nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State),In
artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden is bepaald dat
een heffing kan worden opgelegd ter bevordering van scholing en vorming van
ondernemingsraadsleden bij de overheid. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van heffing, de bestemming
van de opbrengst van de heffing alsmede de voorwaarden waaronder deze opbrengst
wordt afgedragen.
Bij het Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997
(hierna: het Besluit) is een heffing opgelegd voor de periode 1 maart 1996
tot 1 mei 1997. Bij dit besluit is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij
artikel 46a van de Wet op de ondernemingsraden en de Verordening van de Sociaal-Economische
Raad van 15 december 1995, tot vaststelling van een heffing ter bevordering
van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden 1996, kortgezegd de heffing
ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden in de marktsector.
Er zijn evenwel enkele afwijkingen, met name op het punt van de heffingsgrondslag
en de wijze van inning. Deze afwijkingen vloeien voort uit het feit dat de
zogenoemde werknemersverzekeringen niet van toepassing zijn op het overheidspersoneel.
In verband daarmee kan bij de overheid geen gebruik worden gemaakt van de
heffingsgrondslag voor de marktsector, te weten: het loon dat in aanmerking
komt voor de premieberekening krachtens de Ziektewet danwel de Werkloosheidwet.
Ook kan de heffing niet worden geïnd door de bedrijfsverenigingen, bedoeld
in de Organisatiewet sociale verzekeringen.
Wat betreft de heffingsgrondslag is voor de overheid gekozen voor het
loon dat in aanmerking komt voor de berekening van de invaliditeitspremie,
bedoeld in paragraaf 4 van de Wet financiële voorzieningen privatisering
ABP (de Wet FVP/ABP). Dit loon is vergelijkbaar met het loon dat in aanmerking
komt voor de premieberekening krachtens de Ziektewet.
De zorg voor de inning van de heffing is opgedragen aan het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering
overheidspersoneel (FAOP). De taak en werkzaamheden van dit fonds komen namelijk
in hoge mate overeen met die van een bedrijfsvereniging.
Het Besluit heeft uitsluitend betrekking op de periode 1 maart 1996 tot
1 mei 1997. De gekozen periode houdt verband met het feit dat voor de invoering
van de Wet op de ondernemingsraden bij de overheid een overgangstermijn geldt
(artikel II, onderdeel A, van de Wet van 13 april 1995, Stb. 231).
Voor de periode na 1 mei 1997 bestaat het voornemen om een structurele
regeling voor de heffing in te voeren, waarbij de zorg voor de heffing eveneens
aan het FAOP wordt opgedragen.
Ofschoon de opdracht aan het FAOP kan worden gezien als een nadere regeling
als bedoeld in artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden,
is de taak in het kader van de heffing niet opgenomen in de taakomschrijving
van het FAOP, zoals deze bij formele wet is vastgesteld in artikel 21, tweede
lid, van de Wet FVP/ABP.
Mede met het oog op de nog in te voeren structurele regeling wordt thans
voorgesteld aan de opdracht aan het FAOP in de Wet FVP/ABP alsnog een wettelijke
grondslag te geven.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal