25 272
Wijziging van de Wet op de lijkbezorging (verruiming mogelijkheden asbestemming)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 29 april 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen door de regering tijdig beantwoord zullen zijn, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging waarbij de mogelijkheden van verstrooiing van as van een overledene op een dierbare plek verruimd worden.

Al jaren lang bestaat daaraan in de samenleving behoefte die, met de toenemende wens een meer persoonlijk karakter te verbinden aan de uitvaart van de overledene, alleen maar blijkt te zijn toegenomen.

Deze leden betreuren het dat de tijdspanne tussen de toezegging van de toenmalige minister Dales ('90/'91) onderzoek te zullen instellen naar de milieu-effecten van incidentele asverstrooiing, de in 1994 door de toenmalige minister Van Thijn kenbaar gemaakte beleidsvoornemens naar aanleiding van het onderzoeksrapport – waaruit bleek dat er slechts van geringe milieuhygiënische effecten sprake is – nog drie jaren overheen moesten gaan alvorens voorliggend voorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend.

Het creëren van meer mogelijkheden voor incidentele verstrooiing op een voor de overledene en nabestaanden dierbare plek zal zeker ook een positieve factor kunnen zijn bij het rouwproces; ook het bergen in meerdere asbussen, waaraan een verschillende bestemming kan worden gegeven is een goede zaak.

Nu degene die aan de houder van het crematorium – i.c. meestal diens medewerkers – de opdracht geeft met betrekking tot de wijze van berging van de as op grond van artikel 18 daarbij rekening dient te houden met de wensen van de overledene zelf, is het van groot belang dat over dat laatste geen onnodig misverstand ontstaat.

Deelt de regering de mening van deze leden dat, zeker nu berging van as ook kan plaatsvinden in meerdere medaillons, siervoorwerpen e.d., het wenselijk is het inwerkingtreden van deze wet met enige voorlichting gepaard te laten gaan? Blijkt onder vigeur van de huidige Wet op de lijkbezorging reeds dat misverstanden bestaan over de bedoelingen van de overledene, bijvoorbeeld ten aanzien van de wens te worden begraven dan wel gecremeerd, met het uitbreiden van de mogelijke bestemmingen van de as kan een dergelijk probleem niet alleen in omvang, ook in «kwaliteit» toenemen, met alle gevolgen – juist in een rouwperiode – vandien. Bekend zijn ook de nodige voorbeelden van het, veel later dan het moment waarop de beslissing over begraven dan wel cremeren van de overledene moet worden genomen, uit bankkluizen opduiken van een codicil waarin de voorkeur van de overledene ten aanzien van die beslissing bekend wordt. Voor het kunnen openen van dergelijke kluizen is immers een verklaring van erfrecht noodzakelijk, die niet binnen 5 dagen na het overlijden wordt afgegeven. Met andere woorden deze leden vragen, teneinde onnodig leed bij nabestaanden te voorkomen, waarom niet wordt voorgesteld dat de op grond van artikel 58, derde lid, in siervoorwerpen geborgen as niet tevens gedurende minimaal een maand na berging door de houder van het crematorium dient te worden bewaard. Het hanteren van een dergelijke termijn kan er toe bijdragen dat onduidelijkheid over de bedoelingen van de overledene ten aanzien van zijn wens of en aan wie de as in siervoorwerpen wordt afgegeven wordt weggenomen, omdat ook daarover immers iets in het codicil kan zijn opgenomen.

Deze leden kunnen zich niet voorstellen dat het verstrooien van de as in de ruimte, zoals onlangs heeft plaatsgevonden, op korte termijn een omvang zal aannemen die internationale afspraken daarover noodzakelijk maakt. Toch vragen zij de regering op deze problematiek in te gaan; strikt genomen zal een dergelijke verstrooiing op grond van de gewijzigde Wet op de lijkbezorging niet mogelijk zijn voor diegenen die onder de Nederlandse jurisdictie vallen. Het is immers niet geheel uit te sluiten dat de as op grond van een particuliere eigenaar, dan wel in een milieubeschermingsgebied in Nederland terecht komt.

Omdat verstrooien in de ruimte de regering wellicht niet voor ogen stond bij het opstellen van het wetsvoorstel van de mogelijkheid van verstrooiing op een voor de overledene of nabestaanden dierbaar plekje vragen zij of zij van mening is dat de wet voor dergelijke verstrooiing in de ruimte gelegenheid moet bieden.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven de door de regering gehanteerde uitgangspunten zoals genoemd in de memorie van toelichting:

1. Het honoreren van de wensen uit de samenleving om meer mogelijkheden te krijgen voor het omgaan met de as van overledenen.

2. Het komen tot een (beter) handhaafbare regeling.

3. Het beperken van de bestuurslasten voor betrokken overheidsorganen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het uitgangspunt dat de lijkbezorging geschiedt conform de (vermoedelijke) wens van de overledene niet is toegevoegd aan de drie bovenstaande uitgangspunten. Deze leden beseffen dat in een aantal gevallen het moeilijk zal zijn om de wens of vermoedelijke wens van de overledene met betrekking tot de asbestemming vast te stellen. Biedt het wetsvoorstel voldoende garanties voor het uitvoeren van wensen van overledenen met betrekking tot de asbestemming? De leden van de VVD-fractie vragen of voor het geven van deze garanties artikel 58, derde lid en artikel 59, tweede lid, onderdeel c, niet te ruim zijn geformuleerd. Of ligt het in het voornemen van de regering om in de amvb (artikel 61) hierover nadere regels te stellen?

Terecht wordt in de memorie van toelichting gesteld dat de nabestaanden natuurlijk wel binnen de grenzen van de bestaande wettelijke regels dienen te handelen zoals, het in acht nemen van de voorwaarden neergelegd in de algemeen plaatselijke verordening. Het zou echter tegen de bedoeling van dit wetsvoorstel indruisen wanneer er in lagere regelgeving zoveel voorwaarden worden geformuleerd dat er praktisch geen sprake is van een verruiming van de mogelijkheden voor asbestemming. Op welke wijze denkt de regering dit te voorkomen?

De leden van de VVD-fractie hebben noch van de VNG, noch van het Platform Uitvaartwezen of de Landelijke Vereniging van Crematoria commentaar op dit wetsvoorstel ontvangen. Zij menen daaruit te moeten concluderen dat bij de uitwerking van dit wetsvoorstel door de regering voldoende rekening is gehouden met het door de betrokken organisaties uitgebrachte gezamenlijke commentaar.

Met instemming hebben de leden van de fractie van D66 kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. De wijzigingen laten zien dat de Wet op de lijkbezorging op adequate wijze wordt aangepast aan culturele en maatschappelijke veranderingen.

De dood en het omgaan met de dood is bij uitstek door cultuur bepaald. Niet alleen omdat opvattingen veranderen moeten wetten aangepast worden. Ook het feit dat er in Nederland verschillende culturen bestaan, vereist van de wet- en regelgeving dat zij in geen enkel opzicht belemmerend werkt voor het uitgangspunt van de vrijheid voor alle mensen om hun godsdienst of cultuur naar eigen inzicht te beleven.

Het verheugt deze leden dan ook dat dit uitgangspunt bij onderhavig wetsvoorstel gehanteerd is. Al bij de vorige wijziging van de wet werd geconcludeerd dat het niet zinnig was om stringente eisen te stellen met betrekking tot het bewaren van de as. Destijds is ook gevraagd om een verruiming van mogelijkheden tot asverstrooiing. De toenmalige minister heeft terecht eerst een onderzoek laten uitvoeren naar de milieu-effecten van een dergelijke verruiming. De uitkomsten hiervan waren in 1994 bekend maar het wetsvoorstel ligt er pas in 1997. De leden van de fractie van D66 zijn daarom ook verbaasd dat het zo lang heeft geduurd voordat deze wijziging aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Kan de regering enig inzicht verschaffen in de oorzaken van deze vertraging?

In de memorie van toelichting wordt verwezen naar problemen die zich thans voordoen met betrekking tot de handhaafbaarheid. Kan de regering aangeven welke problemen dit zijn?

De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn de regulering van de incidentele asverstrooiing via de algemene plaatselijke verordeningen kan plaatsvinden. Is het niet zo dat inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel zal moeten samenvallen met een aanpassing van de gemeentelijke regelgeving terzake?

De leden van de RPF-fractie hebben kennisgenomen van de wetswijziging die verruiming van de mogelijkheden van de asbestemming beoogt. Vanuit bijbelse overwegingen hebben deze leden moeite met deze vorm van lijkbezorging. Een verruiming van de mogelijkheden van de asbestemming heeft voor deze leden daarom geen prioriteit.

De extra aandacht die geschonken wordt aan de zorg voor de as, zouden deze leden gaarne zien voor de graven. Het verbaast de leden dat de as die in de bus geborgen is, pas na 20 jaar geruimd kan worden (artikel 65 nu, artikel 66 in de voorgestelde wijziging), terwijl voor een graf waarin een lijk is geplaatst, na 10 jaar ruiming reeds tot de mogelijkheden behoort (artikel 31, tweede lid). Wat is de reden van dit onderscheid? Hoe is de toestand van een lijk na 10 jaar? Wat wordt met de resten van geruimde graven gedaan? Voor de as is dit duidelijk geregeld, voor de resten van de geruimde graven niet. Is er toezicht op de ruiming van graven?

De voorgestelde wetswijziging geeft onder andere de mogelijkheid tot asverstrooiing op de plaats die voor de overledene dierbaar was, met inachtneming van bestaande wettelijke regels. Is er op dit punt al regelgeving in algemene plaatselijke verordeningen? Waarom wordt niet gesteld dat bij asverstrooiing toestemming moet worden gevraagd aan burgemeester en wethouders, zoals dit het geval is bij het in gebruik nemen van een bijzondere begraafplaats? Of moeten gemeenten nu vast gaan stellen op welke terreinen ze geen asverstrooiing willen hebben, zoals bijvoorbeeld openbare parken en wegen?

Deze leden willen in dit verband duidelijkheid hebben of in het geval dat een bijzondere begraafplaats (bijvoorbeeld eigen terrein) zonder toestemming van burgemeester en wethouders in gebruik genomen wordt dezen het recht hebben opdracht te geven tot lijkverplaatsing.

De wijziging geeft zonder meer de mogelijkheid om as te strooien op privéterrein. Echter, de kans dat de as ook op aanliggende terreinen terecht komt, is reëel. In hoeverre kunnen de eigenaren van aanliggende terreinen bezwaar maken tegen dit strooien van as?

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat incidenteel verstrooien van as geringe milieuhygiënische effecten heeft. Wat is incidenteel? Wanneer meerdere mensen besluiten op een zelfde plek de as van hun overledene(n) te strooien, moet er dan wel toestemming worden gevraagd aan de gemeente? Die plek verwordt op die wijze namelijk tot een permanent strooiveld. Waar ligt de grens?

Wat verstaat de regering onder «geringe milieu-hygiënische effecten»? In welke orde van grootte moet dan gedacht worden? Wanneer deze werkelijk gering zijn, waarom kan verstrooiing dan niet in waterwingebieden?

De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting. Zij roepen in herinnering dat zij indertijd bij de behandeling van het wetsvoorstel Nieuwe bepalingen inzake de lijkbezorging (Kamerstuknr. 11 256), waarin de mogelijkheden voor het cremeren gelijk werden gesteld aan die van het begraven, hun principiële bedenkingen naar voren hebben gebracht; bedenkingen die zij nog onverkort onderschrijven.

De leden van de SGP-fractie hebben grote bezwaren tegen het bijna laten vervallen van alle beperkingen ten aanzien van de asbestemming na verbranding.

Voor zover er een parallel getrokken zou kunnen worden tussen begraven en cremeren, nemen de leden van de SGP-fractie een opmerkelijk verschil in benadering door de regering waar. Bij het begraven wordt het zorgvuldig en piëteitsvol omgaan met lijken als uitgangspunt gehanteerd en zijn in verband hiermee allerlei waarborgen opgenomen in wet- en regelgeving (zoals bijvoorbeeld de wijze van lijkbezorging en de grafrust). Bij het cremeren worden de wettelijke beperkingen, die tot doel hebben een respectvol omgaan met stoffelijke resten van overledenen te waarborgen, losgelaten zonder dat wordt aangegeven op welke manier het uitgangspunt van het respectvol omgaan met stoffelijke overschotten in een nieuwe situatie kan worden gehandhaafd.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering aan te geven hoe naleving van de regels aangaande de openbare orde of veiligheid in een algemene plaatselijke verordening of aangaande de milieuregels in de provinciale milieuverordening kan worden gecontroleerd, omdat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld geen nadere voorwaarden of beperkingen te stellen ten aanzien van de wijze waarop door nabestaanden met de as wordt omgegaan. Tevens vragen zij naar de materiële betekenis van een eventuele modelbepaling ter regulering van asverstrooiing, gegeven het voorstel dat nabestaanden mogen handelen met de as zoals zij dat wensen.

De leden van de GPV-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien zoals bekend de mogelijkheid van crematie niet als gelijkwaardig aan de mogelijkheid van begraven van een overledene. Uitgaande van de bestaande wettelijke mogelijkheid van crematie beperken deze leden zich in hun reactie op het onderhavige wetsvoorstel echter tot enkele vragen over de voorgestelde verruiming van de asbestemming en asverstrooiing.

De leden van de GPV-fractie achten een situatie denkbaar dat een groot aantal nabestaanden eenzelfde dierbare plek kiezen voor de incidentele verstrooiing van de as van overledenen zonder dat die plek is aangewezen als terrein voor de verstrooiing van as. Kan een dergelijke situatie tot meer dan geringe milieuhygiënische effecten leiden? Tot welke bestuurlijke reactie zou een dergelijke situatie moeten leiden? Is ook dan het stellen van een vergunningvereiste niet mogelijk?

De leden van de GPV-fractie vragen nader toe te lichten hoe de kenbaarheid en handhaafbaarheid van algemene plaatselijke verordeningen en provinciale regels met betrekking tot incidentele verstrooiing kan worden gerealiseerd. Op welke wijze kan worden opgetreden tegen nabestaanden die deze regelgeving niet naleven?

De leden van de GPV-fractie vragen of bij incidentele verstrooiing de plaats van verstrooiing door de nabestaanden alsnog moet worden gemeld bij het daartoe bestemde register.

Gelet op de bestaande wettelijke regeling voor crematie verzetten de leden van de GPV-fractie zich niet op voorhand tegen het geven van meerdere bestemmingen aan de as van de overledene. Wel vragen zij of het respect voor de resten van de overledenen voldoende in het wetsvoorstel tot uitdrukking komt. Zij vernemen op dit punt graag de opvatting van de regering. Ook vragen deze leden of het geven van meerdere bestemmingen aan de as van een overledene niet tot ongewenste vormen van ritualisering zal leiden. Al met al hebben deze leden de indruk dat, afgezien van enkele summiere restricties, de bestemming en verstrooiing van as geheel vrij wordt en enkel afhankelijk is van de door de overledene voor zijn dood geuite wensen of de opvattingen van de nabestaanden.

De leden van de GPV-fractie vragen welke weg gevolgd dient te worden wanneer de overledene zijn wensen met betrekking tot de wijze van berging en bestemming niet heeft bekendgemaakt. Welk onderscheid kan worden gemaakt tussen de nabestaanden van de overledenen als het gaat om het in handen stellen van de as en de beslissingen over de bestemming van de as? Het antwoord op die vraag achten deze leden van belang voor het geval onverhoopt onenigheid bestaat onder de nabestaanden over de bestemming van de as.

De leden van de GPV-fractie vragen naar een nadere toelichting op de mogelijkheid van de officier van justitie om in bepaalde gevallen de bewaartermijn van een maand te verlengen dan wel te verkorten. In welke gevallen kan de officier daartoe over gaan?

Deze leden vragen voorts welk ander recht dan het recht op een graf er toe kan leiden, dat met toestemming van de rechthebbende de asbus verwijderd wordt uit de ruimte waar deze is bijgezet. Is de rechthebbende in alle gevallen een nabestaande die in een nauwe betrekking stond tot de overledene?

De leden van de GPV-fractie vragen of bij de bepaling dat een asbus ook op een graf kan worden bijgezet is overwogen, dat dit een kwetsbare plek is voor «grafschennis».

Het tweede lid van artikel 64 is naar de opvatting van de leden van de GPV-fractie een overbodige bepaling gelet op de ter zake gestelde regels in de Algemene wet bestuursrecht.

De leden van de GPV-fractie vragen een nadere toelichting op artikel 65, derde lid, in relatie tot artikel 66, eerste lid. Hoe moet worden omgegaan met asbussen die op het moment van opheffing van de plaats van bijzetting korter dan 20 jaren zijn bijgezet?

De formulering van artikel 66b komt de leden van de GPV-fractie enigszins ongelukkig voor. Hoewel dat niet bedoeld is, zou uit de formulering van het eerste lid kunnen worden afgeleid dat de houders van het crematorium en de plaats van bijzetting een terrein zouden kunnen bestemmen voor de verstrooiing van as. Deze leden suggereren duidelijker te doen uitkomen dat burgemeester en wethouders (in overleg met de houders van het crematorium en plaats van bijzetting) een terrein voor dat doel aanwijzen.

De voorziter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V.A.M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF) en Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+) en Van Oven (PvdA).

Naar boven