nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 17 oktober 1997
Naar aanleiding van het overleg dat ik op 29 mei 1997 met u heb gevoerd
over het beoogde experiment in het basisonderwijs met de leraar-in-opleiding informeer ik u bij deze over de voortgang van het project.
Ten eerste heb ik het experiment van 1000 LIO's met leerarbeidsovereenkomst
uitgebreid met ongeveer 1000 LIO's die een versterkte stage volgen. Daartoe
heb ik zeven lerarenopleidingen basisonderwijs verzocht deel te nemen aan
het project.
Omwille van de evalueerbaarheid van de betaalde en onbetaalde variant
heb ik dezelfde randvoorwaarden voor deze pabo's gecreëerd als voor de
pabo's met de LIO's met leerarbeidsovereenkomst.
Dat wil zeggen dat bij de selectie van de pabo's ervaring met een vorm
van de versterkte stage een belangrijk criterium was.
Daarnaast wordt het experiment regionaal geconcentreerd. Daardoor kan
de concurrentie tussen pabo's verminderen en kan een regionale ontwikkeling
gestimuleerd worden. In de regio's Oost-Nederland, Utrecht en Rotterdam zullen
de volgende pabo's deelnemen aan het LIO-experiment:
regio
Rotterdam: | Hogeschool Rotterdam & Omstreken (leerarbeidsovereenkomst)
en Ichtus Hogeschool (stage) |
regio Utrecht: | Marnix Academie (leerarbeidsovereenkomst),
Hogeschool Domstad en Hogeschool van Utrecht (stage) |
regio Oost: | Hogeschool
IJsselland (Deventer) en Iselinge (Doetinchem) – (leerarbeidsovereenkomst),
de Hogeschool Windesheim (Zwolle), Hogeschool Arnhem/Nijmegen, Christelijke
Hogeschool Ede, De RK Pabo Zwolle (stage). |
Ook de materiële randvoorwaarden zullen voor alle deelnemende pabo's
dezelfde zijn.
Ten tweede heb ik u toegezegd een onafhankelijke begeleidingscommissie
in te stellen. De taak van deze commissie zal zijn het begeleiden van het
onderzoek dat wordt ingesteld om de effecten van de LIO-stage en de LIO-met-leerarbeidsovereenkomst
te beschrijven en te meten. Voor deze commissie heb ik mensen aangezocht die
vanuit hun functie of ervaring materiedeskundige zijn, maar zelf niet rechtstreeks
betrokken zijn bij de leraar-in-opleiding.
Prof. dr. G.W. Meijnen (Universiteit van Amsterdam) zal de voorzitter
zijn.
Daarnaast heb ik de volgende personen bereid gevonden op persoonlijke
titel zitting te nemen in deze commissie: de heer P. Bemelen van het procesmanagement
primair onderwijs (PMPO), mevrouw F.I. Steffelaar-Moulijn van de landelijke
oudervereniging voor het bijzonder onderwijs (LOBO), mevrouw K. Kervezee van
het procesmanagement lerarenopleidingen (PML), de heer M. Snoek van de taakgroep
van het procesmanagement lerarenopleidingen, de heer H. Rusken van het landelijk
overleg pabostudenten (LOPS), de heer C. Vreugdenhil van de vereniging samenwerkende
landelijke pedagogische centra (VSLPC), de heer H. Hendriks van de algemene
vereniging van schoolleiders (AVS).
Ook zal een waarnemer van de kant van de Inspectie deelnemen.
Tot slot deel ik u mee dat ik, naar aanleiding van uw verzoek, een model-leerarbeidsovereenkomst
ter beschikking heb gesteld aan de partijen in het onderwijsveld.
Ik hoop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen