25 211
Regels ter bescherming van het Antarctisch milieu ter uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica (Wet bescherming Antarctica)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 7 mei 1997

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding en achtergrond

1.1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met waardering kennis genomen van het voorstel van wet ter implementatie van het Protocol betreffende de milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica. Daarmee zal ook door Nederland metterdaad een bijdrage kunnen worden geleverd aan tenminste twee van de drie doelstellingen van het Antarctica-stelsel, namelijk het behoud van de waarde van het Antarctisch milieu. Maar, zo menen deze leden, een actief natuur- en milieubeleid en het daarmee gepaard gaande bewustwordingsproces ten aanzien van de intrinsieke waarde van Antarctica bij allen die met dit beleid worden geconfronteerd, zal ook zeker kunnen bijdragen tot een groter draagvlak voor het realiseren van het handhaven van de vrede in het Antarctisch gebied.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij zijn het ermee eens dat het Protocol op een zorgvuldige wijze in nationale wetgeving wordt vertaald. Nauwgezette inpassing in en afstemming met bestaande wetgeving is daarbij een vereiste, in het bijzonder met de Wet milieubeheer.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij zijn verheugd over de grote helderheid van het wetsvoorstel, waarmee het Protocol betreffende de milieubescherming bij het verdrag inzake Antarctica wordt geïmplementeerd.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van dit wetsvoorstel, dat de implementatie regelt van het op 4 oktober 1991 ondertekende protocol betreffende de milieubescherming bij het verdrag inzake Antarctica. Deze leden kunnen zich vinden in de strekking van het wetsvoorstel, maar hebben in het vervolg van dit verslag nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de noodzaak van een internationaal gecoördineerde aanpak ter bescherming van het kwetsbare milieu op en rond de Zuidpool. Deze leden betwijfelen echter of de regeling zoals in het wetsvoorstel is neergelegd, wel het juiste middel is voor het op zichzelf juiste doel. De regeling geeft de jure een extraterritoriale werking aan een onderdeel van de nationale milieuwetgeving. Is hier sprake van een novum in ons rechtssysteem?

Is de regeling zoals deze in het wetsvoorstel is neergelegd de enige haalbare mogelijkheid om te komen tot een zekere bescherming van het kwetsbare Antarctische milieu?

1.2. Het Antarcticastelsel

Het is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk welke landen betrokken zijn bij het Antarctica verdrag. Hebben alle hierbij betrokken landen dezelfde status en zeggenschap? Is er een organisatie boven de aangesloten landen betreffende Antarctica? Zo ja, hoe is deze dan georganiseerd? Zo nee, welk land (welke landen) neemt (nemen) hierbij het voortouw? In het verlengde hiervan vragen de leden van de CDA-fractie of de wijze waarop het beheer en de bescherming van Antarctica nu geregeld is, wel de meest optimale is. Zou het niet beter zijn om dit kwetsbare gebied rechtstreeks onder VN-bestuur te brengen? Er is dan één beherende instantie, die uniforme regels ten aanzien van de toegang en het gebruik van het gebied kan stellen en op de handhaving van deze regels kan toezien.

De leden van de CDA-fractie willen weten of alle landen die het protocol bij het Antarcticaverdrag hebben ondertekend, deze ook omzetten in nationale wetgeving. Zijn er ook landen die dit niet doen? Zijn er ook landen die het protocol niet hebben ondertekend, maar dit toch omzetten in hun nationale wetgeving? Op welke wijze kunnen landen die niet hebben ondertekend, worden aangespoord vergelijkbare wetgeving op te zetten of zich te houden aan de richtlijnen van het Protocol?

1.3. De betrokkenheid van Nederland bij Antarctica

De leden van de PvdA-fractie onderstrepen nogmaals het grote belang van effectieve betrokkenheid van Nederland bij het besluitvormingsproces met betrekking tot Antarctica. Zoals zij zich in het verleden sterk hebben gemaakt voor het verkrijgen van de consultatieve status van Nederland, achten zij het van groot belang dat de regering zal garanderen dat voldoende middelen beschikbaar blijven ten behoeve van het uitvoeren van (voldoende) substantieel Antarctisch wetenschappelijk onderzoek. Onderschrijft de regering dit standpunt?

Activiteiten die vanuit gebieden ten noorden van de zestigste zuidelijke breedtegraad plaatsvinden en die een schadelijke invloed op het Antarctisch milieu in het beschermde gebied zelf hebben, zullen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze leden dringen er dan ook bij de regering op aan zich actief in te zetten om dit laatste te verwezenlijken. Nu de bepalingen van het Protocol, waaronder Bijlage II de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van het Verdrag tot regeling van de walvisvaart onverlet laten (artikel 7 Bijl. II), is het des te belangrijker dat partijen bij het Verdrag van Antarctica – zeker indien zij daarin bovendien een actieve rol willen spelen – zich in IWC-verband krachtig inzetten voor behoud en versterking van met het beschermde Antarctisch gebied samenhangende ecosystemen, in casu walvispopulaties. Zij vragen de regering of zij deze mening deelt en welke concrete voorstellen van Nederlandse zijde (binnenkort) terzake zijn te verwachten.

Nederland heeft inmiddels de consultatieve status bereikt ingevolge het Verdrag inzake Antarctica. Welke voorwaarden zijn verbonden aan deze status, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Heeft dat van doen met een bepaalde (minimum)omvang van door de Nederlandse overheid gefinancierd wetenschappelijk onderzoek? Zijn er andere voorwaarden aan verbonden?

De leden van de D66-fractie willen het toerisme naar het Antarctisch gebied aan de orde stellen. Hoewel Nederland een bescheiden rol hierin speelt, zijn zij bezorgd over de internationale ontwikkelingen van het toerisme naar Antarctica. Dit seizoen kwam het aantal toeristen boven de 10 000. Deze leden vragen of er mogelijkheden zijn om mede gezien de kwetsbaarheid van het Antarctisch gebied, een grens te stellen aan het aantal toeristen per land per seizoen. Ook hebben deze leden vragen over het principe van zelfregulering: de organisator van de activiteit draagt de verantwoordelijkheid voor alles wat er in het kader van de uitvoering van een activiteit gebeurt. De organisator is verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van de deelnemers. Er geldt bovendien voor de organisator na beëindiging van de activiteit een verslagverplichting. Zij vragen echter of de organisator ook op andere manieren kan worden gecontroleerd wat betreft naleving van andere verplichtingen, zoals het geven van voorlichting aan deelnemers.

Antarctica is hard op weg om een populaire toeristische bestemming te worden, aldus de leden van de SGP-fractie. Het op gang komen van een meer omvangrijke toeristenstroom vormt op termijn een bedreiging voor de kwaliteit van het gebied. Zijn er gegevens beschikbaar over de mate van vervuiling die tot nu toe is veroorzaakt als gevolg van toeristische activiteiten?

2. Onderwerp van het wetsvoorstel

2.1. Reikwijdte van het wetsvoorstel

Met de opzet van het wetsvoorstel kunnen de leden van de PvdA-fractie instemmen. Gesteld voor de vraag op welke wijze de vele bepalingen van het Protocol zelf en de daarvan deel uitmakende bijlagen in nationale wetgeving zodanig kunnen worden neergeslagen dat de essentie van Protocol en bijlagen overeind blijft, heeft de regering gekozen voor een «compacte» regeling waarin enerzijds tot uitdrukking komt de aan de overheid opgedragen rol (artikel 4), zich anderzijds richt op een ieder die activiteiten pleegt of het voornemen daartoe heeft, terwijl in dat laatste geval ervoor gekozen is de gehele activiteit naar en in het Antarctisch gebied als aanknopingspunt te nemen voor de regulering. Deze leden onderschrijven de wenselijkheid van deze laatstgenoemde keuze.

Gezien de afstand tussen Nederland en het Antarctisch gebied zullen controle en handhaving ter plekke wellicht niet werkelijk intensief kunnen plaatsvinden; het is daarom te meer van belang dat op de voorwaarden waaronder activiteiten kunnen plaatsvinden, een zwaar stempel (niet slechts letterlijk!) zal worden gedrukt. Dat neemt niet weg dat ook van de Nederlandse overheid verwacht mag worden dat ook actief wordt bijgedragen aan handhaving van het Protocol in het algemeen en van de nu voorgestelde regeling wanneer deze wet in werking is getreden in het bijzonder. Op welke wijze denkt de regering daaraan concreet inhoud te geven?

Op welke wijze is er in deze wet een relatie te vinden tussen het (internationaal) CO2-beleid en de bescherming van het Antarctisch milieu, vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe is deze relatie in deze wet vormgegeven?

2.2. Jurisdictie

De leden van de CDA-fractie merken op dat hier en daar verschillen in implementatie worden aangeduid tussen Nederland en andere landen (zie bijvoorbeeld bladzijde 8 onderaan van de memorie van toelichting). Wat zijn de redenen van de regering om hierbij niet aan te sluiten bij de wetgeving van andere landen? Met andere woorden waarom is de reikwijdte van de Nederlandse wetgeving minder ver? Leidt dit in sommige gevallen niet tot dubbele procedures? Vallen deelnemers aan expedities (reizen) daarmee niet onder twee verschillende wetgevingen? Welke is dan van toepassing?

De leden van de CDA-fractie wensen vervolgens nadere uitleg over welke nationale wetgeving in welk geval van toepassing is. Als een Nederlander met een buitenlandse expeditie (reis) meegaat, geldt dan de nationale wetgeving van de organisator? Of geldt de nationale wetgeving van Nederland? Volgens de Nederlandse wetgeving moet de organisator toestemming verkrijgen en geldt de Nederlandse wetgeving voor alle deelnemers. Is dit ongeacht hun nationaliteit?

Hoe zit het in dit verband met de civielrechtelijke aansprakelijkheid?

De leden van de SGP-fractie vragen of het juist is dat uit artikel 13, tweede lid van het Protocol van 1991 voorvloeit dat de reikwijdte van nationale wetgeving ter bescherming van het Antarctische milieu, zoals door landen die partij zijn bij het Antarcticaverdrag is vastgesteld, zich beperkt tot de activiteiten die vanuit het desbetreffende land in het Antarctische gebied worden ondernomen.

Verscheidene landen gaan blijkens de toelichting met betrekking tot de reikwijdte van de nationale wetgeving nog een stap verder dan dit wetsvoorstel. In hoeverre kan dit in de praktijk leiden tot overlapping in regelgeving dan wel tot een cumulatie van verplichtingen aan reisorganisatoren? Voor zover een dergelijke cumulatie er toe zal leiden dat reisorganisatoren hier te lande er in de toekomst van zullen afzien toeristische reizen naar dit kwetsbare gebied te organiseren, valt dit naar de mening van deze leden enkel toe te juichen. Zij wagen echter te betwijfelen of dit de bedoeling van de regering met dit wetsvoorstel is.

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3.1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie kunnen met verwijzing naar hetgeen zij eerder in het verslag hebben opgemerkt, instemmen met de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Het is hun opgevallen dat de verplichtingen van de ministers zoals neergelegd in artikel 4 wel in grote lijnen worden gegeven in artikel 4, maar dat dit artikel toch aanzienlijk minder stringent geformuleerde bepalingen bevat dan bijvoorbeeld artikel 3 van Bijlage II. Zij vragen de regering waarom niet nauwer bij de laatstgenoemde tekst is aangesloten. Zo is in artikel 4 onder punt e sprake van het zoveel mogelijk voorkomen van het onttrekken aan hun populatie van zoogdieren en vogels, hetgeen toch meer ruimte laat dan de bepalingen van artikel 3 van Bijlage II; zij noemen dit slechts als voorbeeld. Ook vragen zij waarom in dit artikel «planten» niet zijn opgenomen. Is hier sprake van een verzuim of is hier een goede reden voor? Zo dit laatste het geval is, vragen zij de regering dit te beargumenteren.

Bij een aantal belangrijke onderdelen wordt het verschil in implementatie met andere landen niet aangeduid, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Dit heeft onder andere betrekking op de vergunningplicht (uitgebreider dan het Protocol voorschrijft; zie paragraaf 3.3.) en de flora- en faunabescherming (geen onderscheid tussen speciaal beschermde soorten en overige; zie paragraaf 3.5). Deze leden wensen hiervoor een nadere argumentatie. Al te grote verschillen in implementatie in wetgeving lijkt de leden van de CDA-fractie voor de acceptatie en de handhaving van de wetgeving niet bevorderlijk.

Zij vragen of het raadzaam is om bij de milieu-effectbeoordeling uit te gaan van de nationale procedures. Dit is weliswaar zo bepaald in het Protocol zelf, maar kan er in de praktijk toe leiden dat «met verschillende maten wordt gemeten». Het zou goed zijn als er een «internationaal model milieu-effectrapportage» tot stand zou komen, die dan vervolgens in de nationale wetgeving kan worden opgenomen.

De leden van de CDA-fractie willen weten of voldoende bekend is over de toestand van het Antarctische milieu. Is er bijvoorbeeld geïnventariseerd welke materialen, reststoffen en afvalstoffen er nu al zijn, achtergelaten door expedities en wetenschappelijk onderzoek in het verleden (de mensen zijn vertrokken, hun bouwwerken en onderzoeksmaterialen achtergebleven)?

Artikel 7.10 Wet milieubeheer bepaalt wel dat in de milieueffectrapportage een overzicht van de leemten moet worden gegeven, maar is het mogelijk deze leemten afdoende te inventariseren?

3.2. Zorgplicht

Met betrekking tot activiteiten in het Antarctische gebied wordt een zwaar beroep gedaan op degene die zich in dit gebied begeeft om nadelige gevolgen voor het Antarctische milieu te voorkomen. De zorgplichtbepaling kan worden beschouwd als de codificatie van deze verantwoordelijkheid, zo menen de leden van de D66-fractie. Wat betreft activiteiten vanuit Nederland naar het Antarctische gebied gaat het om wetenschappelijk onderzoek en toerisme.

3.3. Afval

De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat in het Verdrag in artikel 1 van de annex III inzake afvalbeheer, is geregeld dat het afval terug moet naar landen van waaruit de activiteit is ondernomen dan wel naar andere landen waar verwijdering overeenkomstig internationale afspraken mogelijk is. Toch vragen deze leden hoe de controle hierop concreet is geregeld en of er mogelijkheden zijn tot sancties, mede gezien het feit dat ieder land zelf verantwoordelijkheid draagt voor de activiteiten die vanuit het desbetreffende land in het Antarctisch gebied worden ondernomen.

De leden van de SGP-fractie vragen om welke reden in de lijst van aan een vergunning in ieder geval te verbinden voorschriften niet het voorschrift is opgenomen om de tijdens de activiteit ontstane afvalstoffen mee terug te nemen.

4. Openbaarheid, inspraak en beroep

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) op zichzelf voldoende basis kan vormen voor de uit de verdragsbepalingen voortvloeiende verplichting tot openbaar maken van gegevens en verslaglegging. Toch geven zij er de voorkeur aan dat in de wet zelf een bepaling van dergelijke strekking wordt opgenomen. Een expliciete verplichting tot jaarlijkse rapportage analoog aan artikel 17 Protocol, op grond van het tweede lid van dit artikel aan het publiek, dus ook aan de Kamer, heeft bovendien het voordeel dat Antarctica permanent op de politieke agenda kan worden gehouden. Ook dat kan bijdragen aan een grotere bewustwording in de samenleving van het belang van Antarctica als gebied.

5. Handhaving

De leden van de PvdA-fractie juichen het toe dat naast algemene verbodsbepalingen en verbodsbepalingen waarvan slechts met vergunning (dus onder naar hun mening scherp geformuleerde voorwaarden) kan worden afgeweken, een zorgplichtbepaling als «vangnet» is opgenomen. Zij beklemtonen dat de ook daarmee in het wetsvoorstel tot uitdrukking gebrachte intentie van Nederland zich in te willen zetten voor de bescherming van het Antarctisch gebied, slechts geëffectueerd zal worden als werkelijk wordt opgetreden tegen overtreding van de bepalingen. Naast bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bestaat altijd de mogelijkheid van een civielrechtelijke actie, ook voor de overheid.

Is de regering voornemens, zonodig, van deze mogelijkheden actief gebruik te maken, ook nu de risico-aansprakelijkheid nog niet geregeld is? Deze leden menen dat daarvan, naast een goede voorlichting, een preventieve werking kan uitgaan. Niet alleen voor de organisatoren en alle Nederlanders waarover deze wet zich uitstrekt, ook in algemene zin. Ook de rol van internationale natuur- en milieu-organisaties kan hierin een belangrijke zijn, nu deze op grond van de Wet vorderingsrecht belangenorganisaties een eigen rechtsingang hebben. Zij vragen de regering hierop en in het bijzonder op de rol van de Nederlandse overheid in te gaan.

Voor de keuze voor een uit oogpunt van handhaafbaarheid meer beperkte reikwijdte dan andere landen, die een stap verder gaan, hebben deze leden op zichzelf wel begrip. Toch kunnen zij zich voorstellen dat dit, ook bij internationale samenwerking op het gebied van handhaving, tot lacunes kan leiden. Zij vragen wat zich er tegen verzet de algehele verbodsbepalingen zich niet alleen te laten uitstrekken tot de organisatoren die onder de Nederlandse jurisdictie vallen en Nederlanders, maar tot een ieder.

De handhaving van de nationale wetgeving zal in de praktijk lastig zijn, zo vrezen de leden van de CDA-fractie. In het wetsvoorstel wordt een sterk accent gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van personen of organisaties die een vergunning voor bepaalde activiteiten hebben gekregen. Er wordt wel gesproken over het belang van internationale samenwerking bij inspectie-activiteiten, maar er lijken nog weinig concrete stappen te zijn genomen. Ook hier geldt dat elke wetgeving staat of valt met een adequate handhaving. De handhavingsproblematiek toont nogmaals het belang van één beherende en toezichthoudende instantie.

Kan de regering beargumenteren waarom de strafrechtelijke handhaving zo'n belangrijke rol heeft gekregen in dit wetsvoorstel?

Zijn er ook bestuursrechtelijke handhavingsmogelijkheden? Of moet in dat geval teruggevallen worden op de civielrechtelijke mogelijkheden?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van doelvoorschriften. Dit uit zich onder meer in het feit dat de regulering zich toespitst op een activiteit als geheel en op de organisator daarvan en uit het feit dat in eerste instantie wordt uitgegaan van een algemene zorgplicht. Deze leden hebben zich in het verleden reeds voorstander getoond van dergelijke doelvoorschriften. Soms is echter niet onmiddellijk duidelijk wie de organisator van de activiteit is, bijvoorbeeld als drie personen besluiten gezamenlijk een expeditie ondernemen. Eén van hen zal dan als organisator moeten optreden. Wat betekent dit voor de juridische aansprakelijkheden? Hoe staat het met de vorderingen van de internationale juridische werkgroep, die zich met dit aspect bezighoudt? De leden van de VVD-fractie vragen of, in geval van risico-aansprakelijkheid, de als organisator optredende persoon niet met onevenredig veel aansprakelijkheden wordt geconfronteerd, zeker in gevallen waarin de organisator geen formele zeggenschap heeft over de overige deelnemers (zie advies Raad van State, punt 8).

De leden van de VVD-fractie steunen het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van organisatoren en deelnemers. Van personen die naar Antarctica gaan, mag verwacht worden dat zij op de hoogte zijn van de waarde en kwetsbaarheid van het gebied. In het wetsvoorstel komt naar voren dat deze eigen verantwoordelijkheid zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk kan worden gehandhaafd. Wat betreft het naleven van de vergunning staan zowel het bestuursrecht als het strafrecht open. Kan de regering een toelichting geven op deze handhavingssystematiek? Daarmee wordt duidelijk welke risico's deelnemers en organisatoren lopen bij overtredingen.

Naar de mening van de leden van de SGP-fractie is de handhaving bepaald niet gegarandeerd. Om meer redenen wordt de handhaving zeer bemoeilijkt. Is het mogelijk om in samenwerking met andere landen zodanige afspraken te maken dat in het bijzonder in het toeristenseizoen een minimum aan handhaving en toezicht kan worden verwezenlijkt? In hoeverre laat de Nederlandse wetgeving handhaving van nationale regelgeving door anderen dan Nederlandse ambtenaren toe? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de handhaving te mandateren aan een internationaal orgaan?

Uit de memorie van toelichting maken deze leden op dat enkele landen hun nationale natuurbeschermingswetgeving van toepassing verklaren dan wel hebben verklaard op het grondgebied van Antarctica. Welke landen zijn hier in het geding? Kan op hoofdlijnen worden weergegeven welk beheersregime deze landen van toepassing hebben verklaard?

II. ARTIKELEN

Artikel 1

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in de definitiebepalingen de intrinsieke waarde van Antarctica niet mag ontbreken. Het argument, namelijk dat dit begrip in Nederland vooral gebruikt wordt in het kader van de discussie over het beleid inzake de bescherming van dieren, spreekt deze leden geenszins aan. Zo vindt ook de intrinsieke waarde van de mens, de intrinsieke waarde van de natuur erkenning. De eigen, los van enig nut voor de mens, te waarderen waarde van Antarctica als gebied is een groot goed dat in de begripsomschrijving tot uitdrukking moet worden gebracht. Weliswaar wordt daarvan in artikel 4 onderdeel f wel gewag van gemaakt, maar plaatsing in artikel 1 van de intrinsieke waarde van Antarctica, waaronder de wilderniswaarde, geeft op dringende wijze aan dat bescherming van dit grote goed als zodanig voorop staat; dat doet niets af aan het feit dat ook de – diverse – specifieke waarden binnen het Antarctische gebied bescherming verdienen; maar het in artikel 1 beperken tot deze laatstgenoemde, zoals de reactie van het artikel nu suggereert, doet afbreuk aan hetgeen in het Protocol met zoveel woorden is uitgesproken: de intrinsieke waarde zelf.

De leden van de D66-fractie willen ingaan op de problemen met betrekking tot wetenschappelijke activiteiten op Antarctica. Artikel I, eerste lid, van het Verdrag bepaalt dat Antarctica gebruikt zal worden voor uitsluitend vreedzame doeleinden, waarbij het onder meer gaat om wetenschappelijk onderzoek. Recentelijk is echter gebleken dat het ontmantelen van wetenschappelijke onderzoekbases van de Russen en de Duitsers op de Zuidpool van Antarctica met problemen gepaard gaat. De leden van de D66-fractie vragen om hoeveel bases het gaat en op welke wijze wordt getracht zo min mogelijk schade aan het Antarctisch milieu te veroorzaken bij de ontmanteling ervan. Ook zijn zij van mening dat bij toekomstige activiteiten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, en in het bijzonder bij de bouw en ontmanteling van stations op Antarctica, zo min mogelijk schade aan het milieu veroorzaakt mag worden.

Artikel 4

De leden van de PvdA-fractie menen dat in onderdeel e ten onrechte geen sprake is van «planten».

Artikel 6

Ten aanzien van de afvalaspecten vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de absolute verbodsbepaling in artikel 6 eerste lid onderdeel a zich verhoudt tot milieubeheerplannen die worden opgesteld door landen die een permanent onderzoeksstation in werking hebben. Zo kunnen zij zich voorstellen dat een Nederlander die werkzaam is in een buitenlands onderzoeksstation en die zich houdt aan het daarvoor geldende milieubeheerplan in de problemen kan komen indien het verbod als neergelegd in artikel 6 eerste lid onder a. onverkort op hem van toepassing is. Hoe denkt de regering in deze mogelijke discrepantie te voorzien?

Tweede lid onder a

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe voorkomen kan worden dat onder het mom van wetenschappelijk onderzoek op grote schaal zogenaamde knollen worden verwijderd uit het gebied.

Welke actie denkt de regering te ondernemen tegen die landen die dergelijke activiteiten toestaan?

Het Protocol en deze wet beogen weliswaar te bepalen dat er vergunning nodig is om materialen mee te nemen vanaf het Antarctisch gebied, maar op welke wijze worden of zijn de claims inzake delfstofwinning (bijvoorbeeld olie) geregeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Voor wie zijn de inkomsten en voor wie de onkosten van de milieugevolgen? Heeft Nederland ook aanspraken in dit gebied?

In artikel 6 wordt een aantal specifieke handelingen verboden, merken de leden van de VVD-fractie op. Het gaat onder meer om het zich op bepaalde wijzen ontdoen van afvalstoffen. Betekent dat het, volgens het voorliggende wetsvoorstel, verboden is om zich bijvoorbeeld te ontdoen van afvalwater dat het gevolg is van kookactiviteiten? Is het bijvoorbeeld zo dat expeditieleden hun pannetje niet op Antarctica mogen afgieten?

Artikel 9

De leden van de VVD-fractie merken op dat op grond van artikel 9 in de vergunning ontheffingen kunnen worden verleend ten aanzien van de voedselvoorziening, terwijl op grond van artikel 6, lid 2, het binnenbrengen van dode dieren en planten, bestemd als voedsel, verboden is. Waarom is gekozen voor deze systematiek? Zou het niet mogelijk zijn om in de vergunning een standaardbepaling op te nemen ten aanzien van de voorschriften waaraan binnen te brengen voedsel moet voldoen, waarbij het binnenbrengen van dergelijk voedsel in principe is toegestaan? Kan de regering meedelen wat haar overwegingen in dezen zijn?

Artikel 12

Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk hoe, bij het beoordelen van de vergunningaanvraag, bij de betrokken bewindslieden bekend kan zijn welke andere activiteiten (niet vanuit Nederland) plaatsvinden of plaats zullen vinden. De informatie-uitwisseling met betrekking tot onder andere verleende vergunningen zal immers altijd achterlopen. Is het de bedoeling dat ook vergunningaanvragen (of door andere verdragspartijen aan de hand van hun regelgeving gereguleerde (voornemens tot) activiteiten) onderling bekend worden gemaakt, zodat met de cumulatie van effecten op voorhand rekening kan worden gehouden? Zo neen, heeft Nederland het voornemen zich voor het realiseren daarvan in het kader van de werkzaamheden met betrekking tot het Verdrag in te zetten?

Artikel 15

De leden van de PvdA-fractie vragen of verbranding van overgebleven soorten, respectievelijk voedselresten ook slechts is toegestaan in een emissiearme verbrandingsoven.

Artikel 16

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welke termijn gedurende welke de zekerheid in stand moet worden gehouden, zij voor ogen heeft. Is het niet zo dat, mede gezien het klimaat dikwijls op zeer lange termijn schadelijke effecten meetbaar zijn? Vormt de verjaringstermijn voor civiele acties een probleem in dit verband?

Artikel 36

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State meldt de regering dat tijdens de parlementaire behandeling aandacht zal worden besteed aan de vraag of de Wet bescherming Antarctica in werking zou moeten treden, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Protocol. De leden van de VVD-fractie vragen of er zicht bestaat op de termijn waarop het Protocol in werking zal treden. Gezien de directe verhouding die op sommige punten bestaat tussen de wet en het Protocol, vragen zij of het wenselijk is om de Wet bescherming Antarctica te laten gelden voordat het Protocol in werking treedt.

De voorzitter van de commissie,

Versnel-Schmitz

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Erp (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), Feenstra (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Poppe (SP), Gabor (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Th.A.M. Meijer (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), Blauw (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), De Haan (CDA), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Valk (PvdA), Houda (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hendriks (HDRK), vacature CD, Leers (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (U55+), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Keur (VVD), H.G.J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA) en De Haan (CDA).

Naar boven