25 248
Wijziging van de Instellingswet W.R.R. in verband met de inwerkingtreding van de Kaderwet adviescolleges

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

1. Algemeen

Op 1 januari 1997 treden de Herzieningswet adviesstelsel en de Kaderwet adviescolleges in werking. Daarmee krijgt een ingrijpende herziening van het stelsel van adviescolleges van de regering zijn beslag. Het onderhavige wetsvoorstel behelst een aanpassing van de Instellingswet WRR, in relatie tot de herziening van het adviesstelsel, met name de inwerkingtreding van de Kaderwet adviescolleges.

In de Herzieningswet adviesstelsel is een uitzondering opgenomen voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Dit houdt in dat de WRR per 1 januari 1997 – anders dan de andere bestaande adviescolleges – niet wordt opgeheven. De regering heeft voor deze uitzondering gekozen op grond van de bijzondere positie die de WRR inneemt binnen het stelsel van adviescolleges en omdat het voortbestaan van de WRR niet ter discussie staat.

Op 1 januari 1997 treedt tegelijk met de Herzieningswet adviesstelsel ook de Kaderwet adviescolleges in werking. Deze wet geeft een algemeen wettelijk kader waarbinnen adviescolleges tot stand kunnen worden gebracht en waarbinnen zij hun adviestaak kunnen uitoefenen.

Zoals in de memorie van toelichting op het voorstel voor de Herzieningswet adviesstelsel en in de memorie van toelichting op het voorstel voor de Kaderwet adviescolleges was aangekondigd, is inmiddels bezien welke elementen van de Kaderwet dienen te leiden tot aanpassing van de wetgeving met betrekking tot de WRR. Hierbij heeft de regering het volgende overwogen.

De WRR maakt deel uit van het nieuwe stelsel van adviescolleges, maar neemt daarin wel een bijzondere positie in. Deze bijzondere positie hangt samen met de taken van de WRR. De taak van de WRR omvat het signaleren en onderzoeken van maatschappelijke ontwikkelingen vanuit de optiek of deze tot nader te formuleren overheidsbeleid zouden moeten leiden. Dit is een bredere en deels wezenlijk andere taak dan die van de gewone adviescolleges, zoals weergegeven in artikel 1 van de Kaderwet adviescolleges, waarbij het gaat om het adviseren van de regering «over algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk».

Deze brede taakomschrijving van de WRR betekent ook dat de WRR zich niet met één bepaald beleidsterrein bezig houdt, maar onderwerpen behandelt die bovensectoraal en op de lange termijn gericht zijn. Door de aard van zijn taak is de WRR dan ook eerder te vergelijken met de planbureaus dan met andere adviescolleges.

Voor een goed functioneren van de WRR is een hoge mate van onafhankelijkheid noodzakelijk. Deze onafhankelijkheid heeft te maken met de aard van de taak van de WRR. Het is immers van belang dat de WRR in vrijheid rapporten kan uitbrengen, ook als die de regering misschien minder goed uitkomen. Deze onafhankelijkheid vindt zijn weerslag in de bepalingen met betrekking tot de samenstelling en werkwijze van de WRR, zoals vastgelegd in de Instellingswet WRR.

2. Toelichting per artikelonderdeel

Onderdeel A

De herziening van het adviesstelsel vormt voor de regering geen aanleiding om tot een substantiële wijziging van de positie en het functioneren van de WRR te komen, behoudens het hierna bij Onderdeel C gestelde. Aangezien de Kaderwet adviescolleges is opgesteld voor adviescolleges met een wezenlijk andersoortige taak en functie, zijn de bepalingen uit deze wet niet zonder meer toepasbaar op de WRR. In onderdeel A van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel wordt daarom expliciet aangegeven dat de WRR geen adviesorgaan is in de zin van de Kaderwet adviescolleges.

Onderdeel B

Dit onderdeel betreft het schrappen van de leeftijdsgrens voor de leden van de WRR. Dit is overeenkomstig het regeringsbeleid terzake van leeftijdsgrenzen.

Onderdeel C

Een toetsing van de Instellingswet WRR aan de Kaderwet adviescolleges heeft op één punt tot een belangrijke wijziging geleid. Deze wijziging heeft betrekking op de wijze van vaststelling van het werkprogramma van de WRR. De Instellingswet WRR bevat geen bepaling over de vaststelling van het werkprogramma. In de praktijk stelt de WRR zijn eigen werkprogramma vast. Hierover vindt overleg plaats tussen de minister-president en de voorzitter van de WRR.

Een belangrijk uitgangspunt bij de herziening van het adviesstelsel is versterking van het primaat van de politieke besluitvorming. Op grond hiervan wordt in de Kaderwet bepaald dat het werkprogramma van een adviescollege door de eerstverantwoordelijke minister wordt vastgesteld. Gezien de eerder genoemde noodzakelijke onafhankelijkheid van de WRR om zijn taken goed uit te kunnen voeren, acht de regering deze bepaling uit de Kaderwet niet geschikt voor de WRR. De bestaande praktijk dat de WRR zijn eigen werkprogramma vaststelt, wordt dan ook gehandhaafd. Met het voorgestelde onderdeel C wordt in een nieuw artikel 7a in de Instellingswet WRR vastgelegd dat dit gebeurt na overleg met de minister-president.

Voorts is de betrokkenheid van de ministerraad vastgelegd door te bepalen dat de minister-president over vaststelling en wijziging van het werkprogramma de ministerraad hoort.

Op deze wijze wordt enerzijds recht gedaan aan de onafhankelijke positie van de WRR, terwijl tevens de betrokkenheid van de minister-president en de ministerraad is gewaarborgd, zodat een goede afstemming met het regeringsbeleid maar ook met de werkprogramma's van de reguliere adviescolleges plaats kan vinden. Het belang van politieke betrokkenheid, dat een van de hoofdpunten is van de herziening van het adviesstelsel, wordt op deze manier ook voor de WRR op een evenwichtige wijze vorm gegeven.

Op deze wijze wordt tevens uitdrukking gegeven aan het feit dat de WRR weliswaar een bijzondere positie inneemt, maar tegelijkertijd ook onderdeel uitmaakt van het nieuwe stelsel van adviescolleges.

Onderdeel D

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de uitgewerkte overgangs- en slotbepalingen uit de Instellingswet W.R.R. te schrappen.

ARTIKEL II

In dit artikel wordt voorzien in inwerkingtreding van deze wet met terugwerkende kracht, in verband met de inwerkingtreding van de Kaderwet adviescolleges per 1 januari 1997.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

Naar boven