25 251
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Azerbajdzjaanse Republiek inzake luchtdiensten, met Bijlage; Bakoe, 11 juli 1996

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 28 februari 1997

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 4 maart 1997.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 april 1997.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 11 juli 1996 te Bakoe tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Azerbajdzjaanse Republiek inzake luchtdiensten, met Bijlage (Trb. 1996, 202)1.

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Tijdens onderhandelingen tussen de Nederlandse en Azerbajdzjaanse luchtvaartautoriteiten werd in een ronde overeenstemming bereikt over de tekst van het onderhavige luchtvaartverdrag.

Het verdrag gaat uit van enkelvoudige aanwijzing, hetgeen wil zeggen dat één enkele luchtvaartmaatschappij per land wordt aangewezen voor het uitvoeren van de luchtdiensten (artikel 3).

De in het verdrag genoemde luchtvaartautoriteiten (artikel 1, onder b) zijn voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst.

Het verdrag biedt de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide landen de mogelijkheid om, zonder commerciële beperkingen ten aanzien van belading en type van de vliegtuigen, dagelijks diensten uit te oefenen tussen punten in Azerbajdzjan en Nederland. Ook tussenliggende en verder gelegen punten kunnen door de aangewezen maatschappijen worden aangedaan, zonder uitoefening van vijfde vrijheidsrechten. De uitoefening van vijfde vrijheidsrechten (vervoersrechten op tussenliggende en verder gelegen punten) kan worden overeengekomen tussen de luchtvaartautoriteiten van beide landen (bijlage, noot 3).

Voor het overige bevat het verdrag de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen.

De bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, is, voor zover het de routes betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage, voor wat betreft de routes, behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden.

Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

Het verdrag wordt voorlopig toegepast vanaf 10 augustus 1996, hetgeen noodzakelijk werd geacht met het oog op de reeds aangevangen lijndiensten (drie keer per week) tussen beide landen. Het verrichten van geregelde lijndiensten onder de bescherming van een verdrag is immers van groot economisch belang voor de betrokken luchtvaartmaatschappijen in casu de KLM en dus ook voor Nederland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

J. P. Pronk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven