25 196
Overeenkomst tot wijziging van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé ondertekend op 4 november 1995 in Mauritius; Mauritius, 4 november 1995 en Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst; Brussel, 20 december 1995

nr. 179
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 22 januari 1997

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 23 januari 1997. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 februari 1997.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 4 november 1995 te Mauritius tot stand gekomen Overeenkomst tot wijziging van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé ondertekend op 4 november 1995 in Mauritius; (Trb.1996, 75) en het op 20 december 1995 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (Trb. 1996, 104).1

Een toelichtende nota bij deze verdragen treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Inhoudsopgave

IOvereenkomst tot wijziging van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé ondertekend op 4 november 1995 in Mauritius3
   
 Inleiding3
   
 Artikelsgewijze toelichting5
   
 A. Vervanging van enkele begrippen in de gehele tekst van de overeenkomst5
 B. Preambule5
 C. Eerste deel – Algemene bepalingen betreffende de ACS/EG samenwerking (artikelen 4–32)5
 D. Tweede deel – Sectoren van de ACS-EG-samenwerking (artikelen 50–164)6
 E. Derde deel – De instrumenten van de ACS-EG-samenwerking (artikelen 167–337)7
 F. Vijfde deel – Slotbepalingen (artikelen 364–366bis)10
 G. Tweede Financieel Protocol10
 H. Protocol Nr. 1 – betreffende de definitie van het begrip «producten van oorsprong» en de methoden van administratieve samenwerking12
 I. Protocol Nr. 7 – betreffende rund- en kalfsvlees13
 J. Protocol Nr. 10 – betreffende duurzaam bosbeheer14
 K. Slotakte (bijlagen IIIA- LXXXIX)14
   
IIIntern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst18
   
 Inleiding18
   
 Artikelsgewijze toelichting18
   
IIIKoninkrijkspositie21

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

I OVEREENKOMST TOT WIJZIGING VAN DE VIERDE ACS-EG-OVEREENKOMST VAN LOMÉ ONDERTEKEND OP 4 NOVEMBER 1995 IN MAURITIUS

Inleiding

Op 4 november 1995 werd te Mauritius de Overeenkomst tot wijziging van de op 15 december 1989 te Lomé (Togo) tot stand gekomen Vierde ACS-EG Overeenkomst (Trb. 1991, 35; hierna te noemen: de Overeenkomst van 1989) ondertekend. Behalve de Europese Gemeenschappen en hun lid-staten zijn hierbij partij 70 staten in Afrika, het Caraibisch gebied en de Stille Oceaan (ofwel de zogenoemde ACS-landen).

Nieuwe verdragsluitende partijen zijn Namibië en Eritrea, evenals Finland, Oostenrijk en Zweden. De toetreding van de laatstgenoemde drie landen tot de Overeenkomst van 1989 is geregeld in het eveneens op 4 november 1995 te Mauritius tot stand gekomen Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie (Trb. 1996, 75, blz. 76). Tevens zijn in de herziening van de Overeenkomst van 1989 de institutionele wijzigingen ten gevolge van de totstandkoming van het op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Verdrag betreffende de Europese Unie (Trb. 1992, 74, laatstelijk Trb. 1994, 28) verwerkt.

De herziening van de Overeenkomst van 1989 was een uitvloeisel van hetgeen in artikel 366, tweede lid, was vastgelegd. Dit artikel biedt de EG en de ACS-landen de mogelijkheid om elkaar uiterlijk 12 maanden voor het verstrijken van de eerste periode van vijf jaar in kennis te stellen van hun wens tot herziening van de Overeenkomst. Daarnaast was in de Overeenkomst bepaald dat na vijf jaar een nieuw financieel protocol – en daarmee het achtste Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) – in werking zou moeten treden. De onderhandelingen zijn, naar aanleiding van notificatie van de wens tot wijziging van de Overeenkomst van 1989 op 28 februari 1994, van start gegaan op 20 mei 1994 en werden afgesloten op 30 juni 1995.

In deze inleiding wordt ingegaan op de opzet van de herziening en op de belangrijkste elementen ervan. Daarnaast zal het onderhandelingsproces worden geschetst dat hieraan is voorafgegaan.

De belangrijkste wijzigingen betreffen:

– het effectiever en efficiënter maken van de procedures voor besteding van ontwikkelingsgelden;

– het stimuleren van de handel en een markteconomische oriëntatie;

– uitbreiding van conditionaliteit ten aanzien van de mensenrechten (inclusief een opschortingsclausule);

– uitbreiding van de politieke dialoog; en

– vaststelling van het achtste EOF.

Het onderhandelingsresultaat als geheel overziende, is de regering van mening dat de thans voorliggende wijziging van de Overeenkomst van 1989, mede gelet op de beperkte marges in zowel de besprekingen met de ACS-landen als de interne EG- onderhandelingen, een goede voortzetting van de ACS-EG samenwerking mogelijk maakt.

Nadat de onderhandelingen in het eerste stadium goede voortgang hadden gemaakt, bleek de totstandkoming van het achtste EOF het grootste struikelblok te zijn. De ACS-landen vonden dat het achtste EOF 19 miljard ecu moest bedragen (het zevende EOF bedroeg 10,8 miljard ecu). Het Franse EU-Voorzitterschap en de Commissie stelden 14 miljard ecu voor. Met name als gevolg van de wens van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland om hun bijdrage aanzienlijk te verminderen, kwamen de lid- staten aanvankelijk niet verder dan het bedrag van het zevende EOF. Nadat in februari 1995 de onderhandelingen korte tijd moesten worden opgeschort als gevolg van het in de ogen van het Franse EU-voorzitterschap te magere EG-aanbod werd tijdens de Europese Raad in Cannes op 26/27 juni 1995 (Handelingen II 1994/95, nr. 35, blz. 5660–5694) tot een compromis besloten, inhoudende dat het achtste EOF 12,84 miljard ecu bedraagt. Dit betekent een nominale stijging van 22% ten opzichte van het voorgaande EOF, hetgeen grofweg de inflatie over een periode van vijf jaar compenseert. Inzet van de regering was in eerste instantie een verdeling van de bijdragen aan het achtste EOF op grond van het Nederlandse aandeel in het bruto nationaal product van de Europese Unie. Toen dit evenwel niet haalbaar bleek ging de voorkeur van de regering uit naar een EOF van 14 miljard ecu, waaraan, evenals in het zevende EOF, een meer dan proportionele bijdrage zou worden geleverd. Daarbij gaf Nederland echter aan niet de tekortschietende bijdragen van andere landen te willen compenseren. Het compromis, waarin alle partijen iets moesten inleveren, was daarom uiteindelijk aanvaardbaar.

De handel vormt een zeer belangrijk deel van de samenwerking. In de onderhandelingen heeft Nederland er dan ook voor gepleit om, waar mogelijk, de betrekkingen op dit terrein te verbreden en te verdiepen. Vaak vond het Nederlands pleidooi voor een horizontale verbetering van de preferenties echter te weinig weerklank bij de andere EU-lid-staten om een substantiële verruiming van de handelspreferenties te verkrijgen. Nadat de ACS-landen aanvankelijk hoog hadden ingezet, gingen zij, na het moeizaam bereikte compromis over het financiële protocol, uiteindelijk akkoord met een minder ambitieus handelspakket.

Het eindresultaat omvat enige verbetering van de toegang van de ACS-landen tot de EU-markt in de vorm van vergrote tariefkortingen en verruimde contingenten voor landbouwproducten. Daarnaast werd belangrijke vooruitgang geboekt op het terrein van de origineregels. Dit is van belang om de ACS-landen beter in staat te stellen van de handelspreferenties gebruik te maken. De ACS-landen hadden voorgesteld om de regels in die zin te versoepelen dat producten, die voor een substantieel deel van oorsprong zijn in een willekeurig niet-ACS-ontwikkelingsland, uiteindelijk toch als product, afkomstig uit een ACS-land zouden worden beschouwd, en derhalve in aanmerking zouden komen voor preferentiële behandeling. Het compromis was dat deze cumulatie van origine wordt toegestaan met naburige, niet-ACS ontwikkelingslanden, die behoren tot een «coherente geografische eenheid». Alhoewel dit beperkt is tot een aantal specifiek opgesomde landen (inclusief, op ad hoc basis, Zuid-Afrika), en bepaalde textielproducten uitgezonderd zijn, betekent dit toch een belangrijke stap naar regionale samenwerking en beter gebruik van preferenties.

Meer dan in voorgaande onderhandelingen werden de diverse delen van het handelsregime in relatie met elkaar bezien. Deze benadering vindt onder andere haar weerslag in de nieuw toe te voegen artikelen 6bis en 15bis, waarin het belang van de handel en een markteconomische oriëntatie als katalysatoren van het ontwikkelingsproces worden onderstreept, alsmede het belang van een coherente aanpak.

Op de overige terreinen werd over het algemeen met minder grote moeite overeenstemming bereikt. Reeds eind 1994 was overeenstemming op hoofdlijnen bereikt over ingrijpende wijzigingen zoals het opnemen van een nieuwe mensenrechtenbepaling in artikel 5 (inclusief opschortingsclausule, artikel 366bis) en het beginsel van tranchering van hulp.

De mensenrechtenbepaling is uitgebreid met beginselen van democratie en rechtsstaat, en vormt in die samenstelling een «essentieel bestanddeel» van het verdrag. Bij schending van dit «essentieel bestanddeel» kan de ACS-EG samenwerking geheel of gedeeltelijk worden opgeschort. Deze wijzigingen, die aanvankelijk op groot verzet stuitten bij de ACS-landen, betekenen een aanzienlijke versterking van de conditionaliteit van mensenrechten, ook in brede zin. Op politiek vlak is verder van belang dat de politieke dialoog met ACS-landen zal worden uitgebreid op het terrein van buitenlands en veiligheidsbeleid, en zaken van algemeen of gemeenschappelijk belang.

De opzet om wijzigingen aan te brengen die de besteding van EOF-gelden efficiënter en effectiever kunnen maken, heeft vooral gestalte gekregen in het nieuwe trancheringsbeginsel. Tot nog toe was het beschikbare hulpbedrag per ACS-land gefixeerd, dat wil zeggen dat er een verplichting was het totale gereserveerde bedrag uit te keren. Tranchering houdt in dat dit hulpbedrag in twee tranches wordt verdeeld.

De eerste tranche bedraagt 70% (compromis tussen EG-inzet van 65% en ACS-inzet van 85%) en is onmiddellijk na vaststelling van het zogenoemde Nationaal Indicatief Programma (NIP) beschikbaar. De tweede tranche komt pas vrij, wanneer het NIP een positieve evaluatie heeft gekregen. Indien deze positieve evaluatie uitblijft, kan de resterende tranche worden aangewend ten behoeve van andere landen. Hiermee wordt een betere benutting van ontwikkelingsgelden beoogd.

Aangezien het uitputtingstempo van de opeenvolgende Fondsen te laag is, zou het wenselijk zijn geweest om de procedures in de zogenoemde projectcyclus te versnellen en te verbeteren. Die onderuitputting kan met name worden toegeschreven aan onduidelijkheid over de eindverantwoordelijkheid in de projectcyclus. De inzet van de EG was derhalve om een aantal bevoegdheden te verschuiven van de individuele ACS-landen naar de Europese Commissie. De ACS-landen waren echter op geen enkele manier bereid om bevoegdheden af te staan.

Hieronder zal nader worden ingegaan op de artikelen, protocollen, bijlagen, en verklaringen uit de Overeenkomst van 1989, die als gevolg van het onderhavige wijzigingsverdrag zijn aangepast. Daarnaast zal worden aangegeven welke artikelen als gevolg van de wijziging worden geschrapt.

Artikelsgewijze toelichting

A. Vervanging van enkele begrippen in de gehele tekst van de overeenkomst

De vervangingen zijn het gevolg van de totstandkoming van het Verdrag van Maastricht in 1992.

B. Preambule

In de nieuw toe te voegen zevende overweging is de wens opgenomen om de politieke dialoog te versterken en uit te breiden met thema's op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid en met onderwerpen van algemeen of gemeenschappelijk (regionaal) belang.

C. Eerste deel – Algemene bepalingen betreffende de ACS/EG samenwerking (artikelen 4–32)

In artikel 4 worden de belangrijkste elementen van ontwikkelingsbeleid van ACS- landen genoemd die steun verdienen in het kader van de ACS-EG-samenwerking.

Hieraan is toegevoegd dat bij de ontwikkelingsstrategieën zowel rekening wordt gehouden met de doeleinden van EG-ontwikkelingsbeleid als de prioriteiten van ACS-landen. De bepalingen van artikel 5 over de relatie tussen ACS-EG-samenwerking en mensenrechten zijn op aandringen van de EU in belangrijke mate versterkt. Aan de eerbiediging van mensenrechten is nu toegevoegd de erkenning en toepassing van democratische beginselen alsmede consolidering van de rechtsstaat. Tezamen vormen deze een «essentieel bestanddeel» van de Overeenkomst. Behoorlijk bestuur wordt ook genoemd als bijzonder doel van samenwerkingsmaatregelen, maar wordt niet als «essentieel bestanddeel» aangeduid (artikel 5, derde lid). Dit is gedaan, omdat behoorlijk bestuur moeilijk te definiëren is en een grote mate van subjectiviteit met zich meedraagt.

Daarnaast zijn bepalingen opgenomen die specificeren hoe financiële en andere middelen kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van genoemde doelstellingen.

Naast het benadrukken van deze positieve maatregelen, is ook voorzien in een opschortingsclausule (artikel 366bis; zie hierna).

In artikel 6 wordt aan de opsomming van economische prioriteiten toegevoegd het stimuleren van de ontwikkeling van een markteconomie en de private sector.

In het nieuwe artikel 6bis wordt het fundamenteel belang onderstreept van de handel als katalysator van het ontwikkelingsproces en van integratie in de wereldeconomie. Ter ondersteuning hiervan moeten voldoende middelen worden aangewend.

Het nieuwe artikel 12bis legt het streven vast om gedecentraliseerde samenwerking te steunen aangezien deze vorm van samenwerking kan bijdragen tot de ontwikkeling van de ACS-staten. Hierop wordt in artikel 251 nader ingegaan.

In het nieuwe artikel 15bis worden de doeleinden en middelen van de ontwikkeling van de handel nader gespecificeerd. Hierin wordt ook een coherent gebruik van de diverse instrumenten van de overeenkomst bepleit.

Artikel 20, 21 en 22 vervallen aangezien na de wijziging de gedecentraliseerde samenwerking in een apart in te voegen afdeling wordt besproken (artikelen 251A tot en met 251E).

Artikel 30 voegt aan de taken van de Raad van Ministers de reeds in de preambule genoemde uitbreiding van de politieke dialoog toe. Deze dialoog kan ook buiten het reguliere kader plaatsvinden, wanneer het een specifieke geografische entiteit of een speciaal thema betreft.

Artikel 32 bepaalt ten aanzien van de samenstelling van de Paritaire Vergadering dat een parlement van een ACS-land een (niet-parlementaire) vertegenwoordiger kan aanwijzen voor de tweejaarlijkse vergadering van dit orgaan. In de afwezigheid van een parlement moet de deelname van een afgevaardigde worden goedgekeurd door de Paritaire Vergadering.

De ACS-landen wilden eigenlijk in dit artikel een algemene «volmacht» voor de aanwijzing van niet-parlementariërs opnemen. De EU hield lange tijd vol slechts parlementaire vertegenwoordigers toe te willen staan. Het uiteindelijk compromis houdt in dat het parlement de eventuele niet-parlementaire vertegenwoordiger aanwijst.

D. Tweede deel – Sectoren van de ACS-EG-samenwerking (artikelen 50–164)

In de wijziging van de artikelen 50 en 51 is aandacht geschonken aan de mogelijk negatieve neveneffecten voor lokale markt en voedselproductie die het gevolg kunnen zijn van voedselhulp.

Op het gebied van de industriële samenwerking tussen de EG en de ACS-landen (artikelen 87 tot en met 96) stonden met name het mandaat, de Raad van Bestuur en de directeur/plaatsvervangend directeur van het Centrum voor Industriële Ontwikkeling (CIO) ter discussie. De EG heeft tijdens de onderhandelingen aangedrongen op versterking van de rol van het toezichthoudend Comité voor Industriële Samenwerking. Dit is gerealiseerd: het Comité hoeft zich niet langer slechts op een adviserende wijze uit te spreken over de algemene strategie, begroting, jaarrekeningen en verdeling van de middelen van het Centrum, maar moet hieraan zelfs zijn goedkeuring hechten (artikel 87).

In de wijziging is verder opgenomen dat het CIO zich met meer nadruk dient te richten op die ACS-staten die industriële ontwikkeling of de ontwikkeling van de particuliere sector in het algemeen nadrukkelijk ondersteunen, door opname van deze sectoren in hun Nationaal Indicatief Programma. Ook moet het CIO zich richten op die landen die reeds op een andere wijze, bijvoorbeeld van andere donoren, steun ontvangen voor deze sectoren (artikel 89).

Bij het tot stand komen van de herziening werd van Europese zijde aangedrongen op vakbekwaamheid van de directie van het instituut. Hieraan is tegemoet gekomen, aangezien naast technische en leidinggevende capaciteiten nu ook beroepsbekwaamheid wordt vereist (artikel 91).

Tenslotte worden enkele bevoegdheden zoals het vaststellen van het statuut, het financieel reglement en dergelijke door de Raad van ACS- en EG-Ministers gedelegeerd aan het Comité van Ambassadeurs.

In de artikelen 123 tot en met 134 van de Overeenkomst van 1989 zijn regels inzake zeevervoer vastgelegd. In tegenstelling tot de EG wensten de ACS-landen een herziening van de artikelen 126 tot en met 128. Uiteindelijk is als compromis besloten dat de EG in het kader van artikel 129 technische en financiële bijstand zal verlenen. Dit is in concreto uitgewerkt door de toevoeging van de mogelijkheid bestaande middelen – met name risicodragend kapitaal en leningen van de Europese Investeringsbank (EIB) – aan te wenden voor de maritieme sector.

De regering heeft zich ingezet voor een groter gewicht van de sector handel in de herziene overeenkomst. De artikelen 135 en 136, beschrijven met name de terreinen die van belang zijn voor de ontwikkeling van de handel. Deze sector wordt van toenemende belang geacht voor de samenwerking met ACS-landen, reden waarom het onderwerp verder is uitgewerkt in de herziene artikelen 135 en 136.

Het hoofdstuk handel in het deel inzake instrumenten van samenwerking is eveneens aangepast. Het belang van de sector is nogmaals benadrukt door de vaststelling dat handel een essentieel element van de Nationale Indicatieve Programma's (NIP's) en Regionale Indicatieve Programma's (RIP's) behoort te zijn (artikel 135).

Het functioneren van de Stichting voor culturele samenwerking tussen ACS- landen en de EG is ter discussie gesteld en heeft er toe geleid dat in 1994 de activiteiten van de Stichting werden beëindigd in afwachting van hetgeen tijdens de herziening zou worden besloten. Uiteindelijk is in artikel 141 gekozen voor het laten voortbestaan van de stichting, maar Gemeenschapsbijdragen voor deze sector dienen niet langer exclusief via deze Stichting te worden aangewend. Steun voor deze sector kan als gevolg van de herziening ook via andere kanalen worden verleend.

E. Derde deel – De instrumenten van de ACS-EG-samenwerking (artikelen 167–337)

In artikel 167, tweede lid, wordt het begrip regionale markt ingevoerd.

De bedoeling hiervan is dat de handel van de ACS-landen zich niet alleen concentreert op de internationale markten, maar ook op regionale markten, die, voor zover ze al bestaan, te weinig aandacht hebben gekregen. Beoogd wordt de ACS-landen aan te zetten om hun afzetgebied uit te breiden tot de hun omringende landen, hetgeen een extra impuls voor hun economieën kan opleveren.

In artikel 177, eerste lid, worden de voorwaarden genoemd waaronder de EG kan overgaan tot het nemen van vrijwaringsmaatregelen. In de Overeenkomst van 1989 was het de individuele lid-staten ook toegestaan om vrijwaringsmaatregelen te nemen. Deze bevoegdheid komt nu nog uitsluitend toe aan de EG.

In artikel 187, eerste lid, wordt de lijst van producten waarop het Stabex-systeem (systeem voor stabilisatie van de exportinkomsten) van toepassing is verruimd ten aanzien van verse bananen en karakoelhuiden (schapen).

De artikelen 193 tot en met 211 regelen de vergoedingen die aan ACS-landen worden uitgekeerd voor dalingen in de exportopbrengsten, het zogenoemde Stabex-systeem. Indien de in het wijzigingsverdrag opgenomen opschortingsclausule (in verband met schending van de mensenrechten) wordt toegepast, betekent dit automatisch dat het betreffende ACS-land niet langer in aanmerking komt voor steun uit het Stabex-systeem. Tevens is de mogelijkheid opgenomen deze middelen te laten terugvloeien naar het Stabex-systeem.

Een probleem ontstaat wanneer de claims op het Stabex-systeem de beschikbare middelen te boven gaan. Om te voorkomen dat de middelen onevenredig zouden worden verdeeld, was in dit hoofdstuk reeds een verdeelmechanisme opgenomen.

Aangezien de afgelopen jaren is gebleken dat dit mechanisme nog steeds tekortkomingen kende, wordt door de wijziging dit mechanisme aangepast. Dit houdt in dat een extra bescherming is opgenomen voor de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's), niet aan zee grenzende staten, alsmede eilandstaten. Deze extra bescherming zorgt er met name voor dat, wanneer een algemene korting op alle claims wordt toegepast, er voor de genoemde staten een minimumdrempel is ingebouwd waar de ter beschikking te stellen middelen niet onder kunnen geraken (artikel 194, vijfde lid).

In artikel 220 wordt aan de doelstellingen van ontwikkelingsfinanciering toegevoegd de steun voor handelsbeleid en handelsprogramma's (bijvoorbeeld exportbevordering), die tot doel hebben de concurrentiepositie van ACS-landen in de wereldeconomie te verbeteren.

De ontwikkelingsfinanciering in het kader van de Overeenkomst van 1989 wordt in artikel 224 uitgebreid met begrotingssteun, steun voor efficiënt en doelmatig beheer van projecten en programma's, alsmede steun voor hervormingen die de ontwikkeling van democratie en rechtsstaat bevorderen. Begrotingssteun is op initiatief van de ACS-landen geïntroduceerd voor landen met een convertibele munt.

Ook de wijze waarop steun kan worden verleend, neergelegd in de artikelen 233 tot en met 236, wordt door het onderhavige verdrag gewijzigd. Zo is, naast de reeds bestaande leningen en deelnemingen, een extra vorm van risicodragend kapitaal, namelijk semikapitaalbijstand, geïntroduceerd (artikel 234, eerste lid).

Deze vorm van steun bestaat uit een vergoeding voor instellingen die bijdragen aan projecten of programma's door middel van onder andere converteerbare obligaties, voorschotten van aandeelhouders en leningen met recht op winstdeling.

Het doel van deze extra vorm van financiering is het verruimen van de mogelijkheden om investeringen aan te trekken.

Tevens wordt nu bepaald hoe risicodragend kapitaal kan worden aangewend en wat de aflossingsvoorwaarden zijn (artikel 234, eerste lid, onder c.bis en c.ter).

Daarnaast zijn de procedures vastgelegd voor vergoeding aan de verstrekkers van semikapitaalbijstand. Voor de EIB wordt expliciet de mogelijkheid geschapen de particuliere sector te ondersteunen, waardoor nogmaals het belang van deze sector wordt onderstreept (artikel 235 onder b.bis).

De doelstellingen van structurele aanpassingssteun worden geformuleerd in de artikelen 239 tot en met 250 van de Overeenkomst van 1989. Naast de reeds bestaande aandacht voor nationale ontwikkeling wordt door de wijziging van de artikelen 243 tot en met 248 eveneens aandacht gevraagd voor regionale ontwikkeling. Steun aan structurele aanpassingsprogramma's kan een grote bijdrage leveren aan de regionale ontwikkeling, met name als deze programma's zijn gericht op de harmonisatie van macro-economisch en sectorieel beleid alsmede de liberalisering van de handel.

De mogelijkheid wordt gecreëerd structurele aanpassingssteun aan te wenden indien maatregelen ter bevordering van regionale integratie op korte termijn grote problemen veroorzaken. Tenslotte is meer rekening gehouden met de problemen waarmee bedrijven uit de ACS-landen worden geconfronteerd bij het verkrijgen van opdrachten of steun. (In Trb. 1996, 75, op blz. 28 wordt onder punt 50 abusievelijk verwezen naar artikel 27, dit moet zijn artikel 247.)

Na artikel 251 van de Overeenkomst van 1989 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd (Afdeling 4 bis, artikelen 251A tot en met 251E) om meer nadruk te leggen op het belang van gedecentraliseerde samenwerking, alsmede om uitvoering hieraan te kunnen geven. Bepaald is dat activiteiten op dit gebied kunnen worden uitgevoerd door een bundeling van de bijdragen van het EOF, de decentrale instanties (lokale overheden, Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's)) alsmede het betreffende ACS-land. Beoogd wordt hiermee te garanderen dat deze vorm van samenwerking meer zal worden aangewend.

Na een noodsituatie in een ACS-land kunnen, als gevolg van het wijzigingsverdrag, de middelen uit het Nationaal Indicatief Programma (NIP) van het betreffende ACS-land onder bepaalde voorwaarden worden geherprogrammeerd. Dit maakt het mogelijk op de acute behoeften in te spelen die na een dergelijke situatie ontstaan. Op Nederlands voorstel is in artikel 254 de mogelijkheid geschapen voor rehabilitatiehulp eveneens NIP's te herprogrammeren, aangezien dit soort programma's in het verlengde liggen van noodhulp.

In het hoofdstuk inzake investeringen (artikel 258 tot en met 274) wordt onder meer de status van ondernemingen in de ACS-landen en de EG ten opzichte van elkaar geregeld. Door de wijziging van de Overeenkomst van 1989 worden bedrijven die gevestigd zijn in de Landen en Gebieden Overzee (LGO) (zie Besluit nr. 91/482/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Gemeenschap (PbEG L 362)) gelijkgesteld met bedrijven uit de EG en dus met bedrijven uit de ACS-landen.

Aangezien het uitputtingstempo van de verschillende opeenvolgende Europese Ontwikkelings Fondsen in de ogen van de lid-staten van de Europese Unie te laag was, dienden de procedures te worden aangepast. De weerslag van de besprekingen terzake zijn neergelegd in de gewijzigde artikelen 281 tot en met 284.

Aangedrongen is op een tranchering van de beschikbare middelen voor de verschillende NIP's. Door de hoogte van de tweede tranche afhankelijk te maken van een evaluatie van de eerste tranche, ontstaat een druk om de efficiëntie en effectiviteit te bevorderen, hetgeen moet resulteren in een betere en versnelde besteding van de middelen. De eerste tranche van de NIP's zal bestaan uit 70% van het totale voor het betreffende ACS-land beschikbare bedrag. Na drie jaar zal een herprogrammering plaatsvinden, tenzij de uitputting zeer snel verloopt (artikel 282). In dat geval vindt de herprogrammering eerder plaats. De criteria die een rol spelen bij het toewijzen van de tweede tranche, zijn op uitdrukkelijk verzoek van de ACS-landen expliciet vermeld in de herziene tekst. Door het opnemen van tranchering is het niet langer zinvol het totale beschikbare bedrag per ACS-land op te nemen in de NIP's, aangezien dit bedrag kan variëren. Verdeling van het risicodragend kapitaal tussen de verschillende ACS-landen en regels inzake verslaglegging van de uitvoering van projecten en programma's staan thans in deze afdeling vermeld.

In artikel 287 worden de voorwaarden vastgelegd om in aanmerking te komen voor financiering van onderzoek bij het formuleren van projecten. Deze bepalen onder meer dat doelmatigheid, levensvatbaarheid en rentabiliteit niet uit het oog mogen worden verloren, en dat bij de formulering van een project voldoende aandacht moet worden geschonken aan onder andere de positie van vrouwen, het milieu en het betrekken van lokale arbeidskrachten. De herziene overeenkomst bepaalt verder dat de ontwikkeling van de handel tussen de ACS-landen onderling alsmede hun concurrentiepositie op de wereldmarkt een belangrijk onderdeel zijn van hulpprogramma's (artikel 287, tweede lid, onder i).

F. Vijfde deel – Slotbepalingen (artikelen 364–366bis)

In artikel 364 wordt, naar het voorbeeld van Namibië in de Overeenkomst van 1989, een versnelde procedure vastgelegd voor toetreding van Zuid-Afrika. Over de voorwaarden van toetreding van Zuid-Afrika wordt nog tussen de EG en Zuid-Afrika onderhandeld. Indien deze onderhandelingen nog voor de inwerkingtreding van het wijzigingsverdrag tot een akkoord leiden, zal dat in een speciaal protocol bij het onderhavige verdrag worden vastgelegd. Door de inwerkingtreding van het wijzigingsverdrag kan Zuid-Afrika dan zonder verdere formaliteiten partij worden bij de Overeenkomst van 1989.

In artikel 364 bis wordt voor wat betreft de toetreding een soortgelijke procedure vastgelegd voor de hernieuwde toetreding van Somalië, dat wegens interne politieke omstandigheden niet in staat bleek de Overeenkomst van 1989 te bekrachtigen.

Het nieuwe artikel 366bis maakt het mogelijk om de toepassing van de Overeenkomst ten opzichte van een partij te schorsen bij schending van één van de essentiële bestanddelen (mensenrechten, democratie en rechtsstaat) die vermeld staan in het gewijzigde artikel 5. Daarbij gelden twee verschillende procedures. In geval van bijzondere urgentie, hetgeen nader wordt gedefinieerd in de op grond van het wijzigingsverdrag toe te voegen Bijlage LXXXIII, kan de EG met onmiddellijke ingang eenzijdig schorsen. In alle andere gevallen moet eerst een ACS-EG consultatieprocedure hebben plaatsgevonden, die aanhangig kan worden gemaakt door elke partij. Zowel de vertegenwoordiging van de ACS-landen en de EG, als de duur van de procedure worden in het artikel omschreven. De consultaties beginnen op zijn laatst 15 dagen na aanvraag en duren niet langer dan 30 dagen. Indien binnen deze periode geen oplossing is gevonden, of wanneer consultaties worden geweigerd, kan de vragende partij maatregelen nemen (zo nodig inclusief gedeeltelijke of gehele opschorting van de Overeenkomst).

G. Tweede Financieel Protocol

De financiële middelen om de Overeenkomst van 1989 uit te voeren bestaan uit de middelen van het EOF en leningen van de EIB. De Nederlandse bijdrage aan het EOF is 670 miljoen ecu voor de periode maart 1995 tot en met februari 2000, ofwel 5,22% van het gehele achtste EOF. Deze bijdrage wordt uit de begroting van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gefinancierd.

In artikel 1, eerste lid, is, conform de afspraken van de Europese Raad van Cannes, vastgelegd welke bedragen de ACS-landen en de LGO zullen ontvangen in de periode maart 1995 tot en met februari 20001. Aangezien de gewijzigde Overeenkomst alleen voor ACS-landen geldt en niet voor de LGO2, staan hier alleen de bedragen voor ACS-landen genoemd: 12,967 miljard ecu voor het achtste EOF (inclusief 292 miljoen ecu die resteren van vorige EOF's) en 1,658 miljard ecu aan EIB-leningen, dus 14,625 miljard ecu in totaal.

Tevens kunnen ACS-landen gebruik maken van middelen die oorspronkelijk bestemd waren voor speciale leningen aan ACS-landen, maar nu in giften zijn omgezet (147 miljoen ecu). Daarnaast kunnen de ACS-landen in aanmerking komen voor middelen uit de categorie extern beleid van de EG-begroting, zoals humanitaire hulp (160 miljoen ecu voor de ACS-landen in 5 jaar), voedselhulp, samenwerking met NGO's, tropische bossen, milieubeheer, herstel en wederopbouw, bestrijding van drugs en aids, enzovoorts. Deze middelen staan overigens niet genoemd in de tekst van de gewijzigde Overeenkomst.

Op de bijeenkomst van EU- en ACS-ministers op 30 juni 1995 (PbEG L 327 van 30 december 1995 blz. 16) is overeenstemming bereikt over de verdeling van deze middelen over diverse bestedingsdoeleinden. Deze staan in tabel 1 hieronder vermeld.

Tabel 1: Verdeling van EOF-middelen over bestedingsdoeleinden

Achtste EOF plus vorige EOF'sbedrag in miljoen ecu
Subsidies: 9 592
structurele aanpassing1 400  
spoedhulp140  
vluchtelingenhulp120 
rentesubsidies370  
regionale samenwerking incl. CIO1 300 
nationale projecten6 262  
Overig: 3 375
risico-kapitaal1 000  
Stabex (stabilisatie van exportinkomsten)1 800 
Sysmin (stabilisatie mijnbouwinkomsten)575 
TOTAAL achtste EOF plus vorige EOF's 12 967
EIB-leningen1 658 
Totaal EOF's + EIB 14 625

Aangezien het EOF een intergouvernementeel fonds is, maakt het geen onderdeel uit van de EU-begroting maar wordt door iedere lid-staat een eigen bijdrage gegeven (zie tabel 2). De EIB voert het beheer over de EIB-leningen, bijbehorende rentesubsidies en risicokapitaal. De Commissie voert het beheer over de overige EOF-middelen. De lid-staten hebben inspraak in de keuze van projecten via diverse comités. Een en ander is vastgelegd in het tweede lid van artikel 1 van het Tweede Financieel Protocol.

Tabel 2: Bijdragen Lid-staten aan het achtste EOF (besluit ER Cannes, juni 1995)

Lid-staatbedrag in miljoen ecu% van totaalBNP-sleutel (%)
België5033,923,14
Denemarken2752,141,97
Duitsland3 00023,3628,08
Griekenland1601,251,34
Spanje7505,846,59
Frankrijk3 12024,3018,16
Ierland800,620,65
Italië1 61012,5413,49
Luxemburg370,290,22
Nederland6705,224,51
Portugal1250,971,23
Engeland1 63012,6913,94
Oostenrijk3402,652,7
Finland1901,481,37
Zweden3502,732,63
Totaal12 840100%100%

Het EOF voorziet in hulp in noodsituaties en hulp aan vluchtelingen. Hiervoor is in totaal 260 miljoen ecu beschikbaar voor de komende 5 jaar. Indien deze middelen na 5 jaar niet volledig zijn besteed, kunnen ze voor reguliere hulp worden gebruikt. Indien een van beide categorieën (noodhulp of vluchtelingenhulp) voortijdig is uitgeput, kunnen middelen uit de andere categorie worden aangewend. Dit is vastgelegd in artikel 2.

Indien de middelen voor noodhulp èn vluchtelingen voortijdig zijn uitgeput, kan gebruik worden gemaakt van middelen uit de EG-begroting voor humanitaire hulp. Indien ook dit niet voldoende is, kan op grond van artikel 2, onder d, naar een andere oplossing worden gezocht.

Ongeveer 10% van het totale EOF is bestemd voor regionale programma's en projecten. Hieruit worden onder andere het Centrum Industriële Ontwikkeling, reis- en verblijfkosten van deelnemers uit ACS-landen aan vergaderingen tussen EU en ACS, regionale ontwikkeling van de handel alsmede projecten ter bevordering van de democratie en de rechtsstaat gefinancierd. Afspraken terzake zijn vastgelegd in artikel 3.

In artikel 4 is vastgelegd dat, indien na afloop van de periode (februari 2000) niet alle middelen zijn benut, deze alsnog kunnen worden gebruikt voor latere jaren, onder dezelfde voorwaarden als voorheen.

H. Protocol Nr. 1 – betreffende de definitie van het begrip «producten van oorsprong» en de methoden van administratieve samenwerking

De tijdens de herziening overeengekomen wijzigingen in de oorsprongsbepalingen zoals neergelegd in Protocol nr. 1 bij de Overeenkomst van 1989 zijn deels technisch en deels niet-technisch van aard. De niet-technische aanpassingen hebben betrekking op een verhoging van het tolerantiepercentage, een uitbreiding van de mogelijkheden tot oorsprongscumulatie en een verhoging van het contingent waarbinnen automatische derogaties voor tonijnproducten worden verleend. De overige wijzigingen kunnen als strikt technisch worden beschouwd.

De tolerantiewaarde, te beschouwen als de bovengrens van een algehele vrijstelling voor het gebruik van niet van oorsprong zijnde materialen, wordt verhoogd van 10% naar 15%. In de praktijk betekent dit dat geen bijzondere regels gelden voor het gebruik van materialen uit derde landen in gevallen waarin zulke materialen minder dan 15% van de waarde af-fabriek van het eindproduct uitmaken (artikel 5).

De belangrijkste wijziging in de oorsprongsregels voor de handelsrelatie met de ACS-landen heeft betrekking op een verruiming van de cumulatiemogelijkheden (artikel 6, vijfde lid). Ook hier betreft het een soort vrijstelling van de regels voor het gebruik van niet van oorsprong zijnde materialen. Het was op grond van de oorsprongscumulatiebepalingen voor de ACS-landen al mogelijk om materialen van oorsprong uit de EG of de LGO te verwerken, zonder dat de reguliere bepalingen voor een toereikende be- of verwerking van derde landen materialen van toepassing waren. Deze mogelijkheid wordt nu, zij het met enige beperkingen en op voorwaarde van een voorafgaand formeel verzoek van een ACS-land, ook geopend voor materialen van oorsprong uit een aantal niet bij de ACS aangesloten ontwikkelingslanden. In een gemeenschappelijke verklaring, opgenomen in de nieuw toe te voegen Bijlage LXXXVI, is vastgelegd welke 15 ontwikkelingslanden bedoeld zijn. Middels genoemde verklaring is tevens afgesproken dat Afrikaanse ACS-landen de cumulatiebepalingen op ad hoc basis toe zullen kunnen passen op materialen van oorsprong uit Zuid-Afrika, een land dat volgens de gehanteerde criteria formeel buiten de lijst zou vallen. Daar Zuid-Afrika echter een zeer belangrijke rol wordt toebedacht bij de verwezenlijking van het streven van de EG naar een versterking van de regionale economische samenwerking in Zuidelijk Afrika, is de mogelijkheid van toepassing op ad hoc basis geopend. De modaliteiten rond die ad hoc toepassing op materialen van oorsprong uit Zuid-Afrika zijn evenwel nog niet uitgewerkt.

Aan de uitbreiding van de cumulatiemogelijkheden is echter wel een aantal uitzonderingen of bijzondere voorwaarden gekoppeld. Zo is de bepaling niet van toepassing op tonijnconserven, op rijst en op bepaalde kledingstukken die vermeld zijn in Bijlage XI bij de Overeenkomst van 1989. Voor andere textielproducten wordt als algemene voorwaarde gesteld dat het eindproduct, afkomstig uit de ACS-landen, onder een andere viercijferige administratieve goederencode is ingedeeld dan het materiaal van oorsprong uit de bedoelde ontwikkelingslanden en voor bepaalde, in Bijlage X bij de Overeenkomst van 1989 vermelde, textielproducten zijn ook nog eens specifieke eisen aan de be- of verwerking van materialen uit bedoelde ontwikkelingslanden gesteld. Tenslotte geldt voor alle betrokken materialen dat de be- of verwerking in ACS-landen verder moet reiken dan een reeks in Protocol nr. 1 vermelde minimale handelingen.

De derde en laatste wijziging van de oorsprongsregels die als een concessie van de EG kan worden aangemerkt, betreft de omvang van contingenten tonijn en tonijnconserven waarbinnen een automatische derogatie wordt verleend (artikel 31, achtste lid). Voor tonijnconserven bestond al langer een dergelijk contingent.

Vanaf 1 januari 1993 geldt een jaarlijkse hoeveelheid van 2500 ton. Het onderhavige wijzigingsverdrag stelt een jaarlijkse hoeveelheid van 4000 ton vast waarvoor, zonder zware procedure, afwijkingen van de reguliere oorsprongsregels worden toegestaan. Bovendien is een nieuw contingent ter grootte van 500 ton vastgesteld voor tonijnfilets.

I. Protocol Nr. 7 – betreffende rund- en kalfsvlees

In dit Protocol worden drie wijzigingen aangebracht. In artikel 1 wordt de korting op de invoerrechten binnen de in artikel twee genoemde contingenten verhoogd van 90% naar 92%. In artikel 2 wordt Namibië als nieuw land toegevoegd aan het Protocol en in artikel 4 wordt de datum, waarop ACS-landen kunnen aangeven dat zij in aanmerking wensen te komen voor invulling van nog niet gebruikte quota van andere ACS-landen, vervroegd van 1 oktober naar 1 september.

J. Protocol Nr. 10 – betreffende duurzaam bosbeheer

Een nieuw element dat het wijzigingsverdrag toevoegt aan de Overeenkomst van 1989, is het Protocol betreffende duurzaam bosbeheer. Hierin wordt het belang tot uitdrukking gebracht dat beide partijen hechten aan een rationeel bosbeheer en een duurzame exploitatie van bossen. De tekst van het Protocol komt grotendeels overeen met de verordening (EG) nr. 3062/95 van de Raad van 20 december 1995 betreffende maatregelen op het gebied van tropische bossen (PbEG nr. L 327). In het Protocol wordt zowel aandacht besteedt aan maatregelen gericht op de instandhouding en het beheer van tropische bossen (artikel 3) als aan maatregelen gericht op een duurzame exploitatie van bossen (artikel 4). Tevens wordt aandacht gegeven aan het tegengaan van woestijnvorming. Voor financiële steun van de EG aan de ACS-landen zijn naast de reguliere fondsen uit de Overeenkomst ook fondsen beschikbaar uit hoofde van verschillende andere verordeningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, waaronder de bovengenoemde verordening voor maatregelen op het gebied van tropische bossen.

K. Slotakte (bijlagen IIIA- LXXXIX)

Bijlage IIIA betreft een verklaring bij artikel 4, waarin de EG verklaart rekening te houden met de ontwikkelingsdoelstellingen en prioriteiten zoals duurzame ontwikkeling, integratie van de economieën van de ACS-landen in de wereldeconomie, armoedebestrijding en steun voor democratie en rechtsstaat.

Bijlage XIV betreft de regels voor de benoeming van de directeur en de adjunct-directeur van het CIO. Deze zijn gewijzigd, met name de betekenis van de raad van bestuur is afgenomen ten opzichte van de rol van het toezichthoudende Comité voor Industriële Samenwerking. Deze bijlage is aangepast conform de wijziging van artikel 91.

Bijlage XXII is aangepast, aangezien er in het verleden enkele problemen bestonden met de Stichting voor culturele samenwerking. De EG stelt thans niet meer zonder voorwaarden geld beschikbaar voor activiteiten van deze stichting. De Stichting zal onder de nieuwe verklaring duidelijke voorstellen moeten presenteren die getoetst zullen worden. Deze projecten kunnen in aanmerking komen voor financiering door de EG. Indien de EG hiervoor geld beschikbaar stelt, moet dit aan culturele en sociale activiteiten besteed worden.

Bijlage XL bevat de invoerregelingen die van toepassing zijn op de landbouwproducten en levensmiddelen van oorsprong uit de ACS-landen. Het gaat hierbij om een preferentiële behandeling van bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten die de EG verleent aan de ACS-landen.

De Nederlandse inzet om in het kader van de herziening te komen tot een aanzienlijke horizontale verruiming van de markttoegang voor landbouwproducten uit de ACS-landen kon deels worden verwezenlijkt. Overeengekomen is dat voor veel producten, waarvoor tot dusver geen bijzondere concessies golden, nu een korting van 16% op de douanerechten zal worden verleend, dat het overgrote deel van de reeds bestaande kortingen op de douanerechten met 15% wordt verhoogd en dat de omvang van een aantal reeds bestaande nultariefcontingenten wordt verdubbeld. Hoewel deze verruiming van de markttoegang minder groot is dan de regering voor ogen stond en ook niet voorkomen kon worden dat enkele specifieke producten van de horizontale benadering werden uitgezonderd, is naar het oordeel van de regering met dit onderhandelingsresultaat een stap in de goede richting gezet. In deze toelichtende nota zullen met name de nieuwe concessies van de EG worden belicht. Bij de wijziging van Bijlage XL zijn ook enkele technische wijzigingen als gevolg van de GATT Uruguay-Ronde doorgevoerd en zijn de wijzigingen van het gemeenschappelijk douanetarief per 1 januari 1996 verwerkt.

De bestaande concessies voor rundvlees zijn gehandhaafd. Voor drie producten die tot nu toe geen enkele preferentie hadden, te weten gehomogeniseerd rundvlees, bereidingen van runderlevers en bereidingen van bloed van runderen, worden de douanerechten met 16% verminderd.

De bestaande korting op de normale douanerechten voor derde landen voor schapen (huisdieren) wordt verhoogd van 50% tot 65%, binnen de grenzen van een jaarlijks contingent van 500 ton. Dit contingent bedroeg in de oude situatie 250 ton. Verder zijn de douanerechten met 16% verminderd voor een drietal producten waarvoor de ACS-landen in de oude overeenkomst geen concessies hadden. Het betreft gehomogeniseerd vlees van schapen en geiten, bereidingen van levers van schapen en geiten en bereidingen van bloed van schapen en geiten.

De douanerechten worden met 16% verlaagd voor een serie nieuwe producten die tot nu toe niet voorkwamen op de lijst van concessies. Het betreft hanen en kippen, ganzen en kalkoenen, eenden en parelhoenders, vet van gevogelte, slachtafvallen van levers van pluimvee en gesmolten vet van gevogelte. Voorts wordt de korting voor vlees van pluimvee op het normale tarief dat voor derde landen geldt verhoogd van 50% naar 65% binnen een jaarlijks contingent dat verhoogd is van 200 ton tot 400 ton, en voor bereidingen en conserven van vlees- en slachtafvallen van pluimvee binnen een contingent dat verhoogd is van 250 ton tot 500 ton.

Voor een aantal producten dat nieuw aan de lijst van concessies is toegevoegd worden de douanerechten met 16% verminderd. Voor de bestaande concessies wordt de korting op het douanerecht dat voor derde landen geldt verhoogd van 50% naar 65%, en de bijbehorende jaarlijkse contingenten verhoogd van 500 naar 1000 ton. Eieren vormen een geheel nieuw hoofdstuk in concessies van de EG aan de ACS-landen. Het betreft een verlaging van de douanerechten met 16% voor een drietal marktordeningsproducten.

In de sector «varkensvlees» zijn drie categorieën nieuwe concessies opgenomen. Het betreft in de eerste plaats een vermindering van de douanerechten van 16% voor een aantal producten waarvoor tot nu toe geen concessies golden. In de tweede plaats wordt een contingent geopend van 500 ton varkensvlees en een aantal aanverwante producten onder gelijktijdige verlaging van het douanetarief met 50%. Ten derde wordt de bestaande korting op de normale douanerechten voor derde landen van 50% verhoogd tot 65% voor worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed, onder gelijktijdige verhoging van het jaarlijkse contingent van 250 naar 500 ton.

Voor een aantal producten waarvoor voorheen geen preferentie gold heeft de EG nu een vermindering van 16% van het geldende douanerecht aan de ACS-landen toegestaan. Het vervallen van het bestaande douanerecht voor melasse binnen een onveranderd contingent is het gevolg van het feit dat het huidige van toepassing zijnde recht lager is dan de oude preferentie die de ACS-landen genoten.

De EG heeft een drietal nieuwe concessies in de granensector verleend. Voor sorgho en gerst worden de jaarlijkse contingenten vervangen door plafonds. Voor een aantal nieuwe producten wordt het douanerecht met 16% verminderd.

Daarnaast wordt voor een aantal producten de douanerechten met 50% verminderd binnen een contingent van 15 000 ton.

De verhoging van de preferentie voor rijst voor de ACS-landen van 50% naar 65% weerspiegelt het rechtstreeks onderhandelingsresultaat tussen de EG en de ACS-landen. De andere wijzigingen vloeien voort uit Verordening (EG) nr. 2123/95 van de Commissie van 6 september 1995 betreffende de voorlopige aanpassing van de in de Verordeningen (EEG) nr. 2942/73, (EEG) nr. 999/90, (EEG) nr. 862/91 en (EEG) nr. 81/92 opgenomen speciale regelingen voor de invoer van rijst, met het oog op de tenuitvoerlegging van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde gesloten landbouwovereenkomst (PbEG L 212). In de sector «graanvervangende producten en op basis van granen en rijst verwerkte producten» zijn geen nieuwe concessies door de EG gedaan. De wijzigingen zijn een gevolg van de resultaten van de Uruguay-Ronde, alsmede door het nieuwe gemeenschappelijke douanetarief conform Verordening (EG) nr. 2023/95 van de Commissie van 21 augustus 1995 betreffende de voorlopige aanpassing van de in Verordening (EEG) nr. 2245/90 opgenomen speciale regelingen voor de invoer van graanvervangende producten en verwerkte producten op basis van granen en rijst met het oog op de tenuitvoerlegging van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruquay-Ronde gesloten landbouwovereenkomst (PbEG L 198).

In de voor de ACS-landen belangrijke sector «groenten en fruit, vers en gekoeld» is een aantal concessies gedaan. Daarin kan een drietal categorieën worden onderscheiden. In de eerste plaats is een groot aantal nieuwe producten opgenomen dat vroeger geen preferentie genoot. Voor deze producten worden de douanerechten met 16% verlaagd. Voor winterkomkommers, andere dan kleine komkommers, geldt het entree-prijssysteem bij invoer in de EG, zodat de verlaging van 16% beperkt wordt tot het ad valorem gedeelte van het douanerecht. Daarnaast is een aantal producten in de concessielijst opgenomen op basis van Verordening (EG) nr. 234/94 van de Raad van 24 januari 1994 houdende technische aanpassing van Verordening (EEG) nr. 715/90 inzake de regeling voor landbouwprodukten en bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen, van oorsprong uit de ACS-Staten of uit de landen en gebieden overzee (LGO) (PbEG L 30). Het betreft ananassen, avocado's en guaves.

In de tweede plaats zijn voor een groot aantal producten de referentiehoeveelheden vervallen. Het gaat hierbij om uien, knoflook, Chinese kool, ijsbergsla, wortelen en asperges, alle in combinatie met een afschaffing dan wel reductie van de douanerechten gedurende een bepaalde periode per jaar, en een nieuwe concessie van de EG in de vorm van een reductie van 15% van de douanerechten gedurende de resterende periode van het jaar. Voor kersen is alleen de referentiehoeveelheid vervallen. Voor vijgen is het contingent van 200 ton omgezet in een plafond. Het jaarlijkse contingent aardbeien is verhoogd van 1500 naar 1600 ton.

Ten derde is een aantal producten ondergebracht in het systeem van entreeprijzen.

Dit betekent dat, naast het ad valorem recht, een specifiek recht moet worden betaald indien de invoerprijs beneden de entreeprijs ligt. Het gaat hierbij om kleine winterkomkommers, courgettes, tomaten, kerstomaten, sinaasappelen, mandarijnen, appelen, alsmede peren in combinatie met een verhoging van de preferentiële heffing van 50% naar 65%. Abrikozen, perziken en pruimen zijn ook onder het systeem van entreeprijzen gebracht, maar voor deze producten zijn de referentiehoeveelheden vervallen. Voorts wordt voor de periode waarvoor douanerechten gelden een vermindering toegestaan met 15% over het ad valorem element. Tafeldruiven zijn opgenomen in Bijlage XL, op basis van een concessie die de EG al had gedaan voordat de onderhandelingen over de herziening begonnen. Het betrof een contingent voor de periode 1 december 1995 tot 31 januari 1996 van 400 ton. Op basis van een extra concessie die de Gemeenschap in december 1995 nog heeft gedaan, is dit contingent verder verhoogd tot 1000 ton.

De EG heeft een nieuwe concessie in de vorm van een verlaging van 16% van het douanerecht gedaan voor voorbereide of geconserveerde aardappelen anders dan in de vorm van meel, gries of vlokken.

In een aantal sectoren zijn geen inhoudelijke concessies gedaan door de EG. Het betreft de visserij, oliehoudende zaden, wijn, ruwe tabak, bepaalde goederen verkregen door verwerking van landbouwproducten, de speciale regeling voor de invoer van bepaalde landbouwproducten van oorsprong uit de ACS-landen en de LGO in de Franse Overzeese Departementen en de speciale regeling voor de invoer van rijst in het Franse overzeese departement Réunion.

In Bijlage XLVI zoals gewijzigd door het onderhavige verdrag is niet langer sprake van de verwachting dat een wereldsysteem voor de stabilisatie van export-opbrengsten zou worden opgericht, waarvan nog sprake was in de Overeenkomst van 1989. Thans is een verklaring opgenomen die vertragingen in de uitvoering tracht tegen te gaan door de partijen een aantal activiteiten te laten ontplooien zoals het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten en het verlenen van passende technische bijstand.

Bijlage LIV betreft een verklaring over producten van oorsprong. Onder leveringen uit de Gemeenschap vallen onder de gewijzigde verklaring eveneens leveringen uit de LGO.

Aan de Slotakte van de Overeenkomst van 1989 worden tevens enige bijlagen toegevoegd. Bijlage LXXX betreft een verklaring inzake gedecentraliseerde samenwerking. Met deze verklaring wordt getracht initiatieven van gedecentraliseerde samenwerkingsinstanties beter tot hun recht te laten komen bij het opstellen en uitvoeren van programma's. De regeringen van de ACS-landen en de Commissie zullen hiertoe de nodige activiteiten ontwikkelen.

De EG dient een indicatie te geven van het bedrag dat gereserveerd staat voor ieder ACS-land. In Bijlage LXXXI wordt een uitzondering gemaakt voor landen waarmee de relatie is opgeschort.

Bijlage LXXXII betreft een gemeenschappelijke EG-ACS oproep uitvoeringsprocedures en met name gunning van contracten en de rol van uitvoerende organisaties nader te onderzoeken en eventueel aan te passen.

Bijlage LXXXIII betreft een uitleg van het begrip «bijzondere urgentie» dat wordt gehanteerd in de opschortingsclausule (artikel 366bis). Bepaald wordt dat slechts onder zeer specifieke omstandigheden gebruik mag worden gemaakt van het inroepen van bijzondere urgentie, zodat zo min mogelijk wordt afgeweken van de gebruikelijke consultatieprocedure.

De ACS-landen wensten schulden in de discussie te betrekken hetgeen door de EG werd afgewezen omdat hiervoor andere fora bestaan. In Bijlage LXXXIV is wel verklaard dat bepaalde leningen in subsidies worden omgezet.

In Bijlage LXXXV wordt een extra bedrag voor noodhulp beschikbaar gesteld.

Bijlage LXXXVI betreft cumulatie. Het begrip «geografische eenheden» dient uitgewerkt te worden, hetgeen in deze bijlage geschiedt. Hierin is Zuid-Afrika specifiek genoemd als een land dat op ad hoc basis kan worden beschouwd als een ontwikkelingsland dat grenst aan een geografische eenheid en zodoende gebruik kan maken van de cumulatieregelingen

Bijlage LXXXVII betreft visserij. In deze Bijlage is de verplichting opgenomen van de Internationale Douaneraad om zich uit te spreken over problemen die staan vermeld in Protocol nr. 1.

Bijlage LXXXVIII betreft bananen. Bij het vaststellen van programmeerbare steun voor leveranciers van ACS-bananen zal rekening gehouden worden met externe omstandigheden («force majeure») die immers de oorzaak kunnen zijn van een scherpe daling van hun gemiddelde opbrengsten. Dit is een aanbod van de EU geweest, conform de Nederlandse wens, om in deze verklaring rekening te houden bij de programmering van EOF-gelden met structuurproblemen van bananenleveranciers veroorzaakt door externe omstandigheden. Nederland heeft altijd op het standpunt gestaan dat extra middelen moeten worden gevonden binnen de programmeerbare middelen en dat deze moeten zijn gericht op structuurverbetering, in tegenstelling tot inkomenssteun.

Bijlage LXXXIX betreft een verklaring dat partijen zullen samenwerken bij het uitvoeren van Protocol nr. 10 inzake tropische bossen, zodat rekening kan worden gehouden met andere internationale afspraken op dit terrein.

II INTERN AKKOORD BETREFFENDE DE FINANCIERING EN HET BEHEER VAN DE STEUN VAN DE GEMEENSCHAP IN HET KADER VAN HET TWEEDE FINANCIEEL PROTOCOL BIJ DE VIERDE ACS-EG-OVEREENKOMST

Inleiding

Evenals het op 16 juli 1990 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap (Trb. 1991, 37) regelt het onderhavige Intern Akkoord bepaalde communautaire aangelegenheden voortvloeiende uit de Overeenkomst van 1989, zoals gewijzigd door het hierboven besproken wijzigingsverdrag, waaronder de beheerstaken van de Europese Commissie en de EIB. Over het Intern Akkoord hebben derhalve geen onderhandelingen met de ACS-staten plaatsgevonden.

In het Proces-Verbaal van ondertekening van het onderhavige Intern Akkoord is tevens een aantal verklaringen opgenomen. (Trb. 1996, 104) Deze verklaringen zullen bij de desbetreffende artikelen worden besproken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 betreft de verdeling over de lid-staten van de EG van de financiële middelen die ten behoeve van het achtste EOF zullen worden ingezet. De onderhandelingen over de verdeling van de lasten verliepen aanvankelijk zeer stroef, met name door het Duitse en Britse streven naar vermindering van hun aandeel. Uiteindelijk is het Nederlandse aandeel in absolute termen enigszins gestegen, maar in relatieve termen gedaald van 5,57% voor het zevende EOF tot 5,22% voor het achtste EOF. Dit is nader toegelicht bij de bespreking hierboven van het Tweede Financieel Protocol.

Bij dit artikel is een verklaring van de lid-staten opgenomen in het Proces-Verbaal van ondertekening over een afspraak gemaakt tijdens de Europese Raad van 26 en 27 juni 1995, namelijk dat uit de communautaire begroting voor humanitaire steun 160 miljoen ecu zal worden toegewezen aan ACS-landen en zodoende aan het EOF kan worden toegerekend. Tevens wordt in deze verklaring een bedrag van 15 miljoen ecu genoemd dat de waarde van in giften omgezette speciale leningen betreft. Aangezien het thans giften betreft is in Cannes besloten dit tot het EOF te rekenen. Uiteindelijk is door de lid-staten besloten deze bedragen niet in het Intern Akkoord op te nemen aangezien het hier communautaire begrotingsmiddelen betreft, maar in een verklaring.

De artikelen 2 tot en met 4 beschrijven de verdeling van de middelen voor de ACS-staten en de LGO over de verschillende financieringsinstrumenten.

Bij artikel 2, eerste lid, onder b, is een verklaring opgenomen waarin staat dat de bedragen voor de LGO pas kunnen worden gebruikt zodra het associatiebesluit inzake de LGO herzien is.

In artikel 6 is bepaald dat de Commissie de Raad ieder jaar in kennis stelt van de te verwachten betalingen voor het volgende jaar. In het voorgaande Intern Akkoord was dit 1 oktober, thans zal dit vóór 1 november dienen te geschieden. De Commissie krijgt hiermee de gelegenheid nauwkeurigere ramingen ter beschikking te stellen aan de lid-staten dan voorheen het geval was.

Bij dit artikel is wel een verklaring van de Commissie opgenomen dat de Commissie ieder jaar voor 15 juli een nota aan de lid-staten zal sturen met een overzicht van de eerste voorlopige, te verwachten ramingen. Op basis hiervan kunnen de lid-staten een inschatting maken van hun bijdrage voor het volgende jaar.

In artikel 8 wordt de garantie geregeld voor de EIB. Tot nu toe worden risico's tot 75% van het totaal van de uitstaande leningen gedekt vanuit het EOF. Dit betekent dat de Bank pas een risico gaat lopen indien meer dan 75% van de voor projecten beschikbare middelen niet wordt terugbetaald. Een discussie heeft plaatsgevonden of dit niet per project zou moeten zijn, zodat de Bank zelf ook een risico loopt. Deze discussie is uitgesteld omdat deze ook gevolgen heeft voor de financiering van projecten in andere regio's (zoals de Middellandse Zee, Oost-Europa, Azië, Latijns-Amerika). Het betreft een algemeen vraagstuk van garanties door de Bank dat voor alle regio's moet worden opgelost. Wel is een verklaring bij dit artikel opgenomen waarin staat dat de Bank, indien zich een dergelijke wijziging zal voordoen, de voorwaarden voor de garantie zal aanpassen.

In artikel 9 staat vermeld hoe de rente die wordt ontvangen over de bijdragen van de lid-staten, dient te worden benut. In het herziene Intern Akkoord zijn hieraan twee mogelijkheden toegevoegd, namelijk het verrichten van evaluaties en het verrichten van studies met betrekking tot financieringsvoorstellen waaraan de laatste hand wordt gelegd. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de projecten te verbeteren. Tenslotte is ook de mogelijkheid toegevoegd met gekwalificeerde meerderheid andere bestemmingen voor de rentebaten aan te wijzen.

In artikel 13 staat de verdeling van bevoegdheden tussen de Bank en de Commissie vermeld. De Commissie onderzoekt aanvragen voor giften, Stabex en Sysmin (systeem voor stabilisatie van de mijnbouwinkomsten); de Bank onderzoekt aanvragen voor leningen en risicokapitaal.

Bij artikel 13, derde lid, is een verklaring opgenomen met een verdeling van de bevoegdheden tussen de Bank en de Commissie met betrekking tot de hoogte van te verstrekken kredieten. Deze verklaring is gewijzigd ten opzichte van het voorgaande intern Akkoord in die zin dat voor kredieten aan kleine en middelgrote ondernemingen geldt dat de Bank voortaan kredieten boven 100 000 ECU verschaft (was 50 000) en de Commissie tot maximaal dit bedrag kredieten kan verschaffen aan kleine en middelgrote ondernemingen..

Bij artikel 16 is een verklaring opgenomen over identificatiebladen. Deze dienen er toe om de lid-staten in een zo vroeg mogelijk stadium te informeren over mogelijke projecten, opdat de coördinatie wordt verbeterd.

De artikelen 17 en 18 regelen de programmering van de middelen voor iedere ACS-staat. In het onderhavige Intern Akkoord is hierbij meer nadruk gelegd op coördinatie tussen de lid-staten en de Commissie door hierbij de ter plaatse vertegenwoordigde lid-staten in een vroeg stadium te betrekken bij het opstellen van landenbeleidsplannen, de zogenoemde strategiedocumenten. Deze strategiedocumenten dienen de elementen te bevatten die staan vermeld in de verklaring bij artikel 17, vierde lid, en worden in het EOF-Comité tussen de lid-staten en de Commissie besproken. Op basis van deze discussie worden conclusies van het Comité geformuleerd die het uitgangspunt vormen voor de Commissie bij de onderhandelingen met de ACS-landen over de Nationale Indicatieve Programma's. Indien het uiteindelijke resultaat dat de Commissie met het betreffende ACS-land heeft bereikt, het Nationale Indicatieve Programma, in belangrijke mate afwijkt van hetgeen in het EOF-Comité is overeengekomen, zal de Commissie zich opnieuw tot het Comité wenden, zo is opgenomen in een verklaring bij artikel 18, tweede lid.

In een verklaring bij het derde lid van artikel 18 is bepaald dat voordat de indicatieve programma's worden uitgevoerd de lid-staten vier weken de tijd hebben een gedachtenwisseling in het Comité aan te vragen, zodat voor de lid-staten de mogelijkheid bestaat te controleren of datgene wat is afgesproken in het Comité uiteindelijk in het NIP is terechtgekomen.

In artikel 19 wordt de tranchering, zoals die door het hierboven besproken wijzigingsverdrag is gewijzigd (artikel 282), voor wat betreft de herprogrammering van de middelen nader uitgewerkt. Dit houdt in dat herprogrammering plaatsvindt na drie jaar of zodra 80% van de eerste tranche is besteed. In een verklaring bij dit artikel staat dat de Commissie de lid-staten zal mededelen hoe de niet-toegekende middelen over de ACS-staten zijn verdeeld.

In artikel 20 staan voorwaarden voor aanpassingssteun vermeld. Hieraan is een nieuwe voorwaarde toegevoegd, namelijk dat rechtstreekse begrotingssteun moet overeenkomen met het gehele hervormingsprogramma en niet ten goede mag komen aan militaire programma's. Een verklaring bij dit artikel is opgenomen waarin staat dat doorzichtigheid van de begroting een belangrijke rol speelt en rekening zal worden gehouden met de in de verklaring genoemde Raadsresolutie.

In artikel 21 zijn de stemverhoudingen geregeld. Door de toetreding van Zweden, Finland en Oostenrijk en de gewijzigde bijdragen van enkele lid-staten zijn de stemverhoudingen enigszins gewijzigd. Voor Nederland zal dit in de praktijk niet veel uitmaken. Bij de wijziging van de stemverhouding heeft als uitgangspunt gediend dat de reeds bestaande stemverhoudingen gehandhaafd dienden te blijven.

Nieuw ten opzicht van het voorgaande Intern Akkoord is het derde lid van artikel 25.

Deze bepaling schept de mogelijkheid voor de Commissie overschrijdingen van het vastgestelde budget voor een bepaald project te financieren zonder de uitdrukkelijke goedkeuring van het Comité, mits deze overschrijding kleiner is dan 20% van het oorspronkelijk geraamde bedrag en kleiner dan 4 miljoen ecu. In de verklaring bij deze bepaling staat dat voor wat betreft structurele aanpassingssteun een overschrijding met 20% alleen mogelijk is indien het land in kwestie in aanmerking blijft komen voor middelen van structurele aanpassing.

In het zesde lid van artikel 25 wordt een opsomming gegeven van activiteiten die in aanmerking komen voor een machtiging voor een globaal bedrag. Dat is een vorm van financiering waarbij het EOF-Comité zijn goedkeuring hecht aan een totaal bedrag waaruit de Commissie projecten van kleine schaal kan financieren. Nieuw is dat het onderhavige Intern Akkoord gedecentraliseerde samenwerking toevoegt als één van de mogelijkheden die voor een dergelijke globale machtiging in aanmerking komen.

Artikel 28 regelt de instelling van «het comité van artikel 28». Daarbij wordt in een verklaring geregeld dat lid-staten van de EG voorzitter van het comité van artikel 28 kunnen worden zodra zij contribuant van het EOF zijn. Op deze wijze kunnen Finland, Zweden en Oostenrijk voorzitter worden van het comité van artikel 28 zodra het achtste EOF van kracht wordt.

Artikel 29 regelt de werkzaamheden van dit comité. Dit artikel is niet gewijzigd ten opzichte van het voorgaande Intern Akkoord.

De artikelen 30 tot en met 35 zijn ten opzichte van het voorgaande Intern Akkoord vrijwel ongewijzigd gebleven.

III KONINKRIJKSPOSITIE

Beide verdragen zullen evenals de Overeenkomst van 1989 en het voorgaande Intern Akkoord alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

12 840 miljoen ecu voor de periode maart 1995 t/m febr. 2000 (het achtste EOF) voor ACS en LGO samen. Dit bedrag wordt verhoogd met 292 miljoen ecu die resteert uit vorige EOF's en in totaal 1693 miljoen ecu aan EIB-leningen voor een periode van 5 jaar.

XNoot
2

Voor de LGO, waaronder de Nederlandse Antillen en Aruba, is een bedrag van 165 miljoen ecu voor EOF-8 en 18 miljoen ecu aan EIB-leningen beschikbaar.

Naar boven