25 183
Wijziging van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel in verband met de invoering van de regeling van flexibel pensioen en uittreden voor het personeel bij de overheid en het onderwijs

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 20 februari 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen als verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen door de regering tijdig beantwoord zullen zijn, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de noodzaak van deze wetswijziging. Het is echter niet duidelijk waarom dit wetsvoorstel zo lang op zich heeft laten wachten. Wat zijn de achtergronden en redenen hiervan?

Het fpu zal behoorlijk ingrijpen in de huidige pensionerings- en pre-pensioneringsregelingen. Zijn de beoogde overgangsmaatregelen inmiddels voldoende uitgewerkt? Het fpu levert in feite ook een besparing op. De leden van de CDA-fractie vragen een nadere cijfermatige uitleg op dit punt.

Het fpu gaat gelden voor overheids- en onderwijsinstellingen. Betekent dit voor alle overheids- en onderwijsinstellingen?

Naast fpu kennen we bij overheid en onderwijs ook het wachtgeld. Bestaat in de toekomst een keuzemogelijkheid voor personen die voor een van beide in aanmerking komen? Welke van de twee heeft dan prioriteit en door wie wordt dat bepaald, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

In de wijzigingswet is niet gekozen voor instandhouding van artikel 5 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel met de mogelijkheid van afsplitsing van het flexibel pensioendeel uit het huidige pakket.

Volgens de memorie van toelichting verdraagt zich afsplitsing niet met het integrale karakter van het pakket. Wat zijn de consequenties van het kiezen van deze alternatieve oplossing, zo vragen de leden van de CDA- fractie. En wat zijn de voordelen van de nu gekozen oplossing boven het alternatief, afgezien van de opmerking ten aanzien van het integrale karakter van het pakket.

Tot nu toe hebben de andere instellingen de mogelijkheid om op vut-terrein een eigen weg te gaan of om in een centrale of een sectorale vut-regeling deel te nemen. Die instelling waarop het eerste van toepassing is gaat dus na 1 april 1997 geheel en al zijn eigen weg.

Door de nu voorliggende wetswijziging vallen ze buiten de reikwijdte van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel. Is deze veronderstelling juist? Om welke instellingen gaat het? Is er een overgangsregeling van toepassing?

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of en zo ja welke financiële consequenties aan dit wijzigingsvoorstel zijn verbonden.

De leden van de RPF-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel zo wordt gewijzigd dat het personeel dat niet werkt bij (rijks)overheid en onderwijs het recht behoudt op een basisuitwerking, zoals die geldt bij de regeling van flexibel pensioen en uittreden voor het personeel bij overheid en onderwijs. Deze leden kunnen zich vinden in het voornemen de vut-regeling die geldt voor overheids- en onderwijsinstellingen ook te laten gelden voor andere instellingen. Zij vragen welke instellingen met name worden bedoeld? Vallen hieronder werknemers in verpleeghuizen en ziekenhuizen alsmede de ex-mijnwerkers van (particuliere) mijnen? Tevens informeren deze leden naar de financiële consequenties van de voorgestelde wijziging. Heeft de Verzekeringskamer over dit wetsvoorstel ook een advies uitgebracht? Zo ja, wat was de strekking van dat advies? De leden van de RPF-fractie hebben begrepen dat de overheidswerknemers, die reeds in dienst zijn ten tijde van de invoering van de regeling van flexibel pensioen en uittreden (fpu) 50 jaar of ouder zijn, een bepaald percentage wordt gegarandeerd vergelijkbaar met de vut. In hoeverre zal deze regel ook van toepassing zijn voor het personeel van bovengenoemde instellingen?

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-Van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven