B
NADER RAPPORT
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 3 februari 1997 aangeboden
aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 december
1996, nr. 96.006527, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te doen toekomen. Dit advies, gedateerd
20 januari 1997, nr. W05.96.0620, bied ik U, mede namens de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, hierbij aan.
De Raad van State kan zich met het voorstel van wet verenigen.
Van de redactionele kanttekeningen van de Raad is goede nota genomen.
Dat heeft onder meer geleid tot een redactionele aanpassing van het voorgegestelde
achtste lid van artikel 7.53 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW), alsmede tot enige uitbreiding van de memorie van toelichting.
Overleg met de Informatie Beheer Groep en organisaties van belanghebbenden
over de uitvoeringsaspecten van het wetsvoorstel hebben tot twee ambtshalve
aanvullingen van het wetvoorstel geleid.
1. De toepassing van het aan artikel 7.53 van de WHW toe te voegen achtste
lid geschiedt bij nader inzien niet met ingang van de datum van inwerkingtreding
van de wet – dat wil zeggen met betrekking tot het komende studiejaar –
omdat daarmee gerechtvaardigde verwachtingen van ingeschreven studenten zouden
kunnen worden geschaad. Betrokkenen die niet zijn geplaatst op de instelling
van hun eerste voorkeur, bezitten de verwachting dat zij voor het komende
studiejaar opnieuw kunnen meeloten voor een andere instelling. Velen daarvan
hebben zich reeds voor de nieuwe loting aangemeld. Mitsdiens wordt thans voorgesteld
de toepasselijkheid van deze bepaling een jaar op te schorten tot het studiejaar
1998–1999.
2. Onder ogen is voorts gezien dat een volledige uitsluiting van loting
van hen die niet aan de gestelde vooropleidingseisen voldoen in bepaalde situaties
ongewenst is. Dat doet zich voor, indien voor wel volledig gekwalificeerde
aanmelders voldoende opleidingsplaatsen beschikbaar zijn. Daarom is een aanvullende
voorziening getroffen in het voorgestelde artikel 16.9a WHW, die loting voorschijft
onder de niet volledig gekwalificeerden. De resterende opleidingsplaatsen
kunnen daarmee, indien de instelling betrokkenen met gebruikmaking van haar
bevoegdheid ingevolge artikel 7.25, eerste lid, van de WHW toch wil inschrijven,
worden benut.
Tot slot wordt vermeld dat enige – beperkte – redactionele
bijstellingen zijn aangebracht in de considerans en in de memorie van toelichting.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde, gewijzigde voorstel van wet
en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen