25 262 (R 1587)
Verdrag tot wijziging van de Overeenkomst van 8 april 1960 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake Nederlandse oorlogsgraven in de Bondsrepubliek Duitsland (Oorlogsgravenovereenkomst); 's-Gravenhage, 31 oktober 1996

nr. 217
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 februari 1997

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 7 maart 1997. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 april 1997.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 31 oktober 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot wijziging van de Overeenkomst van 8 april 1960 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake Nederlandse oorlogsgraven in de Bondsrepubliek Duitsland (Oorlogsgravenovereenkomst) (Trb. 1996, 320).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 7 maart 1997 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Op 25 januari 1994 is te Bonn tot stand gekomen het Protocol tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de gevolgen van de Duitse eenwording voor de bilaterale verdragsrelaties (Trb. 1994, 81). Daarin werd met betrekking tot de op 8 april 1960 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake Nederlandse oorlogsgraven in de Bondsrepubliek Duitsland (Trb. 1960, 72) vastgesteld, dat deze met ingang van 3 oktober 1990 van toepassing was op het gehele grondgebied van de herenigde Bondsrepubliek Duitsland. Tevens werd bepaald, dat de Overeenkomst alsnog in die zin zou worden gewijzigd, dat zij betrekking heeft op alle Nederlandse oorlogsgraven in de herenigde Bondsrepubliek Duitsland en dat bestaande regelingen inzake de instandhouding en het onderhoud van toepassing kunnen blijven.

Terwijl bestaande afspraken omtrent instandhouding en onderhoud van de graven dus bleven gelden, zijn van 1991, in nauwe samenspraak met de Oorlogsgravenstichting, onderhandelingen gevoerd die hebben geleid tot overeenstemming over het onderhavige verdrag.

Artikelsgewijze toelichting

In tegenstelling tot de oorlogsgraven op voormalig West-Duits grondgebied, liggen de graven van gedeporteerde Nederlandse burgers op voormalig Oost-Duits grondgebied her en der verspreid op verschillende niet speciaal voor oorlogsslachtoffers bestemde, gewone begraafplaatsen.

Om die reden worden de artikelen 1 (voor altijd kosteloos gebruik) en 2 (graven, gedenktekens, bouwwerken en beplanting) van de Overeenkomst van 1960 gewijzigd door toevoeging van een tweede, respectievelijk derde lid, waarin het bepaalde in die artikelen mede van toepassing wordt verklaard op – op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek – verspreid liggende oorlogsgraven.

Met het oog op eventueel herbegraven van stoffelijke resten die verspreid liggen in niet speciaal voor oorlogsslachtoffers bestemde begraafplaatsen, is een tweede lid toegevoegd aan artikel 3 van de Overeenkomst van 1960. Dit artikellid komt vrijwel overeen met de tekst van artikel 3, tweede lid, van de ten gevolge van de eenwording van Duitsland vervallen, op 4 juli 1985 te Berlijn (Oost) tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Duitse Democratische Republiek inzake de zorg voor de oorlogsgraven van staatsburgers van het Koninkrijk der Nederlanden in de Duitse Democratische Republiek (Trb. 1985, 113).

Door toevoeging van een vierde lid aan artikel 2 van de Overeenkomst van 1960 wordt voorzien in de verdeling van de kosten van onderhoud en instandhouding met betrekking tot de graven. De weergegeven verdeling is geheel in overeenstemming met de bestaande praktijk.

Koninkrijkspositie

Evenals de Overeenkomst van 1960 en 1985 zal het verdrag voor het gehele Koninkrijk gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven