25 269
Wijziging van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds in verband met de invoering van een flexibele pensioenregeling

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

1. Het onderhavige wetsvoorstel is gebaseerd op de binnen het notariaat ontwikkelde voorstellen tot invoering van een nieuw pensioenstelsel.

In maart 1993 is door de Koninklijke Notariële Broederschap een commissie ingesteld met de opdracht een moderne pensioenregeling te ontwerpen die recht doet aan de diverse belangen van de huidige en toekomstige deelnemers in het notarieel pensioenfonds en hun nabestaanden en in den brede door de beroepsgroep wordt gedragen. Na een intensieve voorlichtingscampagne met presentaties en hoorzittingen door het gehele land is het rapport van de commissie, dat als bijlage is bijgevoegd1, door de Ledenraad van de Koninklijke Notariële Broederschap op 15 november 1995 met algemene instemming aanvaard.

De hierin opgenomen voorstellen leiden tot een ingrijpende wijziging van de notariële pensioenregeling, in het bijzonder van het pensioenreglement. Ook is in verband hiermee wijziging van de onderhavige wet noodzakelijk. Kenmerkend zijn de vele mogelijkheden tot flexibilisering van de pensioenrechten. Tevens wordt een ander systeem van bijdrageheffing geïntroduceerd. In tegenstelling tot het thans bestaande stelsel is deze niet meer inkomensafhankelijk, maar afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en de hoogte van de pensioenopbouw. Wat betreft dit laatste zij het volgende opgemerkt.

De hoogte van de door notarissen-deelnemers en kandidaat-notarissen-deelnemers verschuldigde bijdragen aan het fonds is geregeld in artikel 6, respectievelijk derde en vierde lid, van de onderhavige wet. In de nieuwe opzet wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen deze twee groepen deelnemers. Bovendien wordt het thans vigerende stelsel van een inkomensafhankelijke premie, zoals dus geregeld in voornoemd artikel, vervangen door een regeling die de aan het fonds verschuldigde bijdrage afhankelijk stelt van de leeftijd van de deelnemer en de hoogte van de pensioenopbouw. Tot de leeftijd van 41 jaar wordt er jaarlijks een bedrag van f 1187,22 opgebouwd, daarna bedraagt de jaarlijkse opbouw f 1780,82. (Deze bedragen, die per 1 januari 1997 gelden, zullen in het pensioenreglement worden opgenomen.) De pensioenopbouw is niet aan een maximum gebonden. Meer diensttijd leidt tot een hoger pensioen. Voorzover de financiële middelen van het fonds het toelaten, worden deze bedragen jaarlijks aangepast aan het prijsindexcijfer.

Dit essentiële verschil in bijdrageheffing leidt derhalve tot aanpassing van genoemde bepalingen. Deze wijziging vormt het belangrijkste onderdeel van het wetsvoorstel. De overige wijzigingen zijn voornamelijk van redactionele aard.

De reeds genoemde keuzemogelijkheden in de pensioenregeling leiden niet tot aanpassing van de wet, maar vinden hun uitwerking in het pensioenreglement van de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Als voornaamste varianten worden genoemd: de deelnemer en zijn partner hebben bij pensioeningang de keuze de verhouding tussen ouderdoms- en nabestaandenpensioen te wijzigen, met dien verstande dat het nabestaandenpensioen het ouderdomspensioen niet in hoogte mag overschrijden. Dit houdt tevens in dat een ongehuwde deelnemer bij pensioeningang in het geheel van het verzekerde nabestaandenpensioen kan afzien, en daarmee het ouderdomspensioen met 25% kan verhogen. Voorts zal het mogelijk zijn om het ouderdomspensioen, na ingang, over de tijd te verdelen. Bijvoorbeeld een pensioen dat in de eerste tien jaar na pensionering hoger is en in de periode daarna lager. Ten slotte, de reguliere pensioendatum is vastgesteld op 65 jaar. De deelnemer heeft de keuze om de ingang van het ouderdomspensioen te vervroegen naar minimaal 55 jaar of uit te stellen tot maximaal 70 jaar. In die gevallen zal het ouderdomspensioen op actuarieel neutrale wijze worden verlaagd respectievelijk verhoogd.

Ondanks het feit dat de voorstellen van de Broederschap een bijdrageheffing met een meer individueel karakter bevatten, is de solidariteit van de notaris met de kandidaat-notaris zeker niet geheel verlaten. Aspecten van de nog aanwezige solidariteit zijn onder andere de maximering van de premie voor de kandidaat-notaris in loondienst, de indexering van de pensioenen, het volledige nabestaandenpensioen bij vooroverlijden en de bepaling dat de premies voor kandidaat-notarissen in loondienst verschuldigd zijn door de werkgever, die vervolgens ten hoogste 50% van deze premie mag verhalen op de werknemer (blz. 5 e.v. rapport commissie). Al deze voorzieningen worden in het Pensioenreglement opgenomen; wijziging van de wet is hiervoor niet nodig.

Invoering van de aanvaarde voorstellen vergt derhalve naast de onderhavige wijzigingen een geheel nieuw pensioenreglement.

De Verzekeringskamer is omtrent de voorgestelde wijzigingen zowel ten aanzien van de wet zelf als ten aanzien van het pensioenreglement gehoord en kan hiermede instemmen.

2. Voor zover de thans voorliggende wijzigingen toelichting behoeven, volgt deze hierna.

ARTIKEL I

Artikel 5, vierde lid

In de nieuwe opzet van de pensioenregeling zal de werkgever voortaan premieplichtig zijn voor de in loondienst zijnde kandidaat-notarissen. Het is derhalve de notaris die zowel het indiensttreden als het uitdiensttreden van de kandidaat aan het fonds dient te melden. Deze verplichting wordt geregeld in het pensioenreglement. Het vierde lid van artikel 5, waarin een meldingsplicht van de kandidaat-notaris is opgenomen, kan mitsdien vervallen.

Artikel 6, eerste lid

Onderdeel a dient te worden aangepast in verband met het feit dat een vervroegd gepensioneerde het deelnemerschap nog kan voortzetten. Onderdeel b dient te worden aangepast aangezien bij arbeidsongeschiktheid het deelnemerschap niet meer wordt beëindigd, maar vrijstelling van premiebetaling onder voortzetting van opbouw van ouderdomspensioen zal worden verleend. De term «invaliditeitspensioen» is vervangen door «arbeidsongeschiktheidspensioen».

Onderdelen c tot en met f dienen te worden aangepast omdat in het nieuwe pensioenreglement alleen de algemene term «nabestaandenpensioen» zal worden gehanteerd.

Artikel 6, derde en vierde lid

In verband met de voorgestelde wijziging in de bijdrageheffing dient het derde lid te worden aangepast. Zoals reeds opgemerkt is de verschuldigde pensioenpremie niet meer inkomensafhankelijk, maar afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en de hoogte van de pensioenopbouw. Verder wordt voortaan gesproken over «iedere deelnemer», aangezien voor wat betreft de premie in beginsel geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen notarissen en kandidaat-notarissen. Er is evenwel een plafond ingebouwd in de door de kandidaat-notarissen in loondienst verschuldigde premie. Voor deze categorie deelnemers wordt de maximale pensioenpremie in enig jaar beperkt tot 20% van de bijdragegrondslag, waarbij overigens de hoogte van de pensioenopbouw niet zal worden aangetast.

Als gevolg hiervan kan het vierde lid vervallen.

Artikel 6, zesde lid

De in onderdeel b opgenomen bepaling van aftrek van specifieke kosten bij de berekening van het inkomen van kandidaat-notarissen vervalt door de hierboven toegelichte wijziging in de bijdrageheffing. Dit lid blijft wel bestaansrecht behouden, aangezien zoals reeds is opgemerkt, voor de kandidaat-notaris in loondienst de bijdrage in enig jaar wordt beperkt tot 20% van de bijdragegrondslag. Kandidaat-notarissen die deel uitmaken van een maatschap alsmede notarissen die in enig jaar meer dan 15% van de beroepswinst als bijdrage verschuldigd zijn, kunnen op verzoek de verschuldigde bijdrage tot dit percentage beperken. De pensioenopbouw wordt in dat jaar dan wel naar evenredigheid beperkt.

Artikel 15

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 per 1 juli 1994 (Staatsblad 1994, 252) is de verwijzing naar de artikelen 32 en 33 niet meer juist. Het betreft thans de artikelen 56 en 57.

ARTIKEL II

Voorgesteld wordt aan de onderhavige wijzigingen terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 1997. De redenen hiervoor zijn de volgende.

Bij de voorstellen die binnen het notariaat zijn ontwikkeld voor een moderne pensioenregeling is door de Ledenraad en het bestuur van de Koninklijke Notariële Broederschap de wens geuit de nieuwe regeling zo spoedig mogelijk te doen ingaan, bij voorkeur per 1 januari 1997. In het verzoek aan de Minister van Justitie d.d. 1 april 1996, wijziging van de onderhavige wet en goedkeuring van de wijzigingen van het Pensioenreglement te willen bevorderen, heeft het bestuur van het Notarieel Pensioenfonds een spoedige invoering bepleit. Het ondersteunt de wens van de beroepsgroep de regeling met ingang van 1 januari 1997 te doen gelden.

Al snel werd duidelijk dat inwerkingtreding van wet en reglement per genoemde datum niet haalbaar zou zijn. Met de indiening van dit wetsvoorstel moest in elk geval worden gewacht totdat daarover en over de voorstellen voor een geheel nieuw notarieel pensioenreglement het commentaar van de Verzekeringskamer was ontvangen en te overzien was wanneer de voorbereidingen terzake zouden kunnen worden afgerond. Het overleg met de Verzekeringskamer over aanpassing van enkele onderdelen in het nieuwe reglement waartegen deze bezwaar had gemaakt, is recentelijk afgerond. De Verzekeringskamer kan zich thans geheel vinden in de wijzigingen in het pensioenreglement.

Het komt mij evenwel billijk voor en ik acht het van belang dat de deelnemers in het notarieel pensioenfonds zo spoedig mogelijk gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die de onderhavige regeling biedt. Het gaat hier, zoals hierboven onder 1. is uiteengezet, om een moderne flexibele regeling afgestemd op de verschillende binnen de beroepsgroep bestaande behoeften op dit terrein. De regeling voldoet daarmee aan de eisen die tegenwoordig aan een pensioenregeling gesteld (mogen) worden en is in ruime mate toegesneden op de toekomst. Zij kan derhalve als gunstig worden gekwalificeerd voor alle deelnemers en toekomstige deelnemers.

Ter voldoening aan de alleszins gerechtvaardigde wens van het notariaat wordt derhalve voorgesteld de regeling terugwerkende kracht te verlenen tot 1 januari 1997.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven