nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN ONDERWIJS,
CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 12 december 1997
In verband met het Algemene Overleg op 17 december aanstaande treft U
hierbij een overzicht aan van de projecten die zijn gefinancierd
in het kader van de intensivering van het internationaal cultuurbeleid1.
Bij de begroting voor 1997 is aanvankelijk 6 miljoen gulden, later bij
motie Van Traa verhoogd tot 16 miljoen gulden, beschikbaar gesteld voor de
intensivering van het internationaal cultuurbeleid.
Als gevolg van de herijking is deze intensiveringsruimte niet alleen een
zaak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, maar ook van het Ministerie
van OCenW.
Beide ministeries zijn dan ook gezamenlijk belast met het inhoud geven
aan dit beleid.
Dit gezamenlijke beleid moest allereerst worden ontwikkeld en vastgelegd.
Dit laatste gebeurde in onze brief aan U van 5 maart jongstleden. De basisgedachte
van deze brief is dat beide ministeries uitgaan van een ongedeeld buitenlands
cultureel beleid, maar vanuit hun eigen uitgangspunten tot een verschillende
waardering en accentlegging kunnen komen. Het samenwerkingsverband is echter
wezenlijk complementair en het aan elkaar koppelen van de inhoudelijke expertise
en contacten op cultureel gebied van OCenW aan het buitenlands postennetwerk
en de daarmee gepaard gaande kennis van lokale omstandigheden van BZ, brengt
een grote meerwaarde met zich mee.
Er werden vier aandachtsvelden voor dit beleid gesignaleerd, waaraan bij
de uitvoering prioriteit zou worden toegekend, te weten: regionale prioriteiten,
twee grote thematische prioriteiten (cultureel erfgoed in het buitenland en
Nederland-vrijhaven), culturele manifestaties en de professionalisering van
het apparaat dat bij de uitvoering van dit beleid betrokken is.
Op beheersmatig gebied is er een constructie in het leven geroepen met
een projectencommissie met paritaire vertegenwoordiging van beide ministeries
onder voorzitterschap van de Ambassadeur voor Internationale Culturele Samenwerking.
De projectencommissie is in de loop van het jaar tot een goed functionerende
eenheid uitgegroeid. De samenwerking en afstemming zowel ambtelijk als politiek
tussen beide departementen verloopt goed.
Het culturele «veld» heeft positief gereageerd op deze ontwikkeling.
Het is dan ook verheugend dat, ondanks het relatief late beschikbaar komen
van het grote bedrag van 16 miljoen gulden (hetgeen de-facto meer dan een
verdubbeling inhield van de gecombineerde budgetten van BZ en OCenW tot dan
toe) en ondanks het feit dat het gezamenlijk beleid nog – nauwkeuriger –
geformuleerd moest worden, thans geconstateerd kan worden dat het budget voor
1997 vrijwel volledig en op verantwoorde wijze is besteed aan projecten die
bijdragen aan de intensivering van ons internationaal cultuurbeleid.
Bijgaand treft U een lijst met een overzicht van de projecten aan1. Hieruit blijkt dat in 1997 aan de thematische prioriteiten,
Nederland-vrijhaven en Cultureel Erfgoed circa 3 miljoen gulden is besteed.
Ongeveer 4 miljoen gulden werd ingezet voor regionale prioriteiten.
Grootschalige culturele manifestaties scoren hoog met bijna 8 miljoen
gulden, maar dit wordt verklaard door de garantiesom ten behoeve van Rotterdam
Culturele Hoofdstad van 6 miljoen. Professionaliseringsactiviteiten tenslotte
vonden in dit aanloopjaar vooralsnog vooral plaats in de vorm van conferenties
voor culturele medewerkers van ambassades en consulaten-generaal die intensief
bij de uitvoering van echt nieuw beleid betrokken zijn.
In het komende jaar zal door beide ministeries verder worden gewerkt aan
het nader vormgeven en structureren van het Nederlands buitenlands cultureel
beleid. De ervaringen dit jaar hebben geleerd dat de ingeslagen weg goede
mogelijkheden biedt om Nederland in cultureel opzicht verder te profileren.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
M. Patijn
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis