nr. 178a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 11 juni
1996 en het nader rapport d.d. 9 december 1996, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad
van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 2 mei 1996, no. 96.002381, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens
de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het Verdrag betreffende het voorkomen van zware industriële
ongevallen (Verdrag nr.174, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie
(IAC) in haar tachtigste zitting); Genève, 22 juni 1993 (Trb.1993,
161) met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 mei 1996,
nr. 96.002381, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 11 juni 1996, nr. W12.96.0178, bied ik U hierbij aan.
1. Het verdrag, dat de goedkeuring behoeft van de Staten-Generaal, stelt
een aantal regels betreffende het voorkomen van zware industriële ongevallen.
Het verdrag zal niet gelden voor de Nederlandse Antillen. De motivering
hiervoor luidt dat op dit moment nog niet aan de verdragsverplichtingen kan
worden voldaan, terwijl de controle op de juiste naleving vanwege de huidige
vorm en samenstelling van de veiligheidsinspectie op grote moeilijkheden zou
stuiten. Aruba wenst op dit moment evenmin medegelding van het verdrag te
realiseren (toelichting, laatste alinea). Een motivering daarvoor ontbreekt.
In de toelichting zou naar het oordeel van de Raad van State moeten worden
gemotiveerd waarom Aruba medegelding op dit moment nog niet wenselijk acht.
Voorts zou uiteengezet moeten worden of in de Nederlandse Antillen en
Aruba maatregelen worden getroffen om op den duur te voldoen aan de eisen
die het verdrag stelt, alsmede op welke termijn medegelding voor Aruba en
de Nederlandse Antillen naar verwachting tot stand kan worden gebracht.
1. De Koninkrijkspositie is op het genoemde punt aangepast.
2. Volgens de nota van toelichting, onder «Algemeen», legt
het verdrag geen zwaardere normen op dan die waaraan Nederland reeds is gebonden
op grond van met name richtlijn nr.82/501/EEG, de zogenaamde post-Seveso-richtlijn.
Uit het Advies 2/91 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
kan worden opgemaakt dat de Gemeenschap door de vaststelling van deze richtlijn
tevens een daarmee corresponderende verdragsluitende bevoegdheid heeft verkregen
(overweging 17). Dat de Internationale Arbeidsorganisatie niet voorziet in
de mogelijkheid dat de Gemeenschap partij wordt bij haar verdragen, doet aan
de bevoegdheid van de Gemeenschap niet af.
Aangezien de richtlijn slechts minimumvoorschriften bevat, is deze bevoegdheid
volgens hetzelfde advies niet-exclusief, dat wil zeggen dat zowel de Gemeenschap
als elk van de lid-staten bevoegd is.
Het bestaan van de bevoegdheid van de Gemeenschap heeft naar de mening
van de Raad dan ook ten gevolge dat zowel bij de onderhandeling over en de
sluiting van het verdrag als bij de uitvoering van de aangegane verbintenissen
op de staat een plicht tot samenwerking met de Gemeenschap rust (deel VII
van het advies).
Uit het advies blijkt dat de plicht tot samenwerking met de Gemeenschap
ook bestaat als er geen exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap in het geding
is. Gelet op het voorafgaande vraagt de Raad in de nota van toelichting uitdrukkelijk
in te gaan op deze plicht tot samenwerking en met name aan te geven hoe deze
plicht zal worden nagekomen.
2. Aan de toelichtende nota is het onderdeel «Samenwerking met de
Europese Gemeenschap» toegevoegd.
3. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij
het advies behorende bijlage.
3. Aan de redactionele kanttekening van de Raad is aandacht gegeven.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De waarnemend Vice-President van de Raad van State,
P. J. Boukema
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en mijn
ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verzoeken
de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen
het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende
goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. W. Melkert
Bijlage bij het advies van de Raad van State van 11 juni 1996, no.
W12.96.0178, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.
– In de toelichting op artikel 9 de verwijzing naar de Wet milieubeheer
verbijzonderen.