25 183
Wijziging van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel in verband met de invoering van de regeling van flexibel pensioen en uittreden voor het personeel bij de overheid en het onderwijs

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel is de grondslag gelegd voor regeling naar privaatrechtelijk model van vut voor de overheid en het onderwijs. Voor het overige is materieel in beginsel gehandhaafd de bestaande situatie onder de vigeur van de met ingang van 1 januari 1996 ingetrokken Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden. Vandaar dat in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel is geregeld dat de vut-regeling die geldt voor de overheids- en onderwijsinstellingen, in beginsel ook geldt voor zekere andere instellingen. Die andere instellingen zijn de instellingen waarvan het personeel overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP. Nieuw ten opzichte van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden is dat die andere instellingen de keuze hebben om een eigen weg te gaan op het vut-terrein. Deze mogelijkheid is geregeld in het te wijzigen artikel 5, eerste lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.

In de loop van dit jaar zijn de sociale partners bij de overheid een regeling van flexibel pensioen en uittreden (fpu) overeengekomen. Hieromtrent is de Tweede Kamer der Staten-Generaal tussentijds geïnformeerd bij brief van 3 april 1996 (TK 1995/96, 24 253, nr 3). Beoogde datum van invoering van de fpu-regeling is 1 april 1997. Het (flexibel) pensioendeel van de fpu-regeling zal deel gaan uitmaken van de pensioenregeling die geldt voor de overheidswerknemers en als zodanig is neergelegd in een overeenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP. De overige onderdelen van de fpu-regeling, bijvoorbeeld de basisuitkering, zijn vastgelegd binnen de kaders van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel. Voorop staat evenwel dat het pensioendeel tezamen met de overige onderdelen van de fpu-regeling blijvend één samenhangend geheel zullen vormen. Het flexibel pensioen vormt een aanvulling op de basisuitkering.

Het te wijzigen artikel 5 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel is niet toegesneden op de met de fpu-regeling geïntroduceerde samenhang. Gebruikmaking van een ongewijzigd artikel 5, eerste lid, van die wet onder het fpu-regime zou betekenen dat het personeel van de desbetreffende instelling niet langer uitzicht heeft op alle onderdelen van de fpu-regeling. Meer concreet zou het resultaat zijn dat het uitzicht op de basisuitkering wegvalt, terwijl het desbetreffende personeel als overheidswerknemer wel uitzicht blijft behouden op flexibel pensioen. In het systeem van de fpu-regeling behoort bij dat pensioen evenwel onlosmakelijk een basisuitkering. Er is voor gekozen dat de mogelijkheid van artikel 5, eerste lid, bij dit wetsvoorstel komt te vervallen.

Niet is gekozen voor instandhouding van artikel 5 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel met de mogelijkheid van afsplitsing van het flexibel pensioendeel uit het pensioenpakket. Immers met de invoering van de fpu-regeling is de huidige vut-regeling vervangen en is de structuur van de pensioenregeling ongewijzigd gebleven. Dit wil onder meer zeggen dat de verschillende onderdelen van die regeling (ouderdomspensioen, flexibel pensioen, nabestaandenpensioen en invaliditeitspensioen) een integraal pakket vormen. Afsplitsing van een deel van dat pakket verdraagt zich niet met het integrale karakter daarvan.

Ten aanzien van het voorstel van wet is de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid gehoord (de Raad heeft haar standpunt neergelegd in de brief van 27 september 1996, kenmerk ROP/96.00346).

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In de huidige opzet van het vierde lid van artikel 5 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel kan een tweetal situaties worden onderscheiden. De eerste situatie gaat uit van de gelding van het eerste lid van genoemd artikel 5 waarbij door een instelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet kaderrregeling vut overheidspersoneel, gebruik kan worden gemaakt van de keuzemogelijkheid om op het vut-terrein een eigen weg te gaan.

De andere situatie is dat nog steeds sprake is van deelname aan, hetzij een centrale vutregeling (ingevolge het netvermelde artikel 4, eerste lid), hetzij een sectorale vutregeling (ingevolge het tweede lid van dat artikel 4). In deze situatie kan de overeenkomst bedoeld in artikel 5, vierde lid, uiteraard slechts aanvullend zijn op de overeenkomst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel. Hierbij kan gedacht worden aan een zogenoemde pré-vutregeling, voor eigen rekening.

Met het vervallen van de mogelijkheid van artikel 5, eerste lid, bij dit wetsvoorstel, is alleen nog de laatstbedoelde situatie aan de orde.

Artikel 2

In het geval dat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door een instelling een besluit is genomen als bedoeld in het te wijzigen artikel 5, eerste lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, is in deze wet bepaald dat dit besluit volgens de oude normen (het te wijzigen artikel 5) zal worden afgedaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven