nr. 15
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 11 september 1997
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel I wordt na onderdeel A een nieuw onderdeel Aa ingevoegd
dat luidt:
Aa. Na artikel 32 wordt een nieuw artikel 32a ingevoegd dat luidt:
Artikel 32a
1. In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede en derde lid, besluit
de raad van een nieuwe gemeente, dan wel de raad van een gemeente waaraan
gebied is toegevoegd, binnen drie maanden na de datum van herindeling tot
vaststelling van een nieuwe verordening op de onroerende-zaakbelastingen die
met ingang van de datum van herindeling zal gelden voor de gemeente. In deze
verordening neemt de raad ter zake van de kalenderjaren 1998, 1999 en 2000
voor de onroerende zaken in het toegevoegde gebied, de waardepeildatum op
zoals deze voor die onroerende zaken is gehanteerd bij de vaststelling van
de waarden van de onroerende zaken, bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken, voor het tijdvak, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van
die wet, dat is aangevangen op 1 januari 1997.
2. Artikel 41, tweede tot en met zesde lid, van de Wet waardering onroerende
zaken is met betrekking tot het tijdvak, bedoeld in artikel 22, tweede lid,
van die wet, dat is aangevangen op 1 januari 1997, van overeenkomstige toepassing
voor onroerende zaken gelegen in het toegevoegde gebied en voor welke bij
de vaststelling van de waarde een andere waardepeildatum is gehanteerd dan
1 januari 1995.
2. Onder nummering van de bestaande tekst van artikel VI tot eerste lid
wordt een tweede lid toegevoegd die luidt:
2. Artikel I, onderdeel Aa, vindt toepassing met ingang van 1 januari
1998 en vervalt met ingang van 1 januari 2001. Artikel V is niet van toepassing
op artikel 32a van de Wet algemene regels herindeling.
Toelichting
In het wetsvoorstel houdende Gemeentelijke herindeling in de provincie
Drenthe (Tweede Kamer, 1996–97, 25 046) is een artikel opgenomen
op grond waarvan de waardepeildatum die is gehanteerd voor de Wet WOZ voor
de onroerende zaken die in de herindeling zijn betrokken gedurende het eerste
WOZ-tijdvak (1997–2000) wordt gehandhaafd. In de toelichting op dat
artikel is opgemerkt dat deze bepaling standaard zou worden opgenomen in de
komende wettelijke herindelingen met een ingangsdatum in het eerste WOZ-tijdvak.
De voorliggende nota van wijziging regelt dat een bepaling met dergelijke
strekking in de Wet Arhi wordt opgenomen, waarbij het niet alleen geldt voor
de wettelijke herindelingen, maar ook voor de grenscorrecties die niet bij
wet geschieden.
Op deze wijze wordt voorkomen dat een herindeling of grenswijziging zou
moeten leiden tot (omvangrijke) herwaarderingsoperaties en daardoor tot een
reeks van administratieve aanpassingen van de belastingen die worden geheven
op basis van de vastgestelde WOZ-beschikkingen. Dat sluit voorts aan bij de
bedoeling van de Wet WOZ, die een waardevaststelling beoogt die voor vier
jaren geldt, en doet recht aan de formele rechtskracht die de reeds bekendgemaakte
WOZ-beschikkingen hebben verkregen. Tevens wordt voorkomen dat belanghebbenden
worden geconfronteerd met nieuwe WOZ-beschikkingen, hetgeen tot verwarring
zou kunnen leiden.
Voor de grenswijzigingen is een dergelijke bepaling niet automatisch van
toepassing.
Met het voorgestelde tweede lid van artikel 32a wordt bereikt dat het
overgangsregime van artikel 42, tweede tot en met zesde lid, van de Wet WOZ
van toepassing blijft voor onroerende zaken gelegen in toegevoegd gebied.
Voor wat betreft de inwerkingtreding is een uitzondering opgenomen van
de algemene inwerkingtreding van deze wet. Daar de onroerende-zaakbelastingen
tijdstipbelastingen zijn, waarbij 1 januari van een kalenderjaar doorslaggevend
is, is het noodzakelijk dat deze wijziging toepassing vindt met ingang van
1 januari. Artikel V van de onderhavige wet, dat een overgangsregeling treft
voor reeds in gang gezette herindelingen, is niet van toepassing op de wijzigingen
in artikel 32a. Voor die wijzigingen is een overgangsregeling als daar bedoeld
niet wenselijk.
Omdat de problematiek van de wetsfictiegemeenten zich slechts voordoet
in het eerste WOZ-tijdvak heeft de bepaling daarna geen effect meer en kan
deze daarna vervallen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort