nr. 217
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 21 februari 1997
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 7 maart 1997. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de
Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven
uiterlijk op 6 april 1997.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste
en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb
ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 31
oktober 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot wijziging van
de Overeenkomst van 8 april 1960 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Bondsrepubliek Duitsland inzake Nederlandse oorlogsgraven in de Bondsrepubliek
Duitsland (Oorlogsgravenovereenkomst) (Trb. 1996, 320).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht
hogergenoemde stukken op 7 maart 1997 over te leggen aan de Staten van de
Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.
De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn
van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar
gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).Op 25 januari 1994 is te Bonn tot
stand gekomen het Protocol tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek
Duitsland inzake de gevolgen van de Duitse eenwording voor de bilaterale verdragsrelaties
(Trb. 1994, 81). Daarin werd met betrekking tot de op 8 april 1960 te 's-Gravenhage
tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Bondsrepubliek Duitsland inzake Nederlandse oorlogsgraven in de Bondsrepubliek
Duitsland (Trb. 1960, 72) vastgesteld, dat deze met ingang van 3 oktober 1990
van toepassing was op het gehele grondgebied van de herenigde Bondsrepubliek
Duitsland. Tevens werd bepaald, dat de Overeenkomst alsnog in die zin zou
worden gewijzigd, dat zij betrekking heeft op alle Nederlandse oorlogsgraven
in de herenigde Bondsrepubliek Duitsland en dat bestaande regelingen inzake
de instandhouding en het onderhoud van toepassing kunnen blijven.
Terwijl bestaande afspraken omtrent instandhouding en onderhoud van de
graven dus bleven gelden, zijn van 1991, in nauwe samenspraak met de Oorlogsgravenstichting,
onderhandelingen gevoerd die hebben geleid tot overeenstemming over het onderhavige
verdrag.
Artikelsgewijze toelichting
In tegenstelling tot de oorlogsgraven op voormalig West-Duits grondgebied,
liggen de graven van gedeporteerde Nederlandse burgers op voormalig Oost-Duits
grondgebied her en der verspreid op verschillende niet speciaal voor oorlogsslachtoffers
bestemde, gewone begraafplaatsen.
Om die reden worden de artikelen 1 (voor altijd kosteloos gebruik) en
2 (graven, gedenktekens, bouwwerken en beplanting) van de Overeenkomst van
1960 gewijzigd door toevoeging van een tweede, respectievelijk derde lid,
waarin het bepaalde in die artikelen mede van toepassing wordt verklaard op –
op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek –
verspreid liggende oorlogsgraven.
Met het oog op eventueel herbegraven van stoffelijke resten die verspreid
liggen in niet speciaal voor oorlogsslachtoffers bestemde begraafplaatsen,
is een tweede lid toegevoegd aan artikel 3 van de Overeenkomst van 1960. Dit
artikellid komt vrijwel overeen met de tekst van artikel 3, tweede lid, van
de ten gevolge van de eenwording van Duitsland vervallen, op 4 juli 1985 te
Berlijn (Oost) tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en de Regering van de Duitse Democratische Republiek inzake
de zorg voor de oorlogsgraven van staatsburgers van het Koninkrijk der Nederlanden
in de Duitse Democratische Republiek (Trb. 1985, 113).
Door toevoeging van een vierde lid aan artikel 2 van de Overeenkomst van
1960 wordt voorzien in de verdeling van de kosten van onderhoud en instandhouding
met betrekking tot de graven. De weergegeven verdeling is geheel in overeenstemming
met de bestaande praktijk.
Koninkrijkspositie
Evenals de Overeenkomst van 1960 en 1985 zal het verdrag voor het gehele
Koninkrijk gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo