25 232
Voetbalvandalisme

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, VAN JUSTITIE EN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 juni 1999

1. Inleiding

Hierbij informeren wij u over de voortgang van het beleid ter bestrijding van voetbalvandalisme. Dit mede met het oog op het komende Algemeen Overleg met de vaste commissies van uw Kamer voor BZK, voor VWS en voor Justitie. Ten aanzien van de ongeregeldheden in Rotterdam op 25 april jl., bij de huldiging van Feyenoord, het volgende. In Rotterdam wordt een evaluatierapport gemaakt, dat medio juni '99 zal zijn afgerond. Vervolgens wordt dit rapport (onder meer) aan de gemeenteraad en aan de minister van BZK aangeboden. Het Rotterdamse evaluatierapport is van belang om u te kunnen informeren. In het mondelinge vragenuur op 27 april jl. heeft de minister van BZK toegezegd u over de ongeregeldheden in Rotterdam te informeren. Hij zal dit doen na ontvangst van het evaluatierapport.

In deze brief geven wij u een overzicht van de verschillende maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme. Ons beleid is erop gericht om de maatregelen steeds meer op preventie te richten, teneinde repressief (politie)optreden te voorkomen. Hierbij is het van groot belang dat zowel de overheid als de voetbalclubs aan de veiligheid werken.

2. Trends

In februari van dit jaar stuurde de minister van BZK u de evaluatie van het voetbalseizoen 1997/1998 van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV; brief met kenmerk EA99/U52 040). Het voetbalseizoen 1998/1999 is nog niet ten einde. De nacompetitie moet nog worden afgerond en het CIV moet de binnengekomen informatie deels nog verwerken. Hoewel definitieve gegevens nog niet beschikbaar zijn, kan wel een aantal voorlopige trends worden gesignaleerd. De verwachting is dat het aantal aangehouden supporters ongeveer gelijk zal zijn aan het aantal van het vorige seizoen. Hoewel het totale aantal aanhoudingen gelijk is gebleven, is er wel een wijziging in de samenstelling van de groep aangehouden personen. Er blijken aanzienlijk meer jongere supporters te zijn aangehouden dan in het vorige seizoen. Dit betreft de categorie tussen 12 en 21 jaar. De grootste stijging is waarneembaar bij de groep van 16 tot en met 18 jaar. Daarentegen is er een afname bij de categorie tussen 25 en 30 jaar. Het lijkt erop dat er in dit seizoen iets meer stadionverboden zullen worden uitgereikt dan in het vorige. Bij twee wedstrijden is een proef gehouden met het direct uitreiken van een stadionverbod aan aangehouden supporters. Dit in het kader van het lik-op-stuk-beleid. Deze aanpak was succesvol. Deze methode zal daarom ook in het volgende seizoen worden toegepast.

3. Monitor beleidskader

Er is een monitoronderzoek uitgevoerd naar de werking van het «beleidskader bestrijding voetbalvandalisme en -geweld voor risicowedstrijden». Alvorens hierop in te gaan memoreren wij de doelstelling en opzet van dit beleidskader. Doel van het beleidskader is het bevorderen van een betere afstemming van het optreden van diverse betrokken instanties. Het betreft de burgemeesters van gemeenten met betaald voetbal, de KNVB, het overleg van Commissarissen der Koningin, het platform van voetbalofficieren, de Raad van Hoofdcommissarissen, het Korpsbeheerdersberaad, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Om het genoemde doel te bereiken moeten de betrokkenen inzicht hebben in elkaars verantwoordelijkheden en bevoegdheden, moeten er afspraken worden gemaakt over «wié wát doet» en moet men elkaar kunnen aanspreken indien deze afspraken niet worden nageleefd. Het gaat om het bereiken van een ketenbenadering waarbij een gezamenlijke aanpak van voetbalvandalisme en -geweld tot stand wordt gebracht. Hiertoe is het beleidskader ontwikkeld.

Het beleidskader biedt geen blauwdruk voor de lokale aanpak. Binnen het raamwerk is ruimte gelaten voor de afweging van lokale omstandigheden en kan een uitwerking naar de specifieke lokale situatie plaatsvinden. Deze ruimte kan lokaal worden ingevuld door middel van convenanten en draaiboeken. Zodoende wordt de gewenste en noodzakelijke uniformiteit bereikt, terwijl er ruimte bestaat voor lokale en/of onvoorzienbare en daardoor niet planbare ontwikkelingen. De ondertekening van het beleidskader houdt in dat een inspanningsverplichting bestaat om hetgeen in het beleidskader is opgenomen, na te leven.

In opdracht van de interdisciplinaire stuurgroep voetbalvandalisme en voetbalgeweld is er een eerste «monitor» gemaakt. Dit is een evaluatie die beperkt is tot de vraag in hoeverre (kwantitatief) de afspraken uit het beleidskader zijn gerealiseerd. Deze vraag kan niet in haar algemeenheid worden beantwoord, maar is per actor onderzocht. Het is dan ook op grond van dit onderzoek niet mogelijk om een algemeen beeld te geven, noch om algemene conclusies te trekken.

Wel blijkt uit het onderzoek dat de werking van het beleidskader zich kan uitstrekken tot alle wedstrijden in het betaald voetbal en niet beperkt hoeft te blijven tot risicowedstrijden. In de praktijk worden de beginselen die in het beleidskader zijn vastgelegd ook voor niet-risicowedstrijden gebruikt.

Het beleidskader is in 1997 vastgesteld. De betrokken partijen hebben – naar aanleiding van het monitoronderzoek – behoefte aan een aanvulling met maatregelen die sindsdien zijn ontwikkeld. Om hieraan tegemoet te komen wordt er een supplement gemaakt op het beleidskader waarin de actuele ontwikkelingen worden opgenomen. Dit betekent dat het beleidskader zelf niet hoeft te worden gewijzigd. Verder werd in het onderzoek de vraag opgeworpen wie verantwoordelijk is voor handhaving en uitvoering van het beleidskader. Wij vinden dat bewaking van de hele keten van maatregelen thuishoort in de stuurgroep. De voortgang en uitvoering van het beleidskader en de daarmee verbonden afspraken zijn immers een taak voor de gezamenlijke partijen die het beleidskader hebben vastgesteld. In de praktijk neemt op rijksniveau het ministerie van BZK (via de stuurgroep) het voortouw bij de «bewaking» van het beleidskader. Op regionaal en lokaal niveau heeft het CIV een signalerende, voortgangbewakende rol.

4. Lokale convenanten

Uitwerking van de diverse taken en verplichtingen uit het beleidskader dient op lokaal niveau plaats te vinden. Dit gebeurt – zoals onder punt 3 vermeld – in de vorm van convenanten, die een lokale invulling geven aan de in het beleidskader afgesproken ketenbenadering. De onderlinge afspraken worden in convenanten vastgelegd. De betrokken partijen zijn: de gemeente, de betaald voetbalorganisatie (BVO), het openbaar ministerie en de politie. Momenteel zijn zesentwintig van de dertig convenanten afgesloten. Naar verwachting zullen de overige convenanten voor aanvang van het nieuwe voetbalseizoen worden ondertekend.

Het CIV heeft de tot februari 1999 afgesloten convenanten bestudeerd. Dit heeft geresulteerd in het onderzoeksrapport «De lokale convenanten onder de loep». Het eerdergenoemde beleidskader is bij het bezien van deze convenanten als uitgangspunt genomen. Het beleidskader beschrijft enige onderwerpen die in ieder geval dienen te worden opgenomen. Het CIV heeft onder meer gekeken of deze punten ook worden genoemd. Daarbij is onderzocht of de bedoelde onderwerpen inhoudelijk en concreet gereguleerd zijn, door middel van meetbare doelstellingen en door het opnemen van termijnen waarbinnen deze gerealiseerd dienen te zijn. Bovendien is nagegaan of de bestudeerde convenanten een geldigheidsduur bevatten en mogelijkheden om de realisatie van de afspraken te evalueren. Vervolgens is bezien of verdergaande regelingen (dan die het beleidskader noemt) zijn aangenomen en of deze aanbevelingen zouden kunnen zijn voor andere BVO's.

Het CIV concludeert dat in een aantal convenanten de verantwoordelijkheden volgens de ketenbenadering niet (in het convenant) tot uitdrukking komen. Voorts blijkt dat inhoudelijke en concrete doelstellingen en middelen in een groot deel van de convenanten ontbreken. Slechts enkele convenanten bevatten de duur waarvoor het convenant is aangegaan en de mogelijkheden om het convenant te evalueren. Verder is het noemen van data waarbinnen doelstellingen gerealiseerd dienen te zijn, uitzondering.

Wij zullen het rapport van het CIV bij alle gemeenten met betaald voetbal onder de aandacht brengen en erop aandringen de uitkomsten van dit onderzoek ter harte te nemen, eventueel door het aanpassen van de convenanten.

5. Clubkaartsysteem

De staatssecretaris van VWS heeft u – mede namens de ministers van BZK en van Justitie – eind april '99 een brief gestuurd betreffend het rapport van de commissie Stekelenburg inzake de (Persoonsgebonden) Clubcard. Naar aanleiding hiervan willen wij de volgende punten benadrukken. Wij vinden dat het nieuwe kaartsysteem moet passen binnen het beleidskader voetbalvandalisme, dat door alle verantwoordelijken is vastgesteld. Voorkomen moet worden dat via het kaartsysteem het beleidskader wordt opengebroken en de gemaakte afspraken ter discussie komen te staan. Verder is het noodzakelijk de clubs en de KNVB verantwoordelijk te stellen voor een goed werkende toegangscontrole. Dit punt is cruciaal in de keten van maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme. Als de controle niet sluitend is kan supportersscheiding niet worden gerealiseerd. Ook stadionverboden moeten kunnen worden gehandhaafd. In een bestuurlijk overleg dat de KNVB op 26 mei heeft gehad met de Staatssecretaris van VWS heeft de KNVB toegezegd de betreffende punten op korte termijn uit te werken.

6. Sociaal-preventief supportersbeleid

Met de start van het landelijk project Sociaal-Preventief Supportersbeleid in oktober 1998 is een nieuwe stap gezet in de bestrijding van het voetbalvandalisme. Naast repressief beleid en de technisch-preventieve maatregelen, is hiermee een derde ontwikkeling in gang gezet die op langere termijn een preventief effect moet sorteren.

Uitvoering van dit project, dat een looptijd heeft van drie jaar, is ondergebracht bij het hiertoe opgerichte bureau Sociaal-Preventief Publieksbeleid (SPP) van de KNVB. Doel is om in alle steden en bij alle BVO's lokale projecten op gang te brengen waarbij telkens de club, het jeugdwerk, de gemeente en de politie in samenwerking activiteiten ontwikkelen gericht op sociale preventie.

De landelijke werkgroep sociaal-preventief publieksbeleid, onder leiding van het ministerie van VWS, heeft inmiddels een projectplan vastgesteld. Dit projectplan voorziet in een landelijke aansturing en coördinatie alsmede de uitvoering van sociaal-preventieve projecten op lokaal niveau. De 36 clubs betaald voetbal, 33 gemeenten waar betaald voetbal wordt gespeeld, jeugdwerkinstellingen uit die gemeenten en politiedistricten zijn op de hoogte gesteld van het bestaan en de diensten van het bureau SPP. Voor projecten op lokaal niveau (club of gemeente) wordt door VWS een startbijdrage beschikbaar gesteld. Op dit moment zijn er drie lokale projecten zover uitgewerkt dat zij in aanmerking komen voor financiële ondersteuning. Verder zijn er drie projecten die mede met behulp van het bureau SPP verder worden ontwikkeld. Daarnaast is er contact met een aantal gemeenten en clubs voor een achttal projecten, die nog in voorbereiding zijn. Met de overige speelsteden en clubs zal in een later stadium worden bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan sociaal-preventieve projecten.

7. Doorberekening politiekosten

Een werkgroep onder voorzitterschap van de heer drs. J.H.H. Mans, burgemeester van Enschede en korpsbeheerder van de politieregio Twente, onderzoekt momenteel de mogelijkheden voor het verlangen van financiële bijdragen van particulieren in de kosten van de vooraf als noodzakelijk ingeschatte politie-inzet bij grootschalige publieksevenementen met een recreatief karakter.

Bij het onderzoek naar de wenselijkheid en mogelijkheden van doorberekening worden als uitgangspunten in acht genomen dat:

– handhaving van de openbare orde niet te koop is;

– de doorberekende (extra) politie-inzet niet ten koste mag gaan van de reguliere politiezorg;

– primair moet worden getracht de politiebetrokkenheid bij een bepaald evenement terug te dringen door eisen te stellen aan de organisator.

De verwachting is dat de werkgroep in of rond de zomer haar rapport zal uitbrengen. Daarna zal het kabinet zijn standpunt bepalen.

8. Juridisch instrumentarium bij groepsgeweld

Zoals wij reeds meldden in onze brief van 10 mei jl. over de voorbereiding van het EK2000, zijn de ministers van Justitie en van BZK voornemens om een aantal wettelijke voorzieningen te treffen, die van nut kunnen zijn bij het optreden bij grootschalige verstoringen van de openbare orde.

Het gaat daarbij om wijziging van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht en van de procedure rondom de regeling van de rechterlijke bevelen tot handhaving van de openbare orde (artikel 540 e.v. Wetboek van Strafvordering).

Daarnaast zal naar verwachting op afzienbare termijn worden voorgesteld om een bevoegdheid in het leven te roepen om groepen ordeverstoorders (bestuurlijk) te kunnen ophouden. Wij gaan hieronder kort op deze mogelijkheden in.

Met betrekking tot het effectiever strafbaar stellen van groepsgeweld kan worden gemeld dat een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht door de Minister van Justitie wordt ingediend bij de Tweede Kamer.

De wetswijziging strekt ertoe ook degene die heeft bijgedragen aan de openlijke geweldpleging zonder zelf een gewelddadige handeling te begaan, onder de reikwijdte van deze strafbaarstelling te brengen.

In directe relatie tot het strafbaar stellen ervan staat het voorkomen van groepsgeweld, te benaderen vanuit de invalshoek van de openbare orde. Door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Justitie wordt momenteel gewerkt aan de voorbereiding van voorstellen tot aanpassingen van het wettelijke instrumentarium die vrijheidsbeneming c.q. -beperking in het kader van handhaving van de openbare orde onder voorwaarden mogelijk maken.

Het eerste voorstel betreft de bestuurlijke ophouding. Voorgesteld wordt de burgemeester een bevoegdheid te geven om (groepen) ordeverstoorders bestuurlijk op te houden. Onder ophouden wordt hierbij verstaan het onderbrengen van de betreffende personen op een bepaalde plaats, waar zij voor korte tijd – van maximaal twaalf uur – worden vastgehouden.

Het tweede voorstel is complementair aan het eerste en betreft een verruiming van de regeling van de rechterlijke bevelen tot handhaving van de openbare orde. Deze strekt er toe deze procedure meer toe te snijden op grootschalige ordeverstoringen, opdat zij diensten kan bewijzen in gevallen waarin met bestuurlijke ophouding niet kan worden volstaan.

De voorgestelde aanpassingen spruiten voort uit het inzicht dat de huidige openbare orde- en noodbevoegdheden van de burgemeester, alsmede het strafrechtelijke instrumentarium, te kort schieten in situaties waarin op enige schaal, en dus met meerdere personen veelal in enigerlei georganiseerd verband, doelbewust ordeverstoringen worden begaan. Daarbij kan gedacht worden aan grootschalige evenementen met een gerede kans op gevaarstelling voor de openbare orde. Het bijtijds beschikbaar hebben van het instrument van de bestuurlijke ophouding is onder meer van belang bij het in goede banen leiden van het mega-evenement van het EK-voetbal medio 2000 in België en Nederland.

9. Openbaar Ministerie (O.M.)

Op 19 maart 1999 heeft het college van procureurs-generaal de «Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme en -geweld» vastgesteld. Deze aanwijzing is op 1 april jl. in werking getreden en sluit aan bij het «Beleidskader bestrijding voetbalvandalisme en -geweld voor risicowedstrijden». Dit is een actualisering van een bestaande aanwijzing. De aanwijzing is gebaseerd op de O.M.-richtlijn «Bestrijding voetbalvandalisme en voetbalgeweld». Zij is bedoeld voor medewerkers van het O.M. die belast zijn met de bestrijding van voetbalvandalisme en -geweld en geeft een beschrijving van de activiteiten die van het O.M. verwacht worden rondom voetbalwedstrijden, maar ook op andere momenten in het voetbalseizoen.

Het O.M. stelt lage strafrechtelijke tolerantiegrenzen voor de opsporingsfase (op de wedstrijddag). Optreden op basis van de Wet op de Identificatieplicht en APV-bepalingen kennen een grote beleidsvrijheid. Dit betekent dat optreden tegen dreigend gevaar van voetbalvandalisme selectief gebeurt; niet elke vorm van milde verbale agressie hoeft uit te monden in politieoptreden. Voor het overige mag vrijwel niets getolereerd worden. Dit betreft alle vormen van fysiek geweld, tegenwerking van politie en veiligheidsdiensten, bedreiging, discriminatoir gedrag, vuurwerk- en wapendelicten en ernstige vormen van verbale agressie.

10. Politie

a. Politie-inzet

In 1994 hebben de burgemeesters van gemeenten met betaald voetbal aangegeven dat de politie-inzet bij voetbalwedstrijden gedurende vijf jaar jaarlijks met 10% zou dienen te verminderen. Deze doelstelling is niet gehaald.

Sinds 1994 zijn er diverse veranderingen opgetreden in het denken over politie-inzet. De laatste jaren wordt de politie gedifferentieerd ingezet; dus niet alleen mobiele eenheden, maar ook supportersbegeleiders, arrestatie-eenheden, ruiters enz. Het gevolg van deze differentiatie is onder andere dat er eerder verdachten kunnen worden gearresteerd en aangehouden. Naar aanleiding van incidenten worden rechercheteams ingezet om aangehouden daders te horen of onbekende daders op te sporen. Ondanks al deze veranderingen legt het voetbal een groot beslag op de politiecapaciteit. Een daling van de politie-inzet van 10% per jaar moet ons inziens gerelateerd worden aan de directe inzet bij de wedstrijd op de speeldag zelf. De ervaring, bijvoorbeeld in Rotterdam op 25 april jl., geeft aan dat grootschalige politie-inzet soms onvermijdelijk is. Wij realiseren ons dan ook dat het moeilijk is om de genoemde doelstelling te bereiken, maar ondersteunen de strekking van deze doelstelling. Ons streven is erop gericht dat de politie-inzet meetbaar omlaag gaat. Het noemen van een percentage van 10% geeft een duidelijk streefgetal waaraan het beleid kan worden getoetst, om te kijken of we op de goede weg zijn.

b. Interventiestrategieën

Onder auspiciën van de Raad van Hoofdcommissarissen wordt een referentiekader ontwikkeld voor conflict- en crisisbeheersing door de politie. Dit referentiekader moet het hele traject van grootschalig politieoptreden bestrijken; van het optreden in kleine eenheden met gewone middelen tot en met het inzetten van de mobiele eenheden. In juni wordt een eerste versie van dit referentiekader opgeleverd. Wij verwachten dat dit het komend najaar kan worden vastgesteld. Wij willen het referentiekader benutten voor het optreden bij eventuele ongeregeldheden rond de millenniumwisseling en voor het Europees Kampioenschap voetbal in juni 2000.

c. Informatiepositie politie/rid

Het Korpsbeheerdersberaad, het Hoofdofficierenberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen hebben een gezamenlijk advies uitgebracht over de wettelijke legitimatie van inwinningsmethoden van informatie ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. Het advies is op 26 april jl. aangeboden aan de ministers van Justitie en BZK. Op grond van dit advies van de politieberaden wordt door de minister van BZK bezien of een wettelijke regeling moet worden opgesteld met betrekking tot de inwinning van informatie door de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde (zgn. RID-informatie). Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de mogelijkheid om gesprekscontacten van de politie (informanten) te beschermen. Het gaat daarbij om het afschermen van de identiteit van de informatiebron (gesprekscontact of informant). Voor de CID-informatie (informatie m.b.t. criminaliteit) bestaat reeds een dergelijke regeling.

d. Voetbal volg systeem (vvs)

Het voetbal volg systeem maakt geautomatiseerde informatie-uitwisseling over voetbalvandalisme en -vandalen mogelijk. Het voetbal volg systeem (vvs) is met succes in een pilotomgeving uitgetest. Dit systeem wordt nu verder ontwikkeld. Implementatie bij de politiekorpsen is naar verwachting voor de zomer afgerond. Het streven van de KNVB is dat per 1 augustus 1999 ook alle betaald voetbalorganisaties zijn aangesloten.

e. Meldpunt

Bij het CIV wordt een meldpunt voetbalvandalisme ingericht. Dit kan een bijdrage leveren aan de versterking van de informatiepositie van de politie. Momenteel worden voorberei-dingen getroffen om het meldpunt operationeel te maken. Aan uw Kamer is meegedeeld dat dit vanaf 1 januari 1999 het geval zou zijn. Deze datum is niet gehaald mede in verband met de vooraf benodigde capaciteitsuitbreiding van het CIV. Deze uitbreiding is inmiddels grotendeels gerealiseerd.

Het meldpunt zal voor een proeftijd van ten minste een half jaar functioneren. Vervolgens wordt besloten over het definitief openstellen van het meldpunt. Naar verwachting kan de pilot dit najaar worden gestart.

g. Internationale politiesamenwerking

De toenemende omvang van de voetbalcompetitie binnen de Europese Unie vraagt in verband met het voorkomend voetbalvandalisme en geweld grote inspanningen van overheden, politie en justitie om de openbare orde en veiligheid te kunnen waarborgen. Internationale politiesamenwerking op dit terrein tussen de lidstaten moet verder worden geïntensiveerd.

Daarnaast moeten door de lidstaten eisen worden gesteld aan de organisatoren van de wedstrijden. Het onvoldoende treffen van de noodzakelijke maatregelen door de organisatoren kan vergaande gevolgen hebben voor de openbare orde. In het bijzonder zijn maatregelen van de organisatoren noodzakelijk op het gebied van het toegangs- en ticketbeleid en het scheiden van rivaliserende supporters.

Tijdens de vergadering van de JBZ-Raad in Berlijn op 11 en 12 februari jl. heeft de minister van BZK voor de problematiek van de bestrijding van voetbalvandalisme aandacht gevraagd en brede steun ontvangen voor zijn oproep om te komen tot het vaststellen van Europese maatregelen tegen het voetbalvandalisme. Op Nederlands initiatief is een uitvoerig handboek ontwikkeld in overleg met deskundigen. In dit handboek zijn alle ervaringen, die zijn opgedaan bij eerdere grote kampioenschappen (m.n. het EK96 en het WK98), verwerkt.

Het Handboek geeft een Europees kader voor de politiediensten in de lidstaten over de inhoud en reikwijdte van de politiesamenwerking, de wijze waarop de politie met stewards en begeleiders samenwerkt, het toegangsbeleid bij stadions (inclusief het ticketbeleid), een checklist mediabeleid en tot slot een overzicht van eerder door de Unie aanvaarde documenten.

Het Handboek sluit aan op de eerder door de Raad aanvaarde resolutie van 9 juni 1997 (onder Nederlands voorzitterschap) over de bestrijding en voorkoming van voetbalvandalisme, alsmede op het Verdrag van de Raad van Europa van augustus 1985.

Het Handboek is van belang voor alle lidstaten, dus ook voor lidstaten die in de nationale voetbalcompetitie het fenomeen voetbalvandalisme niet kennen. Een lidstaat die nationaal geen voetbalvandalismeprobleem kent zal zich op deze problematiek wel moeten voorbereiden, omdat dit land bezocht kan worden door risico-supporters uit andere landen. Het belang van samenwerking is daarom voor alle lidstaten aanwezig.

Benadrukt wordt dat het Handboek niet specifiek gaat over de organisatie van de Europese Kampioenschappen in 2000, maar een kader biedt voor de internationale politiesamenwerking en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van geweld en ongeregeldheden bij internationale wedstrijden. Uiteraard zal in 2000 dit kader vertrekpunt zijn voor wat betreft de internationale politie-uitwisseling, de informatie-uitwisseling en de politiesamenwerking. Over de voorbereidingen van het EK 2000 heeft de minister van BZK zijn ambtgenoten in de lidstaten afzonderlijk per brief van 20 maart jl. uitvoerig geïnformeerd.

Een ontwerp-resolutie over dit handboek zal ter goedkeuring worden aangeboden aan de Raad van ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie.

De geannoteerde agenda voor de bijeenkomst van de Raad met de betreffende documenten is uw Kamer afzonderlijk aangeboden bij de brief van 11 mei jl. (onder kenmerk 764194/99/BIZ).

11. Clubs en KNVB

a. Naleving veiligheidsvoorwaarden (licenties)

De voorwaarden veiligheidsbeleid die op 6 augustus 1998 zijn vastgesteld door het Bestuur Betaald Voetbal van de KNVB maken deel uit van de licentievoorwaarden voor de BVO's. De controle op de naleving van de veiligheidsvoorwaarden alsmede de veiligheidsstaat van voetbalstadions, is in opdracht van de KNVB door een particulier onderzoeksbureau uitgevoerd en inmiddels afgerond. Dit onderzoeksbureau heeft, als onafhankelijke instantie, de voetbalaccommodaties en -organisaties van 33 BVO's uit de KPN-telecompetitie en de Toto-divisie door middel van een audit getoetst op de naleving van eerder genoemde veiligheidsvoorwaarden. De BVO's Heracles, NEC en Sparta zijn, in verband met de huidige (ver)bouw van hun voetbalaccommodatie, niet getoetst. Dit zal alsnog na de oplevering van het nieuwe stadion plaatsvinden. Op basis van vragenlijsten en een audit heeft het onderzoeksbureau een rapportage gemaakt van haar bevindingen. Hierin wordt aangegeven of de voetbalaccommodatie en -organisatie op het moment van de audit, aan de veiligheidsvoorwaarden voldeden.

Het onderzoeksbureau constateert dat vrijwel alle stadions grotendeels voldoen aan de gestelde veiligheidseisen. De geconstateerde knelpunten betreffen onder meer het ontbreken van een formele goedkeuring voor een calamiteitenplan en het ontbreken van – met duidelijke pictogrammen en door veiligheidskleuren – gemarkeerde vluchtwegen naar de uitgangen op de tribunes. Daarnaast voldoen niet alle stadions aan de eis dat iedere sector (op het stadionterrein) is voorzien van een eigen in- en uitgang.

De rapportage dient als uitgangspunt voor het opstellen van een advies voor de Veiligheidskamer richting de Licentiecommissie van de KNVB. Deze laatste zal een definitief advies richting het Bestuur Betaald Voetbal afgeven. Vervolgens zal het Bestuur Betaald Voetbal besluiten over het al dan niet verstrekken van een licentie voor het seizoen 1999–2000.

b. Stewardsysteem

De functie van steward is in 1994 geïntroduceerd. Inmiddels zijn ruim vijfenveertighonderd stewards opgeleid. De KNVB verzorgt de opleiding en trainingen van deze mensen. Het systeem kent naast de functie van steward ook de hoofdsteward en de stewards-coördinator. Iedere steward dient gescreend te zijn door de politie, een cursus van de KNVB te hebben gevolgd, in het bezit te zijn van het certificaat «Steward» van de KNVB, voorzien te zijn van een legitimatie en als steward herkenbaar te zijn.

Voor wat betreft de taken en bevoegdheden ressorteren de stewards onder de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

c. Stadionverboden

De KNVB kan civielrechtelijke stadionverboden opleggen aan individuen. In beginsel krijgt elke persoon van wie de KNVB strafrechtelijke informatie van het Openbaar Ministerie ontvangt een landelijk stadionverbod opgelegd. Dit kan ook het geval zijn indien de KNVB persoonsinformatie van een club ontvangt en er voldoende bewijsmateriaal voorhanden is. De standaardvoorwaarden van de KNVB bieden de basis voor het opleggen van een stadionverbod.

Het voetbalseizoen '97-'98 liet een sterke stijging van het aantal lopende stadionverboden zien. Dit aantal steeg van 385 naar 792 verboden. Deze trend lijkt zich ook dit seizoen voort te zetten. De toename is vooral het gevolg van een actiever aanhoudings- en vervolgingsbeleid. Aansluitend op dit beleid vindt er consequent informatie-uitwisseling over incidenten en daarbij betrokken personen plaats door het OM en de BVO's richting de KNVB. Daarnaast wordt er op intensieve wijze samengewerkt door de KNVB en het CIV.

De mogelijkheid bestaat om tegen de opgelegde stadionverboden bezwaar aan te tekenen. Om tot een evenwichtige afweging te komen, is in mei 1999 de Commissie van Toezicht op civielrechtelijke uitsluitingen nieuw leven in geblazen. Het Bestuur Betaald Voetbal van de KNVB heeft inmiddels ingestemd met de benoeming van een officier van justitie tot voorzitter.

d. Civielrechtelijke meldingsovereenkomst en strafrechtelijke meldingsplicht

In principe krijgt iedere persoon met een landelijk stadionverbod de mogelijkheid om te kiezen voor een civielrechtelijke meldingsovereenkomst. Wanneer betrokkene voor een civielrechtelijke overeenkomst kiest, sluit hij deze overeenkomst af met de KNVB. Hierin wordt bepaald, dat hij zich gedurende de eerste helft van de termijn van het opgelegde stadionverbod op een nader te bepalen plaats en tijdstip meldt. Dit tijdstip valt uiteraard samen met het moment van de wedstrijd. Naast de meldingsplicht verklaart betrokkene dat hij zich voor, tijdens en na wedstrijden niet in de directe omgeving van het stadion, noch in de directe omgeving van plaatsen waar supporters zich organiseren of bijeenkomen, zal bevinden. Indien hij de overeenkomst nakomt, zal de tweede termijn van het opgelegde stadionverbod een voorwaardelijk karakter krijgen. Betrokkene kan op deze manier de helft van zijn stadionverbod «terugverdienen». Indien de persoon met een stadionverbod de genoemde overeenkomst niet aangaat of niet nakomt, dan blijft de eigenlijke termijn van het stadionverbod gehandhaafd.

De Raad van Hoofdcommissarissen heeft zich uitgesproken voor medewerking van de politie aan de uitvoering van de civielrechtelijke meldingsplicht. De politie zal in ieder geval politiebureaus ter beschikking stellen voor de daadwerkelijke melding. De civielrechtelijke meldingsplicht wordt momenteel in een pilotomgeving (ADO Den Haag, FC Den Bosch en FC Twente) uitgetest. Naar verwachting zal deze meldingsplicht volgend seizoen worden ingevoerd.

Hiernaast bestaat de strafrechtelijke meldingsplicht. Deze kan worden opgelegd door de rechter als een verdachte wordt veroordeeld. Kanttekening hierbij is dat lang niet alle aangehouden personen voor de rechter worden geleid. Veel zaken worden afgedaan met een transactie-aanbod door de politie of de officier van justitie of worden geseponeerd in verband met de bewijsbaarheid. De civielrechtelijke meldingsplicht past daarom beter in het gewenste lik-op-stuk-beleid.

12. Tenslotte

Tenslotte vinden wij het gewenst aan te geven wat de reactie van de overheid zal zijn, als mocht blijken dat de maatregelen in de veiligheidsketen (onverhoopt) niet functioneren. In die situatie is verdergaand ingrijpen door de (lokale) overheid noodzakelijk. Het vaker verbieden van wedstrijden door de gemeentelijke overheid en het stellen van strengere voorwaarden aan de organisatie van wedstrijden is dan onontkoombaar. Om deze situatie te voorkomen is het van groot belang dat alle betrokken partijen – overheden, clubs en KNVB – veiligheidsmaatregelen bij voetbalwedstrijden prioriteit geven.

Wij verwachten u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven