen D t/m H waren geletterd C t/m G.

– Artikel 13, onderdeel D, ontbrak. De onderdelen E t/m J waren geletterd D t/m I.

Hoofdstuk 8 Ministerie van Justitie

– Het in artikel 1, onderdeel B, voorgestelde artikel 48c, eerste lid, luidde:

1. De deken van de orde, waartoe de advocaat behoort, ziet toe op de nakoming der voorwaarden, tenzij een bij besluit van de raad van discipline aangewezen ander lid van de orde daarmee is belast. Indien de betrokken advocaat de deken is, wijst de raad van discipline een ander lid van de orde aan in overleg met het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van toezicht.

– Artikel 3, onderdeel C, ontbrak.

Hoofdstuk 9 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

– Artikel 3, onderdeel H, luidde:

H

Artikel 120 vervalt.

– Artikel 3, onderdeel AA.3, ontbrak.

– In artikel 17, onderdeel E, was in het voorgestelde artikel 36, eerste lid, tevens een verwijzing opgenomen naar artikel 5:12 Awb.

Hoofdstuk 10 (11 oud) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– Hoofdstuk 10 was oorspronkelijk gereserveerd voor de wijzigingen van wetten ressorterend onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

– In artikel 1 waren de onderdelen C t/m E geletterd D t/m F. Onderdeel C (oud) luidde:

C

Artikel 38, eerste lid, komt te luiden:

1. Het gemeentebestuur stelt bij verordening beleidsregels vast ten aanzien van de categorieën waarvoor de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en ten aanzien van de criteria op grond waarvan de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

– Artikel 23 luidde:

Artikel 23

De Wet voorzieningen gehandicapten wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel b en het tweede lid wordt «financiële tegemoetkomingen» telkens vervangen door: subsidies.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Een subsidie voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte.

3. In het vierde lid wordt «met betrekking tot de financiële tegemoetkomingen» vervangen door: met betrekking tot het verstrekken van subsidies.

B

In artikel 6, eerste lid, wordt «een aan hem verleende financiële tegemoetkoming» vervangen door: een aan hem verstrekte subsidie.

C

In artikel 9 wordt «een financiële vergoeding is verleend» vervangen door: een subsidie is verstrekt.

Hoofdstuk 11 (12 oud) Ministerie van Verkeer en Waterstaat

– In artikel 7 ontbraken de onderdelen A, G, H en AA. De onderdelen B t/m F waren geletterd A t/m E; de onderdelen I t/m Z waren geletterd F t/m W; de onderdelen BB t/m KK waren geletterd X t/m GG.

– Artikel 7, onderdeel J (thans M) luidde:

J

Artikel 88 vervalt.

– Artikel 7, onderdeel Q.2 (thans T.2), bevatte een wijziging van artikel 132, tweede lid, in plaats van artikel 132, derde lid

– Artikel 7, onderdeel U (thans X), luidde:

U

Artikel 144 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot eerste tot en met vijfde lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het derde en het vierde lid» vervangen door: het tweede en derde lid.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de in het eerste lid bedoelde ambtenaar» vervangen door: de ambtenaar van het waterschap, belast met de invordering van waterschapsbelastingen,.

– Artikel 15 ontbrak.

Hoofdstuk 12 (13 oud) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

– Artikel 5 luidde:

ARTIKEL 5

De Electriciteitswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Economische Zaken aangewezen ambtenaren.

2. Onze Minister van Economische Zaken is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

B

Artikel 16 vervalt.

C

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in artikel 15, eerste lid, bedoelde ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikel 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

3. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren.

– De artikelen 5 tot en met 35 waren genummerd 6 tot en met 36.

– Artikel 6 (thans 5), onderdeel J, luidde:

J

Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 69a

1. Na de inwerkingtreding van de Aanpassingswet derde tranche Awb berust het Besluit Staatstoezicht Volksgezondheid op artikel 36, eerste lid, van deze wet.

2. Ten aanzien van de in artikel 145 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg genoemde wetten is deze wet van toepassing zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Aanpassingswet derde tranche Awb.

– In artikel 30 (thans 29), onderdeel J, ontbrak artikel 36a, derde lid.

– In artikel 30 (thans 29) ontbraken de onderdelen Q en R. De onderdelen S t/m U waren geletterd Q t/m S.

Hoofdstuk 13 (14 oud) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

– Artikel 6, onderdeel H, ontbrak. Onderdeel I was geletterd H.

– Artikel 8, onderdeel I, ontbrak.

– Artikel 9, onderdeel H, ontbrak.

– Artikel 11, onderdelen B en D, ontbraken. Onderdeel C was geletterd B, onderdeel E was geletterd C.

Hoofdstuk 14 (15 oud) Slotbepalingen

– De in artikel 3 voorgestelde citeertitel luidde: Aanpassingswet derde tranche Awb.

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

Deel 1 Algemeen

1. Inleiding

– In de eerste volzin is «Onlangs» vervangen door: Vorig jaar.

– De tweede volzin ontbrak.

– In de derde volzin is «1 juli 1997» vervangen door: 1 januari 1998.

4. De aanpassingsoperatie

– De tekst van deze paragraaf luidde:

De aanpassing van de bijzondere wetgeving is een omvangrijke operatie. Op rijksniveau moeten honderden wetten en een vergelijkbaar aantal lagere regelingen op de noodzaak van aanpassing worden onderzocht. Dat moet bovendien in een relatief korte periode gebeuren. De ervaringen bij de eerste en de tweede tranche hebben geleerd dat een zorgvuldige voorbereiding noodzakelijk is om een dergelijke operatie tijdig tot een goed einde te brengen.

De aanpassingswetgeving dient tegelijk met de derde tranche zelf, dus op 1 juli 1997, in werking te treden. Zo mogelijk zou zij één à twee maanden daarvoor het Staatsblad moeten hebben bereikt. Daarvan uitgaande is bij de ambtelijke voorbereiding om voor de hand liggende redenen prioriteit gegeven aan de aanpassing van de formele wetgeving. Het onderhavige wetsvoorstel is daarvan de neerslag. In de tweede helft van 1996 zal worden gewerkt aan de aanpassing van algemene maatregelen van bestuur; het streven is om de desbetreffende aanpassings-amvb's voor 1 januari 1997 aan de Raad van State voor te leggen. De eerste helft van 1997 kan dan worden gebruikt voor de aanpassing van ministeriële regelingen. De aanpassing van de regelgeving van decentrale overheden behoort tot de verantwoordelijkheid van die overheden zelf, waarbij overigens door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met medewerking van de Ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken ondersteuning zal worden geboden.

Anders dan bij de aanpassingswetgeving aan de eerste en de tweede tranche hebben wij er, terwille van de overzichtelijkheid, naar gestreefd de aanpassingen van de formele wetgeving zoveel mogelijk onder te brengen in één wetsvoorstel, het onderhavige. Dit wetsvoorstel betreft dus aanpassingen aan alle onderdelen van de derde tranche. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden gemaakt voor de aanpassing van de rijkswetten; daarvoor is tegelijk met dit wetsvoorstel een afzonderlijk voorstel van rijkswet in procedure gebracht. Daarnaast brengt de eis van een wettelijke grondslag voor subsidies mee dat enkele geheel nieuwe wetten nodig zijn (zie onder); daartoe zullen aparte wetsvoorstellen worden ingediend. De aanpassing van algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen zal in beginsel departementsgewijs geschieden.

5. Verhouding tot andere wetswijzigingen; nog niet opgenomen aanpassingen

– In de eerste alinea, zesde volzin, is «in het voorjaar van 1996» vervangen door «thans» en «1 juli 1997» door: 1 januari 1998.

– In de derde alinea is na het tweede gedachtestreepje «1 juli 1997» vervangen door «1 januari 1998» en «1 juli» door: die datum.

– De zesde alinea, eerste volzin, luidde: De gekozen werkwijze betekent wel dat op het tijdstip van indiening – en a fortiori op het tijdstip van voorlegging aan de Raad van State – nog niet alle aanpassingen kunnen zijn verwerkt.

– In de zesde alinea, tweede volzin, is «1 juli 1997» vervangen door: 1 januari 1998.

– De zesde alinea, derde volzin, luidde: Ook doelmatigheidsargumenten pleiten ervoor om deze wetsvoorstellen pas in een later stadium te verwerken: het is niet efficiënt thans tijd te besteden aan de aanpassing van bijvoorbeeld de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, omdat de kans groot is dat die wet per 1 januari 1997 ingrijpend zal worden gewijzigd, terwijl de inhoud van die wijzigingen onvoldoende vaststaat om daarmee nu al rekening te houden.

– De laatste alinea luidde: Gelet hierop zal het onderhavige wetsvoorstel nog worden aangevuld door een of meer notas van wijziging. Vanwege het technische karakter van de aanpassingswetgeving menen wij dat daartegen geen bezwaar behoeft te bestaan. Het alternatief zou zijn om op een laat tijdstip – in ieder geval na 1 januari 1997 – een omvangrijke bezemwet in te dienen. Dat heeft het nadeel dat de parlementaire behandeling daarvan dan onder grote tijdsdruk komt te staan, alsmede dat de aanpassingswetgeving over meer wetsvoorstellen wordt verspreid en daardoor onoverzichtelijker wordt. Ons streven is er derhalve op gericht de omvang van een eventuele bezemwet zo beperkt mogelijk te houden.

6. Overgangsvoorzieningen

– De paragrafen 6 tot en met 10 waren genummerd 7 tot en met 11. De oorspronkelijke paragraaf 6 luidde:

6. Overgangsvoorzieningen

Hiervoor is er op gewezen dat reeds aanhangige wetsvoorstellen, die naar verwachting op of na 1 juli 1997 in werking zullen treden, niet in het onderhavige wetsvoorstel worden aangepast, maar waar nodig zelf in hun aanpassing zullen voorzien. Daarnaast zullen een aantal wetsvoorstellen om doelmatigheidsredenen niet (volledig) worden aangepast. Dat betreft wetten waarvan met een grote mate van waarschijnlijkheid is te voorzien dat zij kort na 1 juli 1997 zullen worden ingetrokken of integraal worden herzien. Zo voorziet de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in de intrekking per 1 december 1997 van een twaalftal oudere wetten inzake medische beroepen, en zal de Wet op de bejaardenoorden naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 1998 worden ingetrokken. Het zou een onevenredige inspanning vergen om die wetten voor een periode van vijf of zes maanden volledig aan te passen. Wel is waar nodig een tijdelijke voorziening getroffen om te voorkomen dat in de korte periode dat de derde tranche en de betrokken wet naast elkaar gelden, conflicten ontstaan. Zo wordt voorgesteld in de Wet op de bejaardenoorden te bepalen dat de bepalingen van de subsidietitel niet van toepassing zijn op de uitvoering van die wet.

8. Opbouw van deze memorie van toelichting

– De laatste volzin ontbrak.

9. Wijziging van de Awb

– De eerste volzin luidde: In hoofdstuk I van het wetsvoorstel zijn twee kleinere wijzigingen opgenomen van respectievelijk artikel 3:1 en artikel 4:37 van de Awb. Deze wijzigingen worden in het artikelsgewijze deel nader toegelicht.

– De tweede alinea ontbrak.

10. Afwijkingen van de Awb

– In de laatste alinea ontbraken de verwijzingen naar de Wet voorzieningen gehandicapten.

Deel 2 Standaardaanpassingen

– In §3.2 luidden de twee alinea's na model 3:

Gelet op de eigen aard van de verhouding tussen het Rijk en de decentrale overheden kan afdeling 4.2.4 van de Awb bij specifieke uitkeringen echter niet van toepassing zijn. Afdeling 4.2.4 biedt de mogelijkheid om in individuele gevallen bij beschikking verplichtingen op te leggen, terwijl in de Gemeentewet en de Provinciewet is vastgelegd dat aan decentrale overheden op te leggen verplichtingen (de wetten gebruiken hiervoor de term voorwaarden) in de specifieke uitkeringsregeling zelf worden opgenomen (resp. artikel 182, vijfde lid, onder b, Gemeentewet en artikel 185 Provinciewet). Aangezien de regels over specifieke uitkeringen in de Gemeentewet worden overgebracht naar de (nieuwe) Financiële-verhoudingswet (kamerstukken II 1995/96, 24 552, nrs. 1–3) zal de uitzondering van afdeling 4.2.4 Awb in de nieuwe Financiële-verhoudingswet en in de Provinciewet worden neergelegd.

Dit argument geldt niet ten algemene voor de verhouding tussen het Rijk en een zelfstandig bestuursorgaan. Zo nodig kunnen echter bepaalde artikelen van titel 4.2 (bijv. uit afdeling 4.2.4) worden uitgezonderd. Daarbij is in voorkomende gevallen de volgende modelbepaling gehanteerd.

– In §3.6 luidde de laatste volzin van de tweede alinea: Een ander systeem is het zogenoemde tendersysteem, waarbij de kwalitatief beste aanvragen met voorrang worden gehonoreerd.

– In §3.8 ontbrak in model 18 de zinsnede «door Onze Minister te bepalen».

– In §5.4 ontbrak de laatste alinea.

– In §5.9 ontbrak bij nr. 110 de passage vanaf de derde volzin.

– In §7.12 is de laatste zin geschrapt, luidende: Slechts bij «zelfstandige» dwangsombevoegdheden leidt tot tot een redactionele aanpassing.

Deel 3 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht

– De toelichting bij de onderdelen C t/m F ontbraken.

Hoofdstuk 3 Ministerie van Binnenlandse Zaken

Artikel 1 (oud) Algemene wet gelijke behandeling

– De toelichting bij het geschrapte artikel 1 luidde:

1. De toevoeging «bekendgemaakte» vervalt, nu volgens de omschrijving van artikel 1:3, vierde lid, slechts in een besluit neergelegde regels beleidsregels in de zin van de Awb zijn. Dat impliceert dat de regels worden bekendgemaakt.

2. Het tweede lid van artikel 29 bevat een omschrijving van het begrip «beleidsregels», die kan vervallen ten faveure van de algemene definitie van artikel 1:3, vierde lid.

Artikel 2 Brandweerwet

– De toelichting bij de onderdelen B en C (nieuw) ontbrak.

Artikel 4 Gemeentewet

– De toelichting op artikel 4 (5 oud) luidde:

A en C

222, 225 In de artikelen 83 en 87 van de Gemeentewet is sprake van delegatie door de raad van zijn eigen bevoegdheden. In deze artikelen worden hiervoor afwisselend de termen «toekennen», «overdragen» en «opdragen» gebruikt; deze termen worden nu vervangen door «delegeren».

B, E, K, P

230a In de artikelen 84, 123, 165 en 178, eerste lid, is sprake van delegatie door de raad van bevoegdheden van hetzij het college van burgemeester en wethouders hetzij de burgemeester. In deze artikelen worden hiervoor afwisselend de termen «toekennen» en «opdragen» gebruikt; deze termen worden nu vervangen door «overdragen».

D, M

De artikelen 90 en 168 regelen een vorm van taakverdeling binnen een dagelijks-bestuurscollege die in het spraakgebruik weliswaar bekend staat als «wethoudersmandaat», maar die welbeschouwd geen mandaat is in de zin van de Awb. Zomin als men van ministers kan zeggen dat zij tot het kabinet in een mandaatsverhouding staan, geldt datzelfde voor individuele wethouders in relatie tot het college. In beide gevallen gaat het om vooral politieke bestuurscolleges, waarbinnen geen ondergeschiktheidsrelaties bestaan als die waarvan in mandaatsverhoudingen veelal sprake is. Voorop staat de collectieve (politieke) verantwoordelijkheid; niettemin is het uit een praktisch oogpunt noodzakelijk tot een zekere taakverdeling te komen. De artikelen 90 en 168 maken dat mogelijk. Om aan het bijzondere karakter van de taakverdeling recht te doen en mogelijke verwarring met de mandaat- of delegatieterminologie te voorkomen is in de herziene redactie gekozen voor de term «belasten met».

F en G

158, 159, 196 In het eerste lid van artikel 125 wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang toegekend aan het gemeentebestuur. Door het hanteren van de term «gemeentebestuur» komt de bevoegdheid toe aan het orgaan binnen dat bestuur dat belast is met de uitvoering van een verordening of ander wettelijk voorschrift. Dit laatste komt ook tot uitdrukking in het nieuwe tweede, derde en vierde lid van artikel 125, waarin de bevoegdheid tot bestuursdwang nader wordt verdeeld over de organen binnen het gemeentebestuur. Deze artikelleden komen overeen met het huidige artikel 129.

In het vierde lid is tevens de terminologie aangepast aan de Awb. Aangezien een commissie bestuursdwang kan toepassen ter handhaving van haar bevoegdheden, die zij kan hebben verkregen van zowel de raad als van het college of de burgemeester, wordt «overgedragen bevoegdheden» vervangen door: gedelegeerde of overgedragen bevoegdheden (225, 226, 230a).

H

Artikel 135 blijft gehandhaafd omdat dit artikel de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang toekent aan gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning, indien sprake is van taakverwaarlozing als bedoeld in artikel 124 van de Gemeentewet. Het derde lid van artikel 135 is aangepast aan de Awb. In geval van taakverwaarlozing vindt na toepassing van bestuursdwang het kostenverhaal plaats op grond van artikel 5:26 van de Awb.

I

82 Artikel 148, eerste lid, is tekstueel aangepast. Het artikel zelf dient te worden gehandhaafd, omdat het in casu gaat om beleidsregels met betrekking tot bij of krachtens de wet verleende bevoegdheden aan andere organen van de gemeente dan de raad. Aldus is sprake van een situatie, bedoeld in artikel 4:81, tweede lid, van de Awb.

J

236.

L, O

215 Op grond van de artikelen 166, eerste lid, en 177, eerste lid, van de Gemeentewet kan de uitvoering van besluiten worden «overgedragen» aan gemeenteambtenaren of politieambtenaren werkzaam binnen de gemeente. De term «overdragen» impliceerde delegatie. Ingevolge artikel 10:14 Awb is delegatie aan ondergeschikten evenwel niet toegestaan. Het vervangen van delegatie door mandaat bood in dit geval geen uitkomst, omdat mandaat ziet op het «nemen van besluiten» en niet op de uitvoering van besluiten c.q. het verrichten van feitelijke handelingen. Om recht te doen aan de verhoudingen binnen een gemeente is gekozen voor de term «machtigen». Deze term laat de ondergeschiktheidsrelatie onverlet.

N

210 In artikel 171 wordt de vertegenwoordiging van de gemeente in en buiten rechte door de burgemeester geregeld. Op grond van het tweede lid kan de burgemeester deze vertegenwoordiging «opdragen» aan een door hem aan te wijzen persoon. Aangezien het hier gaat om volmacht en mandaat en daarvoor geen wettelijke grondslag is vereist, kan het tweede lid van artikel 171 vervallen.

Q

229 Artikel 231 bepaalt dat de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen geschiedt met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 en dat daarbij de taak van de inspecteur binnen het gemeentebestuur wordt vervuld door het college van burgemeester en wethouders. Artikel 232 bepaalt vervolgens dat het college, voor zover de verordening dat toelaat, zijn taken kan delegeren aan ambtenaren. Nu deze delegatie niet meer is toegestaan, wordt artikel 231 in die zin gewijzigd dat de taak van de inspecteur voortaan rechtstreeks wordt geattribueerd aan een daartoe aan te wijzen ambtenaar. Andere taken ter uitvoering van deze wetten worden reeds nu rechtstreeks aan daartoe aan te wijzen ambtenaren geattribueerd (artikel 231, tweede lid, onderdelen c tot en met e).

In het verlengde van de bovenbedoelde wijziging wordt artikel 231 ook nog op een ander punt gewijzigd. Nu de taken van de inspecteur worden toebedeeld aan een gemeenteambtenaar, past het binnen de systematiek van de onderlinge verdeling van bevoegdheden dat de taken die uit hoofde van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 toekomen aan de Minister van Financiën en die nu worden vervuld door de raad, worden toebedeeld aan het college van burgemeester en wethouders.

R

229 Artikel 232 wordt aangevuld met enkele bepalingen die samenwerking op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen mogelijk maken bij de uitvoering van belastingverordeningen, ook als een gemeenschappelijke regeling zelf niet bevoegd is tot het invoeren van een bepaalde belasting. Nu de taak van de inspecteur wordt geattribueerd aan een ambtenaar kunnen de colleges van burgemeester en wethouders voor deze taak niet meer besluiten tot samenwerken en moet daarvoor een bevoegdheid in de wet worden opgenomen. Daarnaast wordt hetzelfde nu uitdrukkelijk mogelijk gemaakt voor de invorderingstaken. Bij de samenwerking op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan zowel worden gedacht aan het toedelen van de desbetreffende taken aan een «centrumgemeente» als aan het via een gemeenschappelijke regeling in het leven roepen van een gemeenschappelijke belastingdienst.

S, T, U, V

De wijziging van artikel 231 brengt met zich dat sommige andere artikelen in dit hoofdstuk daaraan moeten worden aangepast.

W

Nu op grond van artikel 231, tweede lid, onderdeel a, de taak van de Minister van Financiën zal worden vervuld door het college van burgemeester en wethouders zijn de artikelen 245 en 246 overbodig geworden en kunnen ze vervallen.

X

Nu als gevolg van de wijziging van artikel 231 de aanslagen worden opgelegd door de daartoe aan te wijzen gemeentelijke inspecteur wordt de gemeente bij de behandeling van een beroep tegen de uitspraak op een bezwaarschrift als uitvloeisel van het bepaalde in hoofdstuk II van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vertegenwoordigd door diezelfde inspecteur. Een regeling als thans in het eerste lid van artikel 248 is opgenomen is daarom nu overbodig.

Ten aanzien van de behandeling van beroep in cassatie bepaalt artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken dat de Gemeentewet uitdrukkelijk moet bepalen wie de gemeente vertegenwoordigt. Het tweede lid van artikel 248 moet daarom gehandhaafd blijven. Gelet op het belang van een beroep in cassatie wordt hiervoor het college van burgemeester en wethouders aangewezen.

Y

Door de schrapping van het eerste lid van artikel 255 wordt de bevoegdheid tot kwijtschelding – via de toepasselijkheid van artikel 231, tweede lid, onder c – geattribueerd aan de in artikel 212, tweede lid, bedoeld gemeenteambtenaar. Deze wijziging ligt in het verlengde van de voorgestelde wijziging van artikel 231. De schrapping van het eerste lid brengt met zich dat in de overige artikelleden enkele verwijzingen moeten worden aangepast.

Z, AA, EE

De opschriften van titel V alsmede van de hoofdstukken XVI en XVII van die titel worden aangepast. Het nieuwe opschrift van titel V brengt de verhouding tussen de Awb en de Gemeentewet tot uitdrukking. In de afdelingen 10.2.1 en 10.2.2 van de Awb wordt de goedkeuring en vernietiging van besluiten van bestuursorganen door andere bestuursorganen geregeld. In titel V worden die toezichtsbevoegdheden nader uitgewerkt voor de besluiten van het gemeentebestuur.

In hoofdstuk XVI vindt alleen de nadere uitwerking van goedkeuring van besluiten van het gemeentebestuur plaats; in verband daarmee is het opschrift «voorafgaand toezicht» vervangen door «goedkeuring». Andere vormen van voorafgaand toezicht, waar het huidige artikel 267 nog over spreekt vallen door artikel 10:32 reeds onder de werking van afdeling 10.2.1. Hierdoor kon het opschrift van hoofdstuk XVI worden «beperkt» tot goedkeuring.

In het opschrift van hoofdstuk XVII is «schorsing» opgenomen, omdat de Awb de mogelijkheid van schorsing van besluiten uitvoeriger regelt dan de Gemeentewet.

BB

233.

CC

Afdeling 10.2.1 van de Awb, over goedkeuring, komt nagenoeg overeen met de artikelen 259 tot en met 267 van de Gemeentewet. Als gevolg daarvan kunnen de artikelen 260 tot en met 265 en 267 vervallen.

DD

Van artikel 266 worden het eerste en – met vernummering – het vierde en vijfde lid gehandhaafd. Voor deze leden geldt immers dat zij de algemene goedkeuringsartikelen van de Awb nader uitwerken voor de goedkeuring van gemeentelijke besluiten (248).

Het tweede en derde lid van artikel 266 vervallen, omdat artikel 10:31, eerste tot en met derde lid, Awb hierin voorziet (238).

FF

251 De Awb bepaalt in artikel 10:34 dat de bevoegdheid om te vernietigen bij wet moet worden verleend. Het eerste lid van artikel 268 geeft die wettelijke grondslag. Het staat de bijzondere wetgever vrij te bepalen welke beslissingen aan dit toezichtsinstrument onderworpen kunnen worden. In de Gemeentewet treft men geen definitie van het begrip besluit aan. Voor de praktijk van het toezichtsinstrument wordt voor het besluitbegrip aangesloten bij het algemeen taalgebruik. In de Awb is het besluitbegrip beperkter gedefinieerd, in die zin dat slechts over schriftelijke besluiten wordt gesproken. Voor de toepassing van schorsing en vernietiging blijft het evenwel wenselijk om van een ruimer besluitbegrip uit te gaan. Onder omstandigheden moeten ook mondelinge beslissingen en fictieve besluiten aangetast kunnen worden. Daarom is in het tweede lid bepaald dat ook niet-schriftelijke beslissingen van het gemeentebestuur onderworpen kunnen worden aan schorsing en vernietiging.

GG

De in artikel 273, vierde lid, opgenomen termijn van een maand wordt overeenkomstig de Awb uitgedrukt in weken.

HH

De afdelingen 10.2.1 en 10.2.2 van de Awb komen nagenoeg overeen met de artikelen 269 tot en met 272, 274, derde tot en met zesde lid, 275, 276 en 280 van de Gemeentewet. Als gevolg daarvan kunnen deze bepalingen vervallen.

II

Artikel 10:41, eerste en tweede lid, van de Awb komt nagenoeg overeen met artikel 278, tweede en vierde lid van de Gemeentewet. Als gevolg daarvan kan artikel 278, tweede en vierde lid, vervallen.

JJ

Artikel 8:4, onderdeel a, van de Awb sluit beroep tegen schorsings- en vernietigingsbesluiten uit. Bij de totstandkoming van de Gemeentewet is in afwijking daarvan in artikel 281a bepaald, dat beroep ingesteld kan worden tegen zowel vernietigings- als schorsingsbesluiten. In de praktijk is gebleken dat beroep tegen een schorsingsbesluit niet wenselijk is, juist omdat een besluit wordt geschorst om een mogelijke vernietiging te onderzoeken. De mogelijkheid om beroep in te stellen wordt derhalve beperkt tot vernietigingsbesluiten.

Artikel 6 Provinciewet

– De toelichting op artikel 6 (7 oud) luidde:

A en C

225 In de artikelen 81 en 85 van de Provinciewet is sprake van delegatie door provinciale staten van hun eigen bevoegdheden. In deze artikelen worden hiervoor afwisselend de termen «toekennen», «opdragen» en «overdragen» gebruikt; deze termen worden nu vervangen door «delegeren».

B, E, J

230a In de artikelen 82, 120, en 163 is sprake van delegatie door provinciale staten van bevoegdheden van gedeputeerde staten. In deze artikelen worden hiervoor afwisselend de termen «toekennen» en «opdragen» gebruikt; deze termen worden nu vervangen door «overdragen».

D, L

De artikelen 88 en 166 regelen een vorm van taakverdeling binnen een dagelijks-bestuurscollege die in het spraakgebruik weliswaar «mandaat» wordt genoemd, maar die welbeschouwd geen mandaat is in de zin van de Awb. Zomin als men van ministers kan zeggen dat zij tot het kabinet in een mandaatsverhouding staan, geldt datzelfde voor individuele gedeputeerden in relatie tot het college. In beide gevallen gaat het om vooral politieke bestuurscolleges, waarbinnen geen ondergeschiktheidsrelaties bestaan als die waarvan in mandaatsverhoudingen veelal sprake is. Voorop staat de collectieve (politieke) verantwoordelijkheid; niettemin is het uit een praktisch oogpunt noodzakelijk tot een zekere taakverdeling te komen. De artikelen 88 en 166 maken dat mogelijk. Om aan het bijzondere karakter van de taakverdeling recht te doen en mogelijke verwarring met de mandaat- of delegatieterminologie te voorkomen is in de herziene redactie gekozen voor de term «belasten met».

F en G

158, 159, 196 In het eerste lid van artikel 122 wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang toegekend aan het provinciaal bestuur. Door het hanteren van de term «provinciaal bestuur» komt de bevoegdheid toe aan het orgaan binnen dat bestuur dat belast is met de uitvoering van een verordening of ander wettelijk voorschrift. Dit laatste komt ook tot uitdrukking in het nieuwe tweede, derde en vierde lid van artikel 122, waarin de toekenning van de bevoegdheid nader wordt verdeeld over de organen binnen het provinciaal bestuur. Deze artikelleden komen overeen met het huidige artikel 126.

In het vierde lid is tevens de terminologie aangepast aan de Awb. Aangezien een commissie bestuursdwang kan toepassen ter handhaving van haar bevoegdheden, die zij kan hebben verkregen van zowel provinciale als gedeputeerde staten, wordt «overgedragen bevoegdheden» vervangen door: gedelegeerde of overgedragen bevoegdheden (225, 226, 230a).

H

Artikel 132 blijft gehandhaafd omdat dit artikel de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang toekent aan de Minister van Binnenlandse Zaken, indien sprake is van taakverwaarlozing als bedoeld in artikel 121 van de Provinciewet. Het derde lid van artikel 132 is aangepast aan de Awb. In geval van taakverwaarlozing vindt na toepassing van bestuursdwang het kostenverhaal plaats op grond van artikel 5:26 van de Awb.

I

82 Artikel 144, eerste lid, is tekstueel aangepast. Het artikel zelf dient te worden gehandhaafd, omdat het in casu gaat om beleidsregels met betrekking tot bij of krachtens de wet verleende bevoeghdeden aan andere organen van de provincie dan provinciale staten. Aldus is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4:81, tweede lid, van de Awb.

K, N

215 Op grond van de artikelen 164, eerste lid, en 177, eerste lid, van de Provinciewet kan de uitvoering van besluiten worden «overgedragen» aan provinciale ambtenaren. De term «overdragen» impliceerde delegatie. Ingevolge artikel 10:14 Awb is delegatie aan ondergeschikten evenwel niet toegestaan. Het vervangen van delegatie door mandaat bood in dit geval geen uitkomst, omdat mandaat ziet op het «nemen van besluiten» en niet op de uitvoering van besluiten c.q. het verrichten van feitelijke handelingen. Om recht te doen aan de verhoudingen binnen een provincie is gekozen voor de term «machtigen». Deze term laat de ondergeschiktheidsrelatie onverlet.

M

210 In artikel 176 wordt de vertegenwoordiging van de provincie in en buiten rechte door de commissaris geregeld. Op grond van het tweede lid kan de commissaris deze vertegenwoordiging «opdragen» aan een door hem aan te wijzen persoon. Aangezien het hier gaat om mandaat en voor het mandateren geen wettelijke grondslag is vereist, kan het tweede lid van artikel 176 vervallen.

O, P, T

De opschriften van titel V alsmede van de hoofdstukken XVII en XVIII van die titel worden aangepast. Het nieuwe opschrift van titel V brengt de verhouding tussen de Awb en de Provinciewet tot uitdrukking. In de afdelingen 10.2.1 en 10.2.2 van de Awb wordt de goedkeuring en vernietiging van besluiten van bestuursorganen door andere bestuursorganen geregeld. In titel V worden die toezichtsbevoegdheden nader uitgewerkt voor de besluiten van het provinciaal bestuur.

In hoofdstuk XVII vindt alleen de nadere uitwerking van goedkeuring van besluiten van het gemeentebestuur plaats; in verband daarmee is het opschrift «voorafgaand toezicht» vervangen door «goedkeuring». Andere vormen van voorafgaand toezicht, waar het huidige artikel 260 nog over spreekt vallen door artikel 10:32 reeds onder de werking van afdeling 10.2.1. Hierdoor kon het opschrift van hoofdstuk XVII worden «beperkt» tot goedkeuring.

In het opschrift van hoofdstuk XVIII is «schorsing» opgenomen, omdat de Awb de mogelijkheid van schorsing van besluiten uitvoeriger regelt dan de Provinciewet.

Q

233.

R

Afdeling 10.2.1 van de Awb, over goedkeuring, komt nagenoeg overeen met de artikelen 254 tot en met 260 van de Provinciewet. Als gevolg daarvan kunnen de artikelen 254 tot en met 257 en 260 vervallen.

S

Van artikel 259 worden het eerste en – met vernummering – het vierde en vijfde lid gehandhaafd. Voor deze leden geldt immers dat zij de algemene goedkeuringsartikelen van de Awb nader uitwerken voor de goedkeuring van provinciale besluiten (248).

Het tweede en derde lid van artikel 259 vervallen, omdat artikel 10:31, eerste tot en met derde lid, hierin voorziet (238).

U

251 De Awb bepaalt in artikel 10:34 dat de bevoegdheid om te vernietigen bij wet moet worden verleend. Het eerste lid van artikel 268 geeft die wettelijke grondslag. Het staat de bijzondere wetgever vrij te bepalen welke beslissingen aan dit toezichtsinstrument onderworpen kunnen worden. In de Provinciewet treft men geen definitie van het begrip besluit aan. Voor de praktijk van het toezichtsinstrument wordt voor het besluitbegrip aangesloten bij het algemeen taalgebruik. In de Awb is het besluitbegrip beperkter gedefinieerd, in die zin dat slechts over schriftelijke besluiten wordt gesproken. Voor de toepassing van schorsing en vernietiging blijft het evenwel wenselijk om van een ruimer besluitbegrip uit te gaan. Onder omstandigheden moeten ook mondelinge beslissingen en fictieve besluiten aangetast kunnen worden. Daarom is in het tweede lid bepaald dat ook niet-schriftelijke beslissingen van het provinciaal bestuur onderworpen kunnen worden aan schorsing en vernietiging.

V

De afdelingen 10.2.1 en 10.2.2 van de Awb komen nagenoeg overeen met de artikelen 262 tot en met 265, 267, derde tot en met zesde lid, 268, 269 en 273 van de Provinciewet. Als gevolg daarvan kunnen deze bepalingen vervallen.

W

De in artikel 266, tweede lid, opgenomen termijn van een maand wordt overeenkomstig de Awb uitgedrukt in weken.

X

Artikel 10:41, eerste en tweede lid, van de Awb komt nagenoeg overeen met artikel 271, tweede en vierde lid van de Provinciewet. Als gevolg daarvan kan artikel 271, tweede en vierde lid, vervallen.

Y

Artikel 8:4, onderdeel a, van de Awb sluit beroep tegen schorsings- en vernietigingsbesluiten uit. Bij de totstandkoming van de Provinciewet is in afwijking daarvan in artikel 274a bepaald, dat beroep ingesteld kan worden tegen zowel vernietigings- als schorsingsbesluiten. In de praktijk is gebleken dat beroep tegen een schorsingsbesluit niet wenselijk is, juist omdat een besluit wordt geschorst om een mogelijke vernietiging te onderzoeken. De mogelijkheid om beroep in te stellen wordt derhalve beperkt tot vernietigingsbesluiten.

Artikel 7 Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag

– De toelichting bij de geschrapte onderdelen A en B luidde:

A en B

83 De hier bedoelde regels hebben het karakter van beleidsregels.

Artikel 9 (oud) Wet eenmalige uitkering aan Molukse gewezen KNIL-militairen en hun weduwen

– De toelichting bij het geschrapte artikel 9 luidde:

210.

– De toelichting bij artikel 17 ontbrak.

Hoofdstuk 5 Ministerie van Defensie

Artikel 3 Kaderwet dienstplicht

– De toelichting bij onderdeel B ontbrak.

Artikel 4 Militaire ambtenarenwet 1931

– De toelichting bij onderdeel A luidde:

Het verbod om ter zake van beslissingen in administratief beroep mandaat te verlenen (zie artikel 10:3, tweede lid, onderdeel c) brengt mee dat het systeem van rechtsbescherming zoals dat is vastgelegd in artikel 2 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, waarbij administratief beroep op de minister openstaat, komt te vervallen. Gekozen is voor een bezwaarschriftenprocedure.

– De toelichting bij onderdeel C luidde:

De aldus aangewezen functionarissen doen het beklag op eigen bevoegdheid af en niet namens Onze Minister.

Hoofdstuk 6 Ministerie van Economische Zaken

Artikel 2 Elektriciteitswet 1989

– Het kopje «B tot en met F» luidde: B tot en met F en I.

– Het kopje «G tot en met J» luidde: G en H.

Artikel 6 Kaderwet EZ-subsidies

– In de toelichting bij onderdeel A ontbrak «10.».

– De toelichting bij de onderdelen D en E ontbrak.

Artikel 7 Mijnwet 1903

– De toelichting bij onderdeel B ontbrak.

Artikel 8 Mijnwet continentaal plat

– De algemene toelichting ontbrak.

– In de toelichting bij onderdeel A ontbrak de verwijzing naar de nummers 169, 175, 176 en 181.

Hoofdstuk 7 Ministerie van Financiën

Afdeling 7.2 Overige wetgeving

– In de tweede volzin was de Stichting Toezicht Effectenverkeer niet genoemd.

– Aan het slot was een volzin opgenomen, luidende: Dit is alleen anders in artikel 29 van de Wet toezicht effectenverkeer, waar de bevoegdheden thans wel aan personen zijn toegekend.

Artikel 8 Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden

– De toelichting bij onderdeel B.2 ontbrak.

Artikel 9 Wet toezicht beleggingsinstellingen

– De toelichting bij onderdeel A ontbrak.

Artikel 10 Wet toezicht effectenverkeer 1995

– De toelichting bij onderdeel A luidde:

A

1. 93 Het gaat hier om een bevoegdheid inlichtingen te verlangen die niet alleen in dienst staat van het toezicht op de naleving, maar van een goede uitvoering van de wet in het algemeen. Derhalve is zij gesplitst.

2. 92a, model 29; 102; 103; 104.

Artikel 11 Wet toezicht kredietwezen 1992

– Deze passage ontbrak.

Artikel 12 Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

– De toelichting bij onderdeel C ontbrak.

Artikel 13 Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

– De toelichting bij onderdeel D ontbrak.

Hoofdstuk 8 Ministerie van Justitie

Artikel 3 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

– De eerste alinea van de toelichting bij onderdeel C was opgenomen aan het slot van de toelichting bij onderdeel B. De tweede alinea ontbrak.

Hoofdstuk 9 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Algemeen

– In de tweede volzin is «1 juli 1997» vervangen door: 1 januari 1998.

Artikel 3 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

– In de toelichting bij onderdeel H ontbraken de twee volzinnen.

Artikel 8 Landinrichtingswet

– In de toelichting bij de onderdelen A e.v. ontbrak de zinsnede «en «beslissing» door: besluit of beschikking».

– De toelichting bij onderdeel AA.3 ontbrak.

Hoofdstuk 10 (11 oud) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– Aan de toelichting op dit hoofdstuk ging een passage vooraf, luidende: In dit hoofdstuk zijn niet opgenomen de aanpassingen van de Organisatiewet sociale verzekeringen en de wetten inzake de werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen. Deze wetten zullen, naar het zich laat aanzien, per 1 januari 1997 ingrijpend worden gewijzigd in verband met de herziening van de organisatie van de uitvoering van de sociale verzekeringen; de aanpassingen aan de derde tranche zullen in dat kader worden meegenomen. De Jeugdwerkgarantiewet is niet aangepast, omdat zij naar verwachting binnen afzienbare tijd zal worden vervangen door een Wet inschakeling werkzoekenden.

Artikel 1 Algemene bijstandswet

– De toelichting bij onderdeel C (oud) luidde:

85. Krachtens artikel 38 van de Algemene bijstandswet moeten de gemeenten een verordening vaststellen inzake verhoging of verlaging van de bijstandsnorm. Het vierde lid van dat artikel brengt mee, dat de gemeente bij de toepassing van die verordening ook artikel 13, eerste lid, van de Abw moeten toepassen (afstemming van de bijstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon). De gemeente moet dus van de in de verordening neergelegde regels afwijken, indien dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 13. Die regels zijn daarmee «beleidsregels» in de zin van de Awb (artikel 1:3, vierde lid, en titel 4.3 van de Awb). In artikel 38 worden de in de verordening neergelegde regels dan ook als beleidsregels benoemd.

Artikel 12 Wet verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds

– De tweede alinea van de toelichting bij onderdeel A3 ontbrak.

Artikel 13 Wet verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

– De tweede alinea van de toelichting bij onderdeel A3 ontbrak.

Artikel 23 Wet voorzieningen gehandicapten

– De toelichting luidde:

A, B, C

12.

Hoofdstuk 11 (12 oud) Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel 7 Waterschapswet

– De toelichtingen bij de onderdelen A, G, H en AA ontbraken.

– De laatste volzin van de toelichting bij onderdeel M luidde: Schrapping van het artikel heeft tot gevolg dat de mandaatverlening de instemming behoeft van de gemandateerde (art. 10:4 Awb).

– In de vierde alinea van de toelichting bij onderdeel Q ontbrak de passage die aanvangt met «Op basis van artikel 50b, eerste lid, van de Wgr» en eindigt met «waaraan dat waterschap deelneemt.» en ontbrak tevens de laatste volzin.

– In de toelichting bij de onderdelen R t/m U ontbraken de tweede en derde volzin.

– De toelichting bij onderdeel X luidde: Door de schrapping van het eerste lid van artikel 144 wordt de bevoegdheid tot kwijtschelding – via de toepasselijkheid van artikel 123, tweede lid, onder c – geattribueerd aan de waterschapsambtenaar belast met de invordering van waterschapsbelastingen. Deze wijziging ligt in het verlengde van de voorgestelde wijziging van artikel 123. De schrapping van het eerste lid brengt met zich dat in de overige artikelleden enkele verwijzingen moeten worden aangepast.

– De toelichting bij artikel 15 ontbrak.

Hoofdstuk 12 (13 oud) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Electriciteitswet

– De toelichting bij artikel 5 luidde:

ARTIKEL 5 Electriciteitswet

A

Lid 1: 92a, model 29.

Lid 2: 157, model 38.

Lid 3: 155, model 37.

B

Artikel 16 vervalt, zodat ook in de hier bedoelde gevallen de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden van toepassing zijn.

C

95, model 30. Artikel 18 betreft de opsporingsbevoegdheid van de ambtenaren die zowel met het toezicht op de naleving als met opsporing belast zijn.

Artikel 6 Gezondheidswet

– De tweede volzin van de toelichting bij onderdeel B luidde:

Het gaat hier om een bevoegdheid tot optreden in alle situaties waarin het belang van de volksgezondheid in het geding is en waar ambtenaren van het Staatstoezicht, los van enig (ander) wettelijk voorschrift, de rol moeten kunnen vervullen van «oog en oor» van de overheid, die immers door de Grondwet is geroepen tot de bevordering van de volksgezondheid.

– De toelichting bij onderdeel J bevatte de volgende passage:

Lid 2: Op grond van artikel 145 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), die fasegewijs inwerking treedt, zal een twaalftal wetten met ingang van 1 december 1997 komen te vervallen. Wij achten het niet opportuun om voor een betrekkelijk korte periode die wetten nog aan te passen aan de derde tranche. Zonder nadere regeling zou evenwel in die periode (1 juli 1997 tot 1 december 1997) een leemte ontstaan in het toezicht op de naleving. In het kader van de aanpassing van de Gezondheidswet zijn immers de bepalingen omtrent de aanwijzing van de toezichthouders en de aanduiding van de bevoegdheden vervallen. Het tweede lid heft deze leemte op.

Artikel 29 Wet op de jeugdhulpverlening

– De toelichting bij onderdeel I bevatte aan het slot de volgende passage:

De eis van volledige rechtsbevoegdheid (thans opgenomen in het eerste lid, onder, a) komt niet voor in de opsomming van artikel 4:35 Awb maar vloeit voort uit artikel 4:66.

– De toelichtingen bij de onderdelen Q en R ontbraken.

Hoofdstuk 13 (14 oud) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Artikel 6 Wet bodembescherming

– De toelichting bij onderdeel H ontbrak.

Artikel 8 Wet geluidhinder

– De toelichting bij onderdeel I ontbrak.

Artikel 9 Wet hygiëne en veiligheid zwemgelegenheden

– De toelichting bij onderdeel H ontbrak.

Artikel 11 Wet inzake de luchtverontreiniging

– De toelichtingen bij de onderdelen B en D ontbraken.

Naar boven