25 187
Bepalingen in verband met het uitvoeren van baggerwerken en het storten van baggerspecie voor de verruiming en het onderhoud van de vaarweg in de Westerschelde door het Vlaams Gewest (Vergunningwet Westerschelde)

nr. 9
MOTIE VAN DE LEDEN VAN WANING EN M. B. VOS

Voorgesteld 14 mei 1997

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het met Vlaanderen gesloten en bij wet goedgekeurde Verdrag inzake verruiming van de vaarweg in de Westerschelde erin voorziet, dat, vanwege het daardoor veroorzaakte verlies aan natuurwaarden, herstelwerken worden uitgevoerd;

voorts overwegende, dat de Vergunningwet Westerschelde het mogelijk doet zijn dat door Vlaanderen al op de dag na haar inwerkingtreding met de werkzaamheden tot verruiming wordt begonnen;

van mening, dat zekerheid dient te bestaan over zowel een voldoende inhoud van het natuurherstelplan als over een tijdige aanvang van uitvoering van bedoelde herstelwerken, zulks te meer omdat – ook in de geest van dat Verdrag – de verruimingswerken een geïntegreerd geheel vormen met de uit te voeren herstelwerken;

spreekt uit, dat door de Minister van Verkeer en Waterstaat uiterlijk op 1 december 1997 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een natuurherstelplan dient te zijn overgelegd, dat, onderscheidenlijk voor de korte termijn en de langetermijnvisie, een omschrijving bevat van de voorbereiding en uitvoering van de herstelwerken, en dat inzicht biedt in de toetsing van dat plan aan de criteria van het Structuurschema Groene Ruimte en de Habitatrichtlijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van Waning

M. B. Vos

Naar boven