25 219
Wijziging van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP in verband met de formalisering van de taak van het FAOP inzake de heffing ingevolge de Wet op de ondernemingsraden

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State),In artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden is bepaald dat een heffing kan worden opgelegd ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van heffing, de bestemming van de opbrengst van de heffing alsmede de voorwaarden waaronder deze opbrengst wordt afgedragen.

Bij het Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997 (hierna: het Besluit) is een heffing opgelegd voor de periode 1 maart 1996 tot 1 mei 1997. Bij dit besluit is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 46a van de Wet op de ondernemingsraden en de Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 december 1995, tot vaststelling van een heffing ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden 1996, kortgezegd de heffing ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden in de marktsector.

Er zijn evenwel enkele afwijkingen, met name op het punt van de heffingsgrondslag en de wijze van inning. Deze afwijkingen vloeien voort uit het feit dat de zogenoemde werknemersverzekeringen niet van toepassing zijn op het overheidspersoneel. In verband daarmee kan bij de overheid geen gebruik worden gemaakt van de heffingsgrondslag voor de marktsector, te weten: het loon dat in aanmerking komt voor de premieberekening krachtens de Ziektewet danwel de Werkloosheidwet. Ook kan de heffing niet worden geïnd door de bedrijfsverenigingen, bedoeld in de Organisatiewet sociale verzekeringen.

Wat betreft de heffingsgrondslag is voor de overheid gekozen voor het loon dat in aanmerking komt voor de berekening van de invaliditeitspremie, bedoeld in paragraaf 4 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP (de Wet FVP/ABP). Dit loon is vergelijkbaar met het loon dat in aanmerking komt voor de premieberekening krachtens de Ziektewet.

De zorg voor de inning van de heffing is opgedragen aan het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP). De taak en werkzaamheden van dit fonds komen namelijk in hoge mate overeen met die van een bedrijfsvereniging.

Het Besluit heeft uitsluitend betrekking op de periode 1 maart 1996 tot 1 mei 1997. De gekozen periode houdt verband met het feit dat voor de invoering van de Wet op de ondernemingsraden bij de overheid een overgangstermijn geldt (artikel II, onderdeel A, van de Wet van 13 april 1995, Stb. 231).

Voor de periode na 1 mei 1997 bestaat het voornemen om een structurele regeling voor de heffing in te voeren, waarbij de zorg voor de heffing eveneens aan het FAOP wordt opgedragen.

Ofschoon de opdracht aan het FAOP kan worden gezien als een nadere regeling als bedoeld in artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden, is de taak in het kader van de heffing niet opgenomen in de taakomschrijving van het FAOP, zoals deze bij formele wet is vastgesteld in artikel 21, tweede lid, van de Wet FVP/ABP.

Mede met het oog op de nog in te voeren structurele regeling wordt thans voorgesteld aan de opdracht aan het FAOP in de Wet FVP/ABP alsnog een wettelijke grondslag te geven.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven