nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemeen
Met de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel is de grondslag gelegd
voor regeling naar privaatrechtelijk model van vut voor de overheid en het
onderwijs. Voor het overige is materieel in beginsel gehandhaafd de bestaande
situatie onder de vigeur van de met ingang van 1 januari 1996 ingetrokken
Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden. Vandaar dat in de Wet
kaderregeling vut overheidspersoneel is geregeld dat de vut-regeling die geldt
voor de overheids- en onderwijsinstellingen, in beginsel ook geldt voor zekere
andere instellingen. Die andere instellingen zijn de instellingen waarvan
het personeel overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP.
Nieuw ten opzichte van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden
is dat die andere instellingen de keuze hebben om een eigen weg te gaan op
het vut-terrein. Deze mogelijkheid is geregeld in het te wijzigen artikel
5, eerste lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.
In de loop van dit jaar zijn de sociale partners bij de overheid een regeling
van flexibel pensioen en uittreden (fpu) overeengekomen. Hieromtrent is de
Tweede Kamer der Staten-Generaal tussentijds geïnformeerd bij brief van
3 april 1996 (TK 1995/96, 24 253, nr 3). Beoogde datum van invoering
van de fpu-regeling is 1 april 1997. Het (flexibel) pensioendeel van de fpu-regeling
zal deel gaan uitmaken van de pensioenregeling die geldt voor de overheidswerknemers
en als zodanig is neergelegd in een overeenkomst als bedoeld in artikel 4,
eerste lid, van de Wet privatisering ABP. De overige onderdelen van de fpu-regeling,
bijvoorbeeld de basisuitkering, zijn vastgelegd binnen de kaders van de Wet
kaderregeling vut overheidspersoneel. Voorop staat evenwel dat het pensioendeel
tezamen met de overige onderdelen van de fpu-regeling blijvend één
samenhangend geheel zullen vormen. Het flexibel pensioen vormt een aanvulling
op de basisuitkering.
Het te wijzigen artikel 5 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel
is niet toegesneden op de met de fpu-regeling geïntroduceerde samenhang.
Gebruikmaking van een ongewijzigd artikel 5, eerste lid, van die wet onder
het fpu-regime zou betekenen dat het personeel van de desbetreffende instelling
niet langer uitzicht heeft op alle onderdelen van de fpu-regeling.
Meer concreet zou het resultaat zijn dat het uitzicht op de basisuitkering
wegvalt, terwijl het desbetreffende personeel als overheidswerknemer wel uitzicht
blijft behouden op flexibel pensioen. In het systeem van de fpu-regeling behoort
bij dat pensioen evenwel onlosmakelijk een basisuitkering. Er is voor gekozen
dat de mogelijkheid van artikel 5, eerste lid, bij dit wetsvoorstel komt te
vervallen.
Niet is gekozen voor instandhouding van artikel 5 van de Wet kaderregeling
vut overheidspersoneel met de mogelijkheid van afsplitsing van het flexibel
pensioendeel uit het pensioenpakket. Immers met de invoering van de fpu-regeling
is de huidige vut-regeling vervangen en is de structuur van de pensioenregeling
ongewijzigd gebleven. Dit wil onder meer zeggen dat de verschillende onderdelen
van die regeling (ouderdomspensioen, flexibel pensioen, nabestaandenpensioen
en invaliditeitspensioen) een integraal pakket vormen. Afsplitsing van een
deel van dat pakket verdraagt zich niet met het integrale karakter daarvan.
Ten aanzien van het voorstel van wet is de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid
gehoord (de Raad heeft haar standpunt neergelegd in de brief van 27 september
1996, kenmerk ROP/96.00346).
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
In de huidige opzet van het vierde lid van artikel 5 van de Wet kaderregeling
vut overheidspersoneel kan een tweetal situaties worden onderscheiden. De
eerste situatie gaat uit van de gelding van het eerste lid van genoemd artikel
5 waarbij door een instelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de
Wet kaderrregeling vut overheidspersoneel, gebruik kan worden gemaakt van
de keuzemogelijkheid om op het vut-terrein een eigen weg te gaan.
De andere situatie is dat nog steeds sprake is van deelname aan, hetzij
een centrale vutregeling (ingevolge het netvermelde artikel 4, eerste lid),
hetzij een sectorale vutregeling (ingevolge het tweede lid van dat artikel
4). In deze situatie kan de overeenkomst bedoeld in artikel 5, vierde lid,
uiteraard slechts aanvullend zijn op de overeenkomst, bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.
Hierbij kan gedacht worden aan een zogenoemde pré-vutregeling, voor
eigen rekening.
Met het vervallen van de mogelijkheid van artikel 5, eerste lid, bij dit
wetsvoorstel, is alleen nog de laatstbedoelde situatie aan de orde.
Artikel 2
In het geval dat vóór het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet door een instelling een besluit is genomen als bedoeld in het
te wijzigen artikel 5, eerste lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel,
is in deze wet bepaald dat dit besluit volgens de oude normen (het te wijzigen
artikel 5) zal worden afgedaan.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal