25 197
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake afwijking van de bevoegdheidseisen ten behoeve van leraren-in-opleiding

nr. 142
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 december 1997

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen inzake het experiment leraar in opleiding (25 197, nr. 13).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 december 1997.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

M. M. H. Kamp

De griffier van de commissie,

Mattijssen

1

Welke overwegingen rechtvaardigen dat ten behoeve van de evalueerbaarheid identieke randvoorwaarden worden gehanteerd bij pabo's met LIO's met een versterkte stage en bij pabo's met LIO's met een leerarbeidsovereenkomst, mede in verband met de wezenlijk verschillende posities die de betrokken LIO's krijgen?

De Tweede Kamer heeft mij verzocht de LIO met leerarbeidsovereenkomst en de LIO als stagiair in vergelijkende zin te evalueren. Waar de randvoorwaarden zoveel mogelijk gelijk zijn, wordt de leerarbeidsovereenkomst, d.w.z. een rechtspositie en een salaris, een duidelijker discriminerende factor. Verder moet de evaluatie antwoord geven op de centrale vraag welke factoren samenhangen met het succesvol functioneren van de leraar in opleiding. De verschillende posities van de betrokken lio's in de school zouden een mogelijke factor kunnen zijn.

2

Welke materiële randvoorwaarden zullen voor alle deelnemende pabo's dezelfde zijn?

De financiële ondersteuning die ik geef, is voor elke Pabo met een LIO-project gelijk: f 70 000. Die financiële ondersteuning is bestemd voor

– coördinatie, waaronder deelname aan het landelijk LIO-project. Elk project dient inhoudelijk bij te dragen aan de resultaten die dat landelijk project oplevert;

– een cursus «trainen van coaches»;

– een schoolgebonden project in samenwerking met enkele basisscholen.

Overigens moet de hogeschool bereid zijn door een eigen financiële bijdrage in het LIO-project te investeren. Ook dient elk project mee te werken aan het landelijk evaluatie-onderzoek.

3

In het debat over de LIO heeft de minister aangegeven dat er 1 miljoen gulden beschikbaar wordt gesteld voor andere trajecten dan het LIO-traject. Het betreft de werkplekopleiding (analoog aan het interactummodel), de versterkte stage en de wens om extra begeleiding voor beginnende leraren te geven (zie handelingen).

Uit de brief is niet duidelijk wat momenteel de toegezegde middelen zijn voor de andere dan de LIO-projecten. Kan de minister een uitsplitsing maken van de verdeling van middelen en wat daar voor geboden wordt? Kan worden aangegeven wat de projecten anders dan de LIO inhouden?

Tijdens het kamerdebat over het Wetsvoorstel dat het mogelijk moest maken ten behoeve van de LIO met een leerarbeidsovereenkomst af te wijken van de bevoegdheidseisen heb ik aangegeven additionele middelen te willen vrijmaken voor een bedrag van ongeveer 1 miljoen ten behoeve van de LIO-stagiair. Ik heb gesteld dat naast de 1000 LIO's met een leerarbeidsovereenkomst ook 1000-stage-LIO's kunnen deelnemen aan het experiment in het basisonderwijs. Daarbij was ik bereid om het idee van de werkplekopleiding bij de stagevariant te betrekken. Deze toezeggingen plaatste ik in het kader van een goede vergelijking tussen mogelijke modellen.

Wat betreft de wens om extra begeleiding te geven aan beginnende leraren, heb ik wel een apart experiment toegezegd. Op de vormgeving daarvan ga ik nader in in de rapportage over Vitaal Leraarschap die de Kamer in december zal ontvangen.

De additonele middelen voor de versterkte stageprojecten, inclusief het stageproject met de werkplekopleiding, zijn toegekend aan acht lerarenopleidingen basisonderwijs van zeven hogescholen: Ichtus Hogeschool te Rotterdam, Hogeschool Domstad en Hogeschool van Utrecht, de Hogeschool Windesheim te Zwolle, de Hogeschool Arnhem/ Nijmegen, de Christelijke Hogeschool Ede en de Rooms-Katholieke Pabo Zwolle. De onderzoeksopzet is verbreed naar alle betrokkenen bij de stagevariant. De stage-projecten zijn ook in de organisatie van de landelijke LIO-projectgroep ingebed.

4

In welke fase van hun opleiding zitten de 1000 LIO's met een arbeidsovereenkomst? In welke fase zitten de 1000 LIO's die een versterkte stage volgen?

De leraar in opleiding met een leerarbeidsovereenkomst en de leraar in opleiding die een versterkte stage doet, zitten in dezelfde fase van de opleiding. Zij zijn laatstejaars student van de lerarenopleiding en ronden hun opleiding via een stevige praktijkperiode af.

5

Welke aanvragen tot deelname aan het experiment zijn niet gehonoreerd? Waarom niet?

Bij het selecteren van lerarenopleidingen basisonderwijs voor de stagevariant heeft OCenW zelf de lerarenopleidingen benaderd met het verzoek deel te nemen aan het LIO-experiment, waarbij ervaring met een vorm van de versterkte stage een belangrijk criterium was.

Een projectaanvrage van de vier Rooms-Katholieke pabo's, verenigd in Interactum, is niet gehonoreerd. Voor de reden daarvan, zie mijn eerdere antwoorden op vraag 1,2 en 3.

6

Tijdens de plenaire behandeling over de LIO's is door de minister toegezegd dat de werkplekopleiding van Interactum toegevoegd zou worden aan het experiment van de LIO's. Zijn er problemen gerezen met een goede uitvoering van de werkplekopleiding als serieuze variant van het LIO-experiment? Wordt Interactum in staat gesteld de door haar al opgedane ervaringen met de werkplekopleiding blijvend te benutten?

Het model van de werkplekopleiding, waarmee de Rooms-Katholieke Pabo Zwolle in het cursusjaar 1996–1997 enige ervaring heeft opgedaan, is zonder enig voorbehoud van mijn kant opgenomen in het LIO-experiment. Voor zover mij bekend zijn er geen belemmeringen voor een goede uitvoering van de werkplekopleiding.

De ervaringen die de Rooms-Katholieke Pabo Zwolle en de Hogeschool Domstad tijdens de cursus 1997–1998 zullen opdoen met de werkplekopleiding, zullen benut worden in de evaluatie van het experiment.

7

In hoeverre worden verschillende leerarbeidsovereenkomsten gehanteerd?

De partijen die de overeenkomst sluiten heb ik overeenkomstig het verzoek van de Kamer een model van een leerarbeidsovereenkomst ter beschikking gesteld en geadviseerd daarvan gebruik te maken.

8

Welke vergoeding(en) wordt/worden gehanteerd bij de versterkte stage-variant?

Twee lerarenopleidingen basisonderwijs die aan het project met een versterkte stagevariant deelnemen, vragen aan de betrokken basisscholen om een stagevergoeding aan de LIO te verstrekken (f 17,50 per dag).

9

Hoe gaan Pabo's om met de verschillen in rechtspositie waardoor door studenten rechtsongelijkheid beleefd wordt?

Ook door de pabo's wordt het experiment met de LIO met leerarbeidsovereenkomst nadrukkelijk gezien als een volgende stap in het ontwikkelingsproces van een goede, praktijkgerichte afsluiting van de lerarenopleiding. Het is begrijpelijk dat studenten de situatie waarin sprake is van betaalde en onbetaalde LIO's, als rechtsongelijkheid ervaren, maar het is inherent aan experimenteren dat er verschillen zijn om te kunnen onderzoeken wat de juiste manier is om de praktijk en de theorie op elkaar af te stemmen.

10

Hoe zal de evaluatie worden ingericht, teneinde ook bredere conclusies te kunnen trekken, onder meer met betrekking tot mogelijke invoering van het LIO-schap in het voortgezet onderwijs?

Het evaluatierapport van de eerste fase van het LIO-project (1995–1997) zal begin 1998 verschijnen. Zoals bekend is in de eerste fase door middel van projecten met een versterkte stage de onderwijskundige component ontwikkeld in de diverse subsector van het onderwijs. Uit die evaluatie zullen naar ik hoop voorlopige conclusies t.a.v. de LIO in het voortgezet onderwijs en het bve-terrein kunnen worden getrokken.

De evaluatie van de tweede fase (1997–1998) betreft het experiment in het basisonderwijs van beide varianten. Of de conclusies uit dat evaluatie-onderzoek ook benut kunnen worden voor het voortgezet onderwijs en het bve-terrein, is niet met zekerheid te zeggen.

11

Welk beoordelingskader wordt gehanteerd bij de evaluatie?

De centrale onderzoeksvraag in de evaluatie is welke factoren samenhangen met het succesvol functioneren van de leraar in opleiding. Daarbij wordt met name ook gekeken naar een mogelijke meerwaarde van de leerarbeidsovereenkomst ten opzichte van de stagevariant.

Overigens is de onderzoeksopzet besproken met de vakbonden in de SCOW en met vertegenwoordigers van ouders, besturenorganisaties en vakbonden in een informeel onderwijskundig overleg. De door mij ingestelde begeleidingscommissie heeft eveneens met de onderzoeksopzet ingestemd. De onderzoeksopzet heb ik te uwer informatie als bijlage bij deze brief gevoegd.1

12

Waarom is in het licht van de evaluerende taak van de onafhankelijke begeleidingscommissie ervan afgezien ook een betrokkene uit het voortgezet onderwijs zitting te laten nemen?

In de begeleidingscommissie is een betrokkene opgenomen vanuit de lerarenopleiding voortgezet onderwijs. Dit commissielid is tevens lid van de taakgroep vo van het Procesmanagement Lerarenopleidingen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks (HDRK), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66), Bremmer (CDA).

Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (U55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA), Lansink (CDA).

XNoot
2

Eerder abusievelijk gedrukt onder 23 328, nr. 38.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven