25 280
Aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb I)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 juli 1997

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

1. In hoofdstuk 1, enig artikel (Algemene wet bestuursrecht) wordt onderdeel F vervangen door:

F

Artikel 10:44, vierde lid, komt te luiden:

4. Indien bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld tegen het geschorste besluit, duurt de schorsing evenwel voort tot dertien weken nadat op het bezwaar of beroep onherroepelijk is beslist.

2. Hoofdstuk 3, artikel 4 (Gemeentewet) wordt gewijzigd als volgt:

a. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 83 komt te luiden:

Artikel 83

1. Ten aanzien van een commissie waaraan bevoegdheden van de raad worden overgedragen, regelt de raad de verantwoording aan de raad.

2. Besluiten en andere niet schriftelijke beslissingen gericht op rechtsgevolg van een commissie waaraan bevoegdheden van de raad worden overgedragen, kunnen door de raad worden vernietigd. Voor zover zulks in verband met de aard en de omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelt de raad het overig toezicht van de raad op de uitoefening van de bevoegdheden door de commissie. Regeling van het overige toezicht kan mede goedkeuring omvatten van besluiten en andere beslissingen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid. Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan besluiten is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

3. Ten aanzien van de vergadering van een commissie als bedoeld in het eerste lid zijn, met inachtneming van door de raad gestelde nadere regels, de artikelen 19, tweede lid, en 23 van overeenkomstige toepassing.

b. Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 84 komt te luiden:

Artikel 84

1. Ten aanzien van een commissie waaraan bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester worden overgedragen, regelt de raad de verantwoording aan de raad.

2. Besluiten en andere niet schriftelijke beslissingen gericht op rechtsgevolg van een commissie waaraan bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester worden overgedragen, kunnen door het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester worden vernietigd. Voor zover zulks in verband met de aard en de omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelt de raad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester, de openbaarheid van de vergaderingen en het overige toezicht van het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester, op de uitoefening van de bevoegdheden door de commissie. Regeling van het overige toezicht kan mede goedkeuring omvatten van besluiten en andere beslissingen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid. Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan besluiten is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

3. Indien aan een commissie behalve bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders of van de burgemeester ook bevoegdheden van de raad zijn overgedragen, zijn, met inachtneming van door de raad gestelde nadere regels, ten aanzien van de vergadering van die commissie de artikelen 19, tweede lid, en 23 van overeenkomstige toepassing.

c. Onderdeel I vervalt.

d. In onderdeel U wordt in het eerste lid, in het voorgestelde onderdeel b, «de daartoe aangewezen ambtenaar der gemeentelijke belastingen» vervangen door: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.

e. In onderdeel V wordt artikel 232 gewijzigd als volgt:

1. Het eerste en tweede lid worden vervangen door:

1. Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voor de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.

2. De colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten kunnen met betrekking tot een of meer gemeentelijke belastingen bepalen dat ambtenaren van een van die gemeenten worden aangewezen als:

a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van die gemeenten voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van gemeentelijke belastingen;

b. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van die gemeenten voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van gemeentelijke belastingen;

c. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van die gemeenten voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen;

d. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van die gemeenten, voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van gemeentelijke belastingen.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Indien voor de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam wordt aangewezen als:

a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van gemeentelijke belastingen;

b. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van gemeentelijke belastingen;

c. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen;

d. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar, voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van gemeentelijke belastingen.

f. In het tweede lid van onderdeel Y wordt «In het tweede lid» vervangen door: In het derde lid.

g. In onderdeel CC wordt «de met invordering van gemeentelijke belastingen belaste ambtenaar» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde gemeenteambtenaar.

h. In onderdeel FF wordt in het eerste lid van artikel 259 «in bij of krachtens de wet» vervangen door: in bij de wet of krachtens de wet.

i. In onderdeel NN wordt in het eerste lid van artikel 281a na «artikel 268, eerste lid,» ingevoegd: dan wel tegen een vernietigingsbesluit als bedoeld in de artikelen 83, tweede lid, en 84, tweede lid,.

3. Hoofdstuk 3, artikel 6 (Provinciewet)wordt gewijzigd als volgt:

a. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 81 komt te luiden:

Artikel 81

1. Ten aanzien van een commissie waaraan bevoegdheden van provinciale staten worden overgedragen, regelen provinciale staten de verantwoording aan provinciale staten.

2. Besluiten en andere niet schriftelijke beslissingen gericht op rechtsgevolg van een commissie waaraan bevoegdheden van provinciale staten worden overgedragen, kunnen door provinciale staten worden vernietigd. Voor zover zulks in verband met de aard en de omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelen provinciale staten het overige toezicht van provinciale staten op de uitoefening van de bevoegdheden door de commissie. Regeling van het overige toezicht kan mede goedkeuring omvatten van besluiten en andere beslissingen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid. Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan besluiten is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

3. Ten aanzien van de vergadering van een commissie als bedoeld in het eerste lid zijn, met inachtneming van door provinciale staten gestelde nadere regels, de artikelen 19, tweede lid, en 23 van overeenkomstige toepassing.

b. Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 82 komt te luiden:

Artikel 82

1. Ten aanzien van een commissie waaraan bevoegdheden van gedeputeerde staten worden overgedragen, regelen provinciale staten de verantwoording aan provinciale staten.

2. Besluiten en andere niet schriftelijke beslissingen gericht op rechtsgevolg van een commissie waaraan bevoegdheden van gedeputeerde staten worden overgedragen, kunnen door gedeputeerde staten worden vernietigd. Voor zover zulks in verband met de aard en de omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelen provinciale staten, op voorstel van gedeputeerde staten, de openbaarheid van de vergaderingen en het overige toezicht van gedeputeerde staten, op de uitoefening van de bevoegdheden door de commissie. Regeling van het overige toezicht kan mede goedkeuring omvatten van besluiten en andere beslissingen van een commissie, als bedoeld in het eerste lid.

Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan besluiten is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

3. In een commissie waaraan de bevoegdheid van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 168, wordt overgedragen, wordt ten minste één lid van gedeputeerde staten tot lid benoemd.

4. Indien aan een commissie behalve bevoegdheden van gedeputeerde staten ook bevoegdheden van provinciale staten zijn overgedragen, zijn, met inachtneming van door provinciale staten gestelde nadere regels, ten aanzien van de vergadering van die commissie de artikelen 19, tweede lid, en 23 van overeenkomstige toepassing.

c. Onderdeel I vervalt.

d. Na onderdeel Q worden de volgende onderdelen ingevoegd:

Qa

Artikel 227a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid worden de onderdelen a en b vervangen door:

a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van 's Rijksbelastingen en de directeur: het college van gedeputeerde staten;

b. de inspecteur: de provincieambtenaar, belast met de heffing van provinciale belastingen;.

2. In het derde lid wordt «belastingverordening» vervangen door: besluit van het college van gedeputeerde staten.

Qb

Artikel 227b komt te luiden:

Artikel 227b

1. Het college van gedeputeerde staten kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voor de betrokken in artikel 227a, tweede lid, onderdeel c, bedoelde provinciale ambtenaar een andere provinciale ambtenaar in de plaats treedt.

2. De colleges van gedeputeerde staten van twee of meer provincies kunnen met betrekking tot een of meer provinciale belastingen bepalen dat ambtenaren van een van die provincies worden aangewezen als:

a. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van die provincies voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van provinciale belastingen;

b. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van die provincies voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van provinciale belastingen;

c. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van die provincies voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van provinciale belastingen;

d. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van die provincies, voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van provinciale belastingen.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het college van gedeputeerde staten van de provincie waarvan de ambtenaar belast met de invordering van provinciale belastingen op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt aangewezen.

4. Indien voor de heffing of de invordering van provinciale belastingen van een provincie een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam wordt aangewezen als:

a. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van de provincie voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van provinciale belastingen;

b. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van de provincie voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van provinciale belastingen;

c. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van de provincie voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van provinciale belastingen;

d. de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van de provincie voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van provinciale belastingen.

5. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam waarvan een ambtenaar op grond van het vierde lid, onderdeel b, wordt aangewezen.

Qc

Artikel 228a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid wordt «het college van gedeputeerde staten» telkens vervangen door: de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar.

2. Het zesde lid vervalt.

Qd

In artikel 228c, eerste lid, wordt «Gedeputeerde staten» vervangen door: De in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar.

Qe

Artikel 229 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «bij gedeputeerde staten» vervangen door: bij de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar.

2. In het derde lid wordt «Gedeputeerde staten» vervangen door: De in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar.

Qf

In artikel 229b wordt «kunnen gedeputeerde staten» vervangen door: kan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincie-ambtenaar.

Qg

De artikelen 229c en 229d vervallen.

Qh

Artikel 231 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. In het tweede lid vervalt het cijfer 2 en wordt «in hoofdstuk III van die wet» vervangen door: in hoofdstuk III van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

Qi

Artikel 232e wordt gewijzigd als volgt:

In het eerste lid wordt «gedeputeerde staten» vervangen door: de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel c, bedoelde provincieambtenaar.

4. Hoofdstuk 3, artikel 17 (Overgangsbepaling gemeentelijke belastingen), wordt gewijzigd als volgt:

Na onderdeel b, met vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, worden de volgende onderdelen ingevoegd:

c. komen de taken en bevoegdheden van het college van gedeputeerde staten met betrekking tot de heffing van provinciale belastingen ten aanzien van belastingaanslagen die voor dat tijdstip reeds zijn vastgesteld, toe aan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, van de Provinciewet bedoelde ambtenaar;

d. worden de vaststelling van en de werkzaamheden in het kader van de heffing van provinciale belastingen met betrekking tot de in onderdeel c bedoelde belastingaanslagen die voor dat tijdstip door of namens het college van gedeputeerde staten zijn verricht, geacht te zijn verricht door de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, van de Provinciewet bedoelde ambtenaar.

5. In hoofdstuk 4, enig artikel (Sanctiewet 1977) wordt in artikel 10, eerste lid, na «ambtenaren» ingevoegd: en andere personen.

6. Hoofdstuk 7, artikel 1 (Algemene wet inzake rijksbelastingen) wordt gewijzigd als volgt:

a. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

In de artikelen 22a, tweede lid, en 22c, tweede lid, vervalt telkens: of namens.

Ab

In artikel 25, tweede lid, vervalt: of vanwege.

b. Na onderdeel C wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

D

In artikel 56 vervalt: of vanwege.

7. In hoofdstuk 7, artikel 2 (Douanewet) worden na onderdeel A twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 18 vervalt: of vanwege.

Ab

In artikel 30, eerste lid, vervalt: of namens.

8. Hoofdstuk 7, artikel 3 (Invorderingswet 1990) wordt gewijzigd als volgt:

Onder aanduiding van de voorgestelde wijziging van artikel 1, tweede lid, als onderdeel A, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

B

In artikel 63a vervalt: of vanwege.

9. Hoofdstuk 7, artikel 4 (Wet op de inkomstenbelasting 1964) wordt gewijzigd als volgt:

a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

In artikel 8, eerste lid, onderdeel g, vervalt: of vanwege.

b. Onderdeel B vervalt.

c. Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ca

In artikel 65, derde lid, vervalt: of vanwege.

10. In hoofdstuk 7, artikel 5 (Wet op de vennootschapsbelasting 1969) vervallen de onderdelen B en C.

11. Hoofdstuk 7, artikel 6 (Wet waardering onroerende zaken) komt te luiden:

Artikel 6

Artikel 30 van de Wet waardering onroerende zaken wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 2, eerste lid» vervangen door: de artikelen 1, vierde lid, 2, eerste lid.

2. In het tweede lid vervalt: of vanwege.

3. Het vierde lid vervalt.

12. In hoofdstuk 9, artikel 7 (Landbouwwet) wordt onderdeel E, eerste lid, gewijzigd als volgt:

Het voorgestelde artikel 48a, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister wijst in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen Ministers ambtenaren aan, belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regelen.

13. In hoofdstuk 10, artikel 12 (Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds) wordt onderdeel B vervangen door:

B

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onderdeel I, wordt «bezwaar» vervangen door: bedenkingen.

2. In het derde lid wordt «richtlijnen» telkens vervangen door: beleidsregels.

14. In hoofdstuk 10, artikel 13 (Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling) wordt na onderdeel B een nieuw onderdeel Ba ingevoegd luidende:

Ba

In artikel 8, derde lid, wordt «richtlijnen» vervangen door: beleidsregels.

15. In hoofdstuk 11 vervallen de artikelen 1 (Wet van 28 maart 1996, Stb. 320), 4 (Postwet) en 10 (Wet op de telecommunicatievoorzieningen).

16. Hoofdstuk 11, artikel 7 (Waterschapswet) wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel Q wordt artikel 124 gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de invordering van belastingen» vervangen door: de invordering van waterschapsbelastingen.

2. Het derde lid wordt vervangen door:

3. De dagelijkse besturen van twee of meer waterschappen kunnen met betrekking tot een of meer waterschapsbelastingen bepalen dat daartoe aangewezen ambtenaren van een van die waterschappen worden aangewezen als:

a. de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van waterschapsbelastingen;

b. de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen;

c. de in artikel 123, derde lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen;

d. de in artikel 123, derde lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen.

3. Het vijfde lid wordt vervangen door:

5. Indien voor de heffing of de invordering van één of meer waterschapsbelastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbaar lichaam wordt aangewezen als:

a. de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van waterschapsbelastingen;

b. de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen;

c. de in artikel 123, derde lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen;

d. de in artikel 123, derde lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen.

b. Onderdeel X komt te luiden:

X

In artikel 144, eerste lid, wordt «het dagelijks bestuur» vervangen door: de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

17. Hoofdstuk 12, artikel 29 (Wet op de jeugdhulpverlening) wordt gewijzigd als volgt:

a. De laatste volzin van het in onderdeel S, eerste lid, voorgestelde eerste lid komt te luiden: Onze Minister kan tevens subsidie verstrekken voor bijzondere projecten en doeleinden.

b. Het tweede lid van onderdeel U komt te luiden:

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Artikel 61, derde lid, en artikel 62, aanhef en onderdeel b, zijn van overeenkomstige toepassing.

18. In hoofdstuk 13, artikel 4 (Organisatiewet Kadaster) wordt in de aanhef «kadaster» vervangen door: Kadaster.

19. In hoofdstuk 13, artikel 8 (Wet geluidhinder), wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:

Bb

In hoofdstuk X wordt vóór §1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 124

In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op subsidies die krachtens dit hoofdstuk uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

Toelichting

Deze nota van wijziging heeft een beperkte opzet. De opgenomen wijzigingen liggen deels in het verlengde van de in het verslag gestelde vragen. Zo wordt bijvoorbeeld voorgesteld het woord richtlijnen alsnog te vervangen door beleidsregels (zie de nrs. 13 en 14 van deze nota van wijziging). Voor het overige zijn enige nadere wijzigingen noodzakelijk gebleken, bijvoorbeeld als gevolg van de aanvaarding van wetsvoorstellen in de Tweede Kamer (bijvoorbeeld aanpassing aan de Wet van 10 april 1997 (Wet formele belastingbepalingen) (Stb. 189).

1. Algemene wet bestuursrecht

Deze wijziging is van louter wetstechnische aard. Verzuimd was in de nieuw voorgestelde tekst van artikel 10:44, vierde lid, Awb ook nog de woorden «dat verzoek» te vervangen door «het bezwaar of beroep». Deze omissie wordt thans hersteld. Ter wille van de leesbaarheid wordt de tekst van artikel 10:44, vierde lid, integraal opnieuw vastgesteld.

2, 3 en 4. Gemeentewet en Provinciewet

Artikel 4, onder a., b., h. en i. en artikel 6, onder a. en b.

Deze wijzigingen zijn technisch van aard. In de artikelen 83 en 84 van de Gemeentewet is onder meer geregeld dat de raad het toezicht op commissies kan regelen. Uit de toelichting op die artikelen blijkt dat het daarbij onder meer kan gaan om vernietiging van commissiebesluiten of om onderwerping van commissiebesluiten aan goedkeuring. Besluiten van commissies in de zin van artikel 87 van de Gemeentewet (deelraden) vallen daar overigens ook onder. Uit hoofde van artikel 10:34 van de Algemene wet bestuursrecht kan een vernietigingsbevoegdheid (en de daarmee annexe schorsingsbevoegdheid) slechts worden verleend bij de wet. Het onderwerpen van besluiten aan goedkeuring is mogelijk in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen (art. 10: 26). De Awb vereist in ieder geval bepalingen waaruit expliciet blijkt dat het de bevoegdheid tot vernietiging cq schorsing danwel goedkeuring betreft, hoewel voor vernietiging en schorsing geldt dat de bevoegdheid alleen bij de wet kan worden toegekend, terwijl voor wat betreft goedkeuring delegatie mogelijk is. Het begrip toezicht in de huidige artikelen 83 en 84 van de Gemeentewet is niet specifiek genoeg. De voorgestelde wijzigingen voorzien in deze expliciet gemaakte specifieke wettelijke grondslag. Een en ander staat overigens niet in de weg aan de bevoegdheid van de Kroon om zelf commissiebesluiten te vernietigen, hetgeen overigens niet afwijkt van de huidige situatie. De oorspronkelijk in het voorstel opgenomen wijzigingen zijn in de betrokkenen artikelen verwerkt. De wijziging in artikel 281a strekt ertoe om het rechtsbeschermingsregime ten aanzien van vernietigingsbesluiten (dus zowel kroonbesluiten als raadsbesluiten tot vernietiging van commissiebesluiten) gelijk te trekken.

In onderdeel FF zijn in artikel 259 van de Gemeentewet de woorden «bij de wet» weggevallen. Deze worden nu weer ingevoegd.

De Provinciewet is in overeenkomstige zin aangepast.

Artikelen 4 en 6, onder c.

De wijziging onder c. inzake de artikelen 147 van de Gemeentewet en 143 van de Provinciewet is herstel van een misslag. Deze artikelen betreffen niet alleen delegatie in de zin van de Awb, maar ook delegatie en attributie door de wetgever. De voorgestelde wijzigingen dienen te vervallen.

Artikel 4, onder d. en e.

Door de wijziging onder d. wordt beter aansluiting verkregen bij de terminologie die is geïntroduceerd in de Wet van 10 april 1997 tot aanpassing van de belastingbepalingen in de Provinciewet aan bepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet, alsmede wijziging van de formele belastingbepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet (Stb. 189, hierna te noemen: Wet formele belastingbepalingen).

De wijziging onder e. betreft het eerste lid van artikel 232. Deze wijziging beoogt een betere afstemming te bewerkstelligen met de Wet formele belastingbepalingen.

Door de voorgestelde wijzigingen van het tweede en vierde lid van artikel 232 wordt bewerkstelligd dat behalve de taken van de inspecteur en van de ontvanger ook de taken van de overige gemeentelijke belastingambtenaren en de belastingdeurwaarder kunnen worden toegekend aan ambtenaren van een centrumgemeente of van een openbaar lichaam ingevolge een gemeenschappelijke regeling.

Gemeenten maken regelmatig gebruik van dezelfde deurwaarders of ambtenaren, die dan echter door al die gemeenten afzonderlijk als ambtenaren van al die betrokken gemeenten moeten worden aangesteld. Door gebruik te maken van de hierbedoelde overdracht ontstaat de situatie dat de betrokken ambtenaren en deurwaarders in dienst zijn van de centrumgemeente of van het openbaar lichaam en ze zullen zich ook als zodanig kunnen legitimeren. Op grond van artikel 4:81, eerste lid, Awb is het college van burgemeester en wethouders van die centrumgemeente, dan wel het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam vervolgens bevoegd beleidsregels te stellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van deze taak. Het gaat hier om een overdracht als bedoeld in artikel 10:20 Awb (zgn. alieno-delegatie). Ingevolge het eerste lid van dit artikel zijn de regels van de Awb met betrekking tot delegatie, met uitzondering van artikel 10:16, van overeenkomstige toepassing.

Onder f

Deze wijziging is een technische verwijzing, noodzakelijk als gevolg van de Wet formele belastingbepalingen.

Artikel 6, onder d.

Als gevolg van de Wet formele belastingbepalingen is hoofdstuk XV van de Provinciewet herzien op een zodanige wijze dat de heffings- en invorderingsbepalingen gelijk zijn geworden aan die in de Gemeentewet. Daarom moeten die bepalingen op dezelfde wijze als de Gemeentewet worden aangepast aan de derde tranche van de Awb. De voorgestelde wijzigingen komen overeen met de voorgestelde wijzigingen in de Gemeentewet, hoofdstuk, 3, artikel 4, onderdelen U tot en met CC.

Artikel 17

Omdat wordt voorgesteld de Provinciewet op dezelfde wijze te wijzigen als de Gemeentewet moeten de overgangsbepalingen in artikel 17 van hoofdstuk 3 op overeenkomstige wijze worden aangevuld.

5. Sanctiewet 1977

Deze wijziging beoogt slechts dat naast ambtenaren ook andere personen belast kunnen worden met het toezicht op de naleving van de Sanctiewet 1977. Hierbij wordt gedacht aan functionarissen van De Nederlandsche Bank NV bij financiële sanctiemaatregelen. De voorgestelde formulering sluit aan op model 29 en op aanwijzing 133 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

6 tot en met 11 Algemene wet inzake rijksbelastingen, Douanewet, Invorderingswet 1990, Wet op de inkomstenbelasting 1964, Wet op de vennootschapsbelasting 1969, Wet waardering onroerende zaken

Via deze aanvullende wijzigingen worden nog enkele mandaatsbepalingen in overeenstemming gebracht met de Awb (vgl. nr. 210).

Voorts vervallen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 enkele onderdelen, omdat de daarin vervatte wijzigingen niet aansluiten op de tekst van de te wijzigen artikelen.

12. Landbouwwet

De grondslag voor het toezicht op de naleving van de Landbouwwet is in lijn met de Awb in de Landbouwwet zelf neergelegd. Tevens is de grondslag voor het toezicht op de naleving van bepaalde bepalingen van de In- en uitvoerwet uit de Landbouwwet verwijderd, omdat de In- en uitvoerwet zelf reeds in dit toezicht voorziet.

13. Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds

Deze wijziging beoogt de terminologie in overeenstemming te brengen met die van de Awb (vgl. voor het tweede onderdeel nr. 82).

14. Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

Deze wijziging beoogt de terminologie in overeenstemming te brengen met die van de Awb (vgl. nr. 82).

15. Wet van 28 maart 1996, Stb. 320, Postwet, Wet op de telecommunicatievoorzieningen

Voorgesteld wordt de aanpassingen van de drie bovengenoemde wetten uit de Aanpassingswet derde tranche Awb I te halen. Binnenkort staan wijzigingen op stapel van deze drie wetten ingevolge een reeks van wetten c.q. aanhangige wetsvoorstellen (zie Stb. 1997, 124 en kamerstukken 24 808, 25 171, 25 128 en 25 331). Om de samenloop met die wijzigingen en de uit de derde tranche Awb voortvloeiende aanpassingen zo goed mogelijk te kunnen regelen, heeft het de voorkeur om de aanpassingen van de drie genoemde wetten op te nemen in het wetsvoorstel Aanpassingswet derde tranche Awb II, omdat op het tijdstip waarop dat wetsvoorstel wordt ingediend beter rekening kan worden gehouden met de genoemde wetswijzigingen.

16. Waterschapswet

Onderdeel A

Het eerste lid van artikel 124 is terminologisch in overeenstemming gebracht met de overige leden van dat artikel. De voorgestelde wijzigingen van het derde en het vijfde lid van artikel 124 komen overeen met de wijziging in artikel 232 van de Gemeentewet. Voor een nadere uiteenzetting wordt dan ook verwezen naar de toelichting op de wijziging in artikel 232 van de Gemeentewet.

Onderdeel B

Artikel 144 wordt in de eerste plaats terminologisch in overeenstemming gebracht met artikel 124. Het eerstgenoemde artikel wordt in de tweede plaats aangepast aan de Wet van 10 april 1997 tot aanpassing van de belastingbepalingen in de Provinciewet aan bepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet, alsmede wijziging van de formele belastingbepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet (Stb. 189).

17. Wet op de jeugdhulpverlening

a. Deze wijziging betreft een correctie en een aanvulling. Subsidieverstrekking voor bouwprojecten is niet mogelijk. Naast de subsidie in de kosten van de uitoefening van de door de instellingen te verrichten taken, plegen in de praktijk daarentegen wel subsidies voor bijzondere projecten en doeleinden te worden verstrekt.

b. Door het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 62, aanhef en onderdeel b, wordt een verdere afstemming bewerkstelligd tussen de regeling inzake subsidieverstrekking aan justitiële jeugdinrichtingen en die inzake de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen.

18. Organisatiewet Kadaster

Deze wijziging corrigeert redactionele onjuistheid in de aanhaling van de Organisatiewet Kadaster.

19. Wet geluidhinder

Het ligt in het voornemen om, via de Aanpassingswet derde tranche Awb II, in de Wet milieubeheer te bepalen dat titel 4.2 Awb ook van toepassing is op subsidies die krachtens de Wet milieubeheer uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld (zie nr. 10). Omdat subsidiebesluiten op het terrein van geluidhinder mede zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het van belang dat in de Wet geluidhinder een overeenkomstige bepaling wordt opgenomen. De voorgestelde wijziging strekt ertoe een dergelijke bepaling in de Wet geluidhinder in te voegen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Naar boven