25 248
Wijziging van de Instellingswet W.R.R. in verband met de inwerkingtreding van de Kaderwet adviescolleges

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 16 april 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wel waren zij enigszins verbaasd dat in de memorie van toelichting wordt gesproken over «adviescolleges van de regering», omdat ook de Kamer adviescolleges om advies kan vragen. Deze leden vragen zich af of, en zo ja op welke wijze, de Kamer op de hoogte wordt gesteld van het overleg tussen de minister-president en de raad over vaststelling en wijziging van het werkprogramma van de WRR. Worden (eventueel van de WRR afwijkende) opvattingen van de minister-president en de ministerraad kenbaar gemaakt aan het parlement?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij waarderen het dat de WRR zijn plaats in het herziene adviesstelsel heeft behouden.

De leden van de CDA-fractie zijn er niet van overtuigd dat de WRR een wezenlijk andere taak heeft dan die van de gewone adviescolleges, zoals weergegeven in artikel 1 van de Kaderwet adviescolleges, te weten de advisering over «algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk». De WRR is immers ook een adviescollege in de zin van artikel 79 van de Grondwet, waaraan de Kaderwet adviescolleges nader uitvoering geeft. Door te bepalen, zoals voorgesteld, dat de WRR niet wordt aangemerkt als een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges wordt de indruk gewekt dat de WRR ook buiten het kader van artikel 79 Grondwet valt. Dat kan niet de bedoeling zijn.

De taak van de WRR (het signaleren en onderzoeken van maatschappelijke ontwikkelingen vanuit de optiek of deze tot nader te formuleren overheidsbeleid zouden moeten leiden) verschilt niet wezenlijk van die van andere adviescolleges omdat deze ook, op hun terrein, adviseren over het te voeren overheidsbeleid in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen. Het verschil is dat de WRR niet gebonden is aan een bepaald beleidsterrein en meer op de lange termijn is gericht. De leden van de CDA-fractie vragen of de algemeenheid van de adviestaak van de WRR voldoende reden is om de WRR uit te sluiten van de toepassing van de Kaderwet adviescolleges. Kan de regering aangeven welke bepalingen van de Kaderwet een belemmering voor de taakuitoefening van de WRR zouden zijn? Als de regering daarbij wijst op de bepaling dat de eerstverantwoordelijke minister het werkprogramma van een adviescollege vaststelt, is de CDA-fractie het met haar eens dat op dit punt een afwijking van de Kaderwet op haar plaats is. Welke andere bepalingen van de Kaderwet zouden niet zonder meer toepasbaar zijn op de WRR?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op het voorstel de WRR niet aan te merken als een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges. Waarom deze uitzondering? De WRR zal geen adviescollege ex artikel 79 van de Grondwet zijn, maar zal wel als een adviescollege functioneren. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie zich af of op deze manier geen precedent wordt geschapen voor eventuele andere adviesorganen. Graag krijgen zij een nadere verduidelijking van de regering.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering op welke wijze de Tweede Kamer wordt betrokken bij het vaststellen van het werkprogramma van de WRR. De leden van de VVD-fractie zijn van mening, dat voorkomen moet worden dat er doublures met de werkprogramma's van andere adviescolleges ontstaan. Hoe denkt de regering dat te voorkomen?

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier voor dit verslag,

Van Hezik


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), vacature (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-Van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven