25 180
Partiële herziening Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid

nr. 107
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 september 1999

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, de vaste commissie voor Economische Zaken2 en de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij3 hebben op 9 september 1999 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 27 augustus 1999 inzake kabinetsstandpunt Hoeksche Waard.

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van Wijmen (CDA) begon met een opmerking over de gang van zaken rond het streekplan Zuid-Holland. Medio 1998 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland het Rijk gevraagd om een standpunt te bepalen over de Hoeksche Waard. Dat is niet gebeurd, waardoor de provincie het streekplan moest vaststellen, zonder dat een kabinetsstandpunt bekend was. Naar aanleiding van de motie-Versnel-Schmitz/Gabor heeft het kabinet besloten dat nieuw onderzoek moest plaatsvinden naar de situering van havenafgeleide bedrijventerreinen en van een nieuw centrum voor glastuinbouw en op basis van dat onderzoek is een kabinetsstandpunt geformuleerd. In dat rapport wordt geconcludeerd dat ruimte moet worden gevonden voor een aaneengesloten bedrijventerrein in de zuidvleugel van de Randstad. De CDA-fractie is echter van mening dat die ruimte niet behoeft te worden gevonden in de Hoeksche Waard. Er is wellicht een bedrijventerrein nodig voor de regionale behoefte, maar in de Rotterdamse behoefte kan anders worden voorzien, bijvoorbeeld in het oostelijk havengebied van Rotterdam. Het voordeel daarvan is dat niet de mobiliteit wordt gegenereerd die een bedrijventerrein in de Hoeksche Waard zou veroorzaken. De heer Van Wijmen pleitte er nadrukkelijk voor dat in die richting nader onderzoek zou worden gedaan. Daarbij kan tevens worden bezien hoe groot de behoefte in de Hoeksche Waard is aan een regionaal bedrijventerrein. De vraag is bovendien of het mogelijk is om een bedrijventerrein in de Hoeksche Waard goed te ontsluiten.

Nader onderzoek naar de mogelijkheden in het Rotterdams havengebied heeft ook als voordeel dat er niets onomkeerbaars gebeurt in de Hoeksche Waard. De Hoeksche Waard is een uniek gebied. Het grootschalige, open karakter van de Hoeksche Waard vormt een goed tegenwicht voor het verstedelijkte gebied ten noorden van de Hoeksche Waard. Een groene, recreatieve impuls, vergelijkbaar met die voor het Groene Hart zou daarom een goede zaak zijn. Hoe is de relatie tussen het kabinetsstandpunt met betrekking tot de Hoeksche Waard en het scenario Noordpark uit de gebiedsuitwerking Hoeksche Waard?

De heer Van Wijmen stemde er voorlopig mee in dat in de Hogezandse polder geen glastuinbouw wordt voorzien. Niet alleen bestaan er veel bezwaren – er zijn er meer dan 6000 ingediend – tegen die plannen, maar het is ook heel goed mogelijk om binnen afzienbare tijd een of meer alternatieve locaties voor glastuinbouw te ontwikkelen op een redelijke afstand van het Westland, waar zowel goede ontsluiting als gebruik van restwarmte-CO2 gewaarborgd zijn. De bezwaren wijzen erop dat er in de streek geen draagvlak is voor grootschalige glastuinbouwontwikkelingen, waardoor de vooruitzichten op spoedige realisatie beperkt zijn. Elders in Nederland kan bijna zonder vertraging glastuinbouw worden gevestigd, bijvoorbeeld in Limburg, Zuidwest-Nederland en in het noorden van het land. Het is van belang voor de glastuinbouw dat er snel duidelijkheid komt. De heer van Wijmen kon er dan ook mee instemmen dat daar ICES-gelden voor worden ingezet. Is de minister bereid om snel onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden elders?

Ook mevrouw Ravestein (D66) herinnerde de minister aan de motie-Versnel-Schmitz/Gabor, waarin de Kamer het kabinet verzocht om de Hoeksche Waard open te laten. Het verheugde haar dan ook dat het kabinet heeft besloten om glastuinbouw niet mogelijk te maken en het bedrijventerrein drastisch te beperken. Zij was een groot voorstander van herstructurering van de glastuinbouw, waarbij een goede locatiekeuze van groot belang is. Hierbij moet primair worden gedacht aan de milieuvoordelen en een goede, liefst multimodale ontsluiting. In de Vijfde nota ruimtelijke ordening moeten de grenzen voor de verglazing duidelijk worden aangegeven. Het idee om bij Cromstrijen een groot glastuinbouwgebied aan te leggen, sprak haar niet aan met het oog op de toename van de verkeersdruk en de consequenties voor het landschap. Uit onderzoek blijkt dat er voldoende andere locaties beschikbaar zijn in Noord-Nederland, Zeeland en Brabant.

Over het bedrijventerrein had mevrouw Ravestein nog de nodige vragen. Er is een strijdigheid tussen een restrictief woningbouwbeleid en de ontwikkeling van bedrijfsterreinen. Een kleinschalig bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard is natuurlijk wel iets anders dan het plan van de provincie, waarin sprake is van een bedrijventerrein van 250 hectare in Oud-Beijerland, het hart van de Hoeksche Waard. Mevrouw Ravestein was blij met de toezegging van het kabinet dat de ruimtelijke kwaliteit en het open karakter van de Hoeksche Waard behouden moeten worden, maar dat zal wel goed geregeld moeten worden met de provincie Zuid-Holland. Op bladzijde 4 van de brief staat dat een eventuele uitbreiding van bedrijvigheid in de Hoeksche Waard dan wel elders dient te worden opengehouden. Dat verontrustte mevrouw Ravestein nogal. De 100 hectare mogen niet het begin worden van een zich steeds verder in het groen uitdijend bedrijfsterrein. Hoe moet deze zin worden opgevat?

Aan het eind van de brief staat dat een aanwijzingsprocedure ten aanzien van het streekplan Zuid-Holland in gang zal worden gezet. Mevrouw Ravestein hoopte dat het de minister erin zou slagen om te voorkomen dat dit zware middel wordt gehanteerd en dat hij er in overleg met het college van gedeputeerde staten uit zou komen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) was erg blij met het kabinetsbesluit om geen glastuinbouw toe te staan in de Hoeksche Waard. Er zijn genoeg argumenten om glastuinbouw in de Hoeksche Waard niet toe te staan: het zeer bijzondere gebied, de hoge landschappelijke waarde en het is een van de weinige gebieden in Nederland waar het 's nachts nog donker wordt. Er zijn veel kansen voor natuurontwikkeling, extensieve landbouw en natuur en recreatie. Ook het aanbod van arbeidskrachten is in dit gebied niet optimaal. De grond is behoorlijk duur en de ontsluiting via weg, water en spoor levert vele problemen op. Op diverse andere plekken in Nederland is glastuinbouw heel goed mogelijk. Dit punt zou in de Vijfde nota ruimtelijke ordening uitgebreid aan de orde moeten komen. Het is wel uitermate belangrijk om daarbij een tijdpad aan te geven, omdat het voor veel tuinders grote gevolgen heeft.

Het Rijk stelt 250 mln. aan ICES-gelden beschikbaar. Welke voorwaarden stelt het Rijk daarbij? Voor de GroenLinksfractie zijn duurzaamheideisen daarbij van groot belang. In de studie van LEI-DLO naar de marktverwachtingen wordt uitgegaan van 8000 tot 10 000 hectare, terwijl in de integrale ontwikkelingsplannen die uit de gebieden komen wordt uitgegaan van 18 000 tot 25 000 hectare in 2010. Daar zit een groot verschil tussen en dat moet goed in kaart worden gebracht om ongebreidelde groei te voorkomen. Mevrouw Van Gent had begrepen dat wordt gewerkt aan de oprichting van een zogenaamd stallingsfonds van 30 mln. Kan dit volgens de minister een bijdrage leveren aan milieudoelstellingen? Wordt die 30 mln. gedeeltelijk betaald uit de ICES-middelen?

Mevrouw Van Gent vroeg zich af wat de reden is geweest om een bedrijventerrein van 100 hectare toe te staan met de mogelijkheid van 250 hectare na 2005. Is dat wisselgeld voor het niet toestaan van glastuinbouw of is er werkelijk sprake van nut en noodzaak om op dit moment al 100 hectare toe te staan? Mevrouw Van Gent vond dit besluit te vroeg. Het project Mainport Rotterdam dat oplossingen moet formuleren voor de problemen in de Rotterdamse regio loopt nog. Gedacht wordt aan inbreiding, sanering, demping havens en intensief ruimtegebruik. In 2000 is nog de herijking van de Vinex en er zijn twijfels over de aanleg van de A4-Midden-Delfland. Kortom, dat zijn allemaal argumenten om nu geen overhaaste stappen te nemen.

De minister wil in goed overleg met de provincie het streekplan aanpassen om een aanwijzing voorkomen. Hoe denkt de minister daaruit te komen? Blijft de minister vasthouden aan zijn uitgangspunten? Kan de Hoeksche Waard niet worden aangewezen als verbeteringsgebied in de vijfde nota? Mevrouw Van Gent zou zich zelfs kunnen voorstellen dat de Hoeksche Waard de status van nationaal landschap zou krijgen.

De heer Geluk (VVD) was ingenomen met het besluit van de regering om een bedrijventerrein te vestigen in de Hoeksche Waard omdat de economische structuur van de zuidvleugel versterking nodig heeft. De bereikbaarheid vond hij echter wel een punt van zorg. Van belang is dan ook de locatie van het bedrijventerrein. In hoeverre heeft afstemming met het ministerie van Verkeer en Waterstaat plaatsgevonden? Hoe reageren de gemeenten en de provincie hierop? Een belangrijk punt is ook de kosten voor aanleg van wegen.

De discussie over de Hoeksche Waard heeft lang geduurd. Het regeerakkoord heeft voorzien in een nieuw onderzoek naar de situering van de glastuinbouw inclusief het gebruik van restwarmte. Het rapport van het Nederlands economisch instituut (NEI) is positief over vestiging van glastuinbouw in de Hoeksche Waard. De provincie Zuid-Holland heeft in het streekplan voor dit gebied dan ook een bedrijventerrein en een glastuinbouwlocatie ingebracht, waar een meerderheid van de staten mee akkoord is gegaan. Nu laat het kabinet weten dat de glastuinbouw kan uitwijken naar de Moerdijkse Hoek en Zeeland. Van beide locaties is bekend dat ze niet op korte termijn beschikbaar zijn, wat wel het geval is bij Cromstrijen. Waarom gaat het kabinet voorbij aan het advies van NEI-LEI en aan de wens van de provincie Zuid-Holland? Hoe wil de minister de nu ontstane situatie oplossen? Is er overleg geweest met de provincie Noord-Brabant? Uit de pers had de heer Geluk begrepen dat de provincie Noord-Brabant niets voelt voor glastuinbouw in de Moerdijkse Hoek. Heeft de minister mogelijkheden om glastuinbouw in de Moerdijkse Hoek af te dwingen? Kan de sector de milieudoelstellingen nog wel nakomen? De heer Geluk had begrepen dat de sector het reeds gesloten milieuconvenant heeft opgeschort. Wat denkt de minister daaraan te gaan doen?

De heer Poppe (SP) vond het kabinetsstandpunt inzake de Hoeksche Waard vrij opportunistisch. Het bezwaar tegen glastuinbouw in de Hoeksche Waard geldt evenzeer voor bedrijfsterreinen, ook al gaat het om een beperkt aantal hectaren. Naar aanleiding van een passage in het regeerakkoord heeft het NEI een onderzoek gedaan naar de noodzaak van vestiging van havenafgeleide bedrijfsterreinen in de Hoeksche Waard en op basis daarvan heeft het kabinet een standpunt geformuleerd. Hoe zit het nu met het PMR-onderzoek (project Mainport Rotterdam) dat nog steeds gaande is? Waarom wordt voorbijgegaan aan dat onderzoek, terwijl het NEI adviseert om de resultaten van dat PMR-onderzoek bij de besluitvorming te betrekken?

De heer Poppe vond het besluit van het kabinet niet alleen opportunistisch, maar ook nog voorbarig. De werkelijke discussie over ruimtelijke ordening moet nog op gang komen, want de startnotitie is net klaar. Hij vond het onbegrijpelijk dat voorafgaande aan die discussie het besluit is genomen om een bedrijfsterrein te bouwen in ongerept gebied. Is het besluit niet strijdig met de wens om de kwaliteit van het platteland en de open structuur in het landschap te behouden? De heer Poppe verwees in dit verband naar een interview in het blad Forum van VNO-NCW, waarin de minister zegt dat economische activiteiten zoveel mogelijk moeten worden gebundeld in corridors omdat aldus de schaarse bereikbaarheid maximaal wordt benut, de ruimtedruk wordt geleid en waardevolle open ruimtes worden gespaard. De Hoeksche Waard is vrijwel het laatste stukje open agrarisch gebied. Voor een gebied als het Rijnmondgebied, waar de minste groene ruimte per hoofd van de bevolking is, is het een waardevol gebied. Het is een van de laatste gebieden in Nederland waar het nog donker en stil is. Hoe zijn de maatschappelijke voordelen van het laatste stukje open ruimte afgewogen tegen de niet aangetoonde behoefte aan meer bedrijfsterreinen? Welke bedrijven worden gevestigd op dat bedrijventerrein?

Ook de bereikbaarheid is een probleem. De afstand van de Hoeksche Waard naar het actieve gedeelte van de Rotterdamse haven is vrij groot en de bereikbaarheid van de haven is slecht, zeker nu de A4-Zuid niet doorgaat. Dreigt niet het gevaar van vestiging van distributiecentra, met als gevolg nog meer transport over de al verstopte infrastructuur? Is de minister het ermee eens dat de distributiecentra verder in het achterland moeten worden gesitueerd en op plaatsen die per schip goed bereikbaar zijn.

In de nota voor energiebesparing wordt gesproken over het programma Duurzame bedrijfsterreinen. Geldt dat ook voor dit bedrijfsterrein? Wat is de eigenlijke positie van dit besluit binnen de discussie over de ruimtelijke ordening en het PMR-project? Wat is het belang van Fortis-AMEV als de grootgrondbezitter in de Hoeksche Waard? Welke rol hebben de 6000 bezwaarschriften gespeeld in de besluitvorming? Welke rol hebben provincie en LTO gespeeld?

De heer Duivesteijn (PvdA) was erg ingenomen met het kabinetsstandpunt. Hij constateerde dat in Nederland vrij veel gebieden in toenemende mate aan het verstedelijken zijn. Er vindt een proces van versnippering plaats. De vraag is of de tendens van decentralisatie, zoveel mogelijk besluitvorming in de gemeenten en de provincies laten plaatsvinden, niet moet worden doorbroken en of de nationale overheid de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening niet naar zich toe moet halen. Moet de nationale overheid er niet voor zorgen dat er een scherpe scheiding kan ontstaan tussen gebieden die zich mogen verstedelijken en gebieden met een landschappelijk karakter? Voor het gebied van de Hoeksche Waard vormt de Oude Maas als het ware een natuurlijke grens. De vraag is of het verstandig is om over die grens heen te stappen ten behoeve van de glastuinbouw en de bedrijvigheid, temeer omdat er voor de glastuinbouw goede alternatieven voorhanden zijn. Hij riep de minister op om op korte termijn in overleg met de glastuinbouw te kijken naar andere locaties met goede perspectieven voor de glastuinbouw.

Het kabinet stelt een bedrijfsterrein van 100 hectare voor om de problemen in de Rotterdamse regio op te lossen. De heer Duivesteijn vond het beter om de intensivering van de bedrijvigheid te zoeken binnen de grenzen van Rotterdam. Hij wees daarbij nog op de Drechtsteden. Hij had begrepen dat het bedrijfsterrein van 90 hectare voor de regionale behoefte dat al in het streekplan is opgenomen ongemoeid wordt gelaten. Hij zette daar ook vraagtekens bij. Kan de minister inzicht geven in de noodzaak daarvan?

Ook voor de heer Van der Staaij (SGP) was het uitgangspunt dat het open en landschappelijke karakter van de Hoeksche Waard zoveel mogelijk behouden moet worden. De provinciale plannen voor een grootschalig bedrijventerrein in het hart van de Hoeksche Waard hadden bij hem dan ook grote bedenkingen opgeroepen. Het kabinetsstandpunt is minder vergaand, maar ook het kabinet komt met ingrijpende voorstellen die om een nauwkeurige afweging vragen. Hij was van mening dat de beslissing om over te gaan tot de aanleg van een bedrijventerrein eigenlijk niet los kan worden gezien van de bredere discussie naar aanleiding van de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Vormen de stappen die nu worden gezet geen doorkruising van de integrale plannen die nu in ontwikkeling zijn? Het kabinet hecht grote waarde aan het open houden van bestaande landschappelijke gebieden en een versterking van de kwaliteiten van het landelijke gebied. Hoe moet in dit verband de zinsnede in de brief van de minister worden opgevat dat eventuele uitbreiding van de bedrijvigheid in de Hoeksche Waard wordt opengehouden?

Voor de motivering van het kabinetsstandpunt is het kabinet uitgegaan van het rapport van het NEI. In dat rapport staat dat de argumenten die voor aansnijding van de Hoeksche Waard pleiten veel meer een bedrijfseconomische invalshoek hebben en de argumenten tegen een beleidsmatige. Hierbij zijn milieu en open ruimte belangrijke overwegingen. Het is uiteindelijk een politieke afweging. Op zichzelf is een kleinschalig bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard voor de heer Van der Staaij niet bij voorbaat een onbegaanbare weg, maar hij plaatste daar wel kanttekeningen bij. Zijn er werkelijk geen alternatieven voorhanden? Hoe staat het met het project Mainport Rotterdam, waarbij gedacht wordt aan een betere benutting van bestaande bedrijventerreinen in het Rotterdamse gebied? Dat kan honderden hectares opleveren en daarnaast vindt in principe in twee fasen landaanwinning plaats van 1000 hectare. Wat is in dit licht de toegevoegde waarde van een bedrijventerrein in de Hoeksche Waard?

Behalve de aantasting van het landschap kent een bedrijventerrein in de Hoeksche Waard meer nadelen. De bereikbaarheid is niet optimaal. De heer Van der Staaij was van mening dat er meer transport over water en spoor moet plaatsvinden. Multimodale ontsluiting staat bij dit kabinet hoog in het vaandel, maar dat spoort niet met een bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard. Wat betekent een bedrijventerrein in de noordrand voor de werknemers? Hoe zit het met woonruimte? Welke andere ruimteclaims kunnen samenhangen met een bedrijventerrein aan de noordrand? Wat zijn de gedachten over de invulling van dit gebied in de Hoeksche Waard? Welke bedrijven zullen zich vestigen op dat bedrijventerrein? Uit het NEI-rapport blijkt dat de ruimtenood het grootst is bij de zware industrie en hoogwaardige bedrijvenparken.

Het kabinet heeft nog geen beslissing genomen over de herstructurering van de glastuinbouw in het Westland. De heer Van der Staaij kon zich erin vinden dat niet is gekozen voor de Hoeksche Waard, maar hij vond het wel van belang dat de tuinders in het Westland snel duidelijkheid krijgen. Wat zijn de effecten van dit besluit voor de herstructurering van de glastuinbouw? Hoe is het verloop van de besluitvorming terzake? In de brief staat dat een aanwijzingsprocedure in gang wordt gezet. De heer Van der Staaij hoopte dat de minister dit uitzonderlijke instrument niet zou hoeven in te zetten. Hoe staat het met het overleg met de provincie Zuid-Holland terzake en wat heeft er al aan overleg plaatsgevonden?

De heer Van Middelkoop (GPV) wilde niet ontkennen dat het kabinetsstandpunt over de Hoeksche Waard logisch voortvloeit uit de actualisering van de Vinex, maar hij zette wel vraagtekens bij het moment van het besluit. De provincie Zuid-Holland heeft maandenlang moeten wachten totdat daar duidelijkheid over kwam. Op grond waarvan meent de minister nu nog recht van spreken te hebben? Had de omgang met de provincie Zuid-Holland niet beter gekund?

De heer Van Middelkoop kon op zichzelf wel instemmen met de hoofdlijnen van het besluit. Hij was het ermee eens dat er geen glastuinbouw in de Hoeksche Waard zou moeten komen omdat er voldoende alternatieven voorhanden zijn, maar hij wees erop dat dit vanuit de optiek van de glastuinbouw een negatieve beslissing is. De vraag is daarom gerechtvaardigd wat het kabinet de glastuinbouw te bieden heeft. De Moerdijkse Hoek komt allereerst in aanmerking als locatie voor glastuinbouw. Het probleem is echter dat het een tijd zal duren voordat glastuinbouw daar mogelijk is. De heer Van Middelkoop had vernomen dat gedeputeerde Van Geel van de provincie Noord-Brabant niet zoveel behoefte heeft aan grootschalige glastuinbouw in zijn provincie. Wat kan de minister doen om daar op zo kort mogelijke termijn glastuinbouw te realiseren?

Deze beslissing mag vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening een strategisch goede beslissing zijn, maar het is niet nodig dat de glastuinbouw hier alleen voor moet bloeden. Bij de eerder gemaakte milieuafspraken met de glastuinbouw was duidelijk dat het behalen van de milieudoelstellingen mede afhankelijk was de herstructurering van de glastuinbouw en dus van de snelle ontwikkeling van een alternatieve locatie. Welke gevolgen heeft het kabinetsstandpunt voor de milieuafspraken met de glastuinbouw?

Op het punt van het bedrijventerrein had de heer Van Middelkoop de nodige aarzelingen. Is de groei van het aantal bedrijventerreinen wel noodzakelijk? Hoe groot is de kans dat het bij de geplande 100 hectare blijft?

Antwoord van de regering

De minister wees erop dat de motie die de Kamer in april 1998 heeft aangenomen ertoe heeft geleid dat er in samenhang met de gebiedsuitwerking Hoeksche Waard nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de noodzaak van situering en ontsluiting van havenafgeleide bedrijfsterreinen in de Hoeksche Waard, de situering van een nieuw centrumgebied voor glastuinbouw en de mogelijkheden voor gebruik van afvalwarmte van het industriegebied Moerdijk. Dat onderzoek is gedaan door NEI, in samenwerking met LEI en DLO en werd eind januari afgerond. Voor de minister was het centrale punt dat open ruimte zoveel mogelijk open moet blijven. In de eerste plaats betekent dit dat er geen sprake kan zijn van én glastuinbouw én bedrijventerreinen en in de tweede plaats dat de ligging excentrisch moet zijn. Een groot bovenregionaal bedrijventerrein in het midden van de Hoeksche Waard zou het open karakter van de Hoeksche Waard te zeer verstoren en bovendien zou een extra weg moeten worden aangelegd, waar de minister niet veel voor voelde.

De minister betoonde zich een groot voorstander van inbreiding en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Uit het NEI-onderzoek blijkt dat daarvoor weliswaar mogelijkheden bestaan, maar dat die niet voldoende zijn. De minister was van mening dat het noodzakelijk was om verder te gaan met het PMR-onderzoek naar de bedrijventerreinen die aan de orde zijn in het kader van de discussie over de Maasvlakte. Hij was echter niet bereid om te wachten op de uitkomsten van dat onderzoek. De beslissing van het kabinet is in goed overleg met verschillende partijen genomen en op basis van een objectief onderzoek. Die beslissing betrof de locatie en de omvang. Er is besloten tot een bedrijventerrein van 100 hectare, omdat uit onderzoek is gebleken dat dit urgent is. Er wordt nog gekeken naar een geschikte locatie met een goede bereikbaarheid. Er is in het MIT geen voorziening getroffen voor uitbreiding van de infrastructuur, maar de minister was ervan overtuigd dat de huidige infrastructuur toereikend zou zijn. De mogelijkheid is opengehouden om verder te gaan dan 100 hectare, maar daarover kan verder worden gediscussieerd in het kader van de Vijfde nota ruimtelijke ordening en naar aanleiding van onderzoek naar andere locaties en inbreiding in de Rotterdamse regio.

De minister koppelde deze discussie aan de discussie over de behoefte aan een bedrijventerrein van 90 hectare voor lokale en regionale bedrijvigheid. Hij wees erop dat de inspecteur ruimtelijke ordening in zijn opdracht gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft verzocht om het programma voor lokale en regionale bedrijventerreinen neerwaarts bij te stellen. In dezelfde periode had de minister gedeputeerde staten van Zuid-Holland verzocht om de beslissing over het streekplan uit te stellen. Het was niet de wens van de minister om een aanwijzing te geven om regeringsbeleid uit te voeren, hoewel hij er niet voor zou terugschrikken. Hij wilde er goed overleg aan vooraf laten gaan. De staten hadden een aanwijzing kunnen voorkomen door de beslissing uit te stellen. Dat had de minister ook eigenlijk verwacht. De minister had gedeputeerde staten in een brief op de hoogte gesteld van het kabinetsstandpunt en uitgenodigd voor een gesprek.

Het is een feit dat met het overschrijden van de Oude Maas een natuurlijke grens wordt overschreden. Het bedrijventerrein zal dus zo goed mogelijk moeten worden ingepast in de Hoeksche Waard. Het bedrijventerrein zal ook moeten voldoen aan eisen van duurzaamheid en milieu. De minister wees er in dit verband op dat die grens al op een andere wijze is overschreden doordat de Kamer de beslissing heeft genomen om de HSL door de Hoeksche Waard te leggen. Dat neemt niet weg dat de Drechtsteden zich uitstekend lenen voor verdergaande ontwikkeling van bedrijfsterreinen. De minister wilde daarbij uitgaan van een goede schatting van wat nodig is. Er wordt onderzoek verricht naar de toekomstige omvang en de locatie van bedrijventerreinen. De minister wilde zich met het oog op grondspeculatie niet uitlaten over locaties, maar hij zegde toe dat hij op basis van goede overwegingen op het gebied van ruimtelijke ordening een beslissing zou nemen.

Cromstrijen staat hoog op de lijst van mogelijke locaties voor de glastuinbouw, maar wordt niet als eerste genoemd. Daarvoor zijn twee redenen: de grondverwerving en de energie. De grondverwerving zou niet al te problematisch zijn omdat het gebied in handen is van een grootgrondbezitter. Dat betekent niet dat alles heel snel kan worden geregeld, want er zijn nogal wat bezwaren ingediend die allemaal in procedure zouden moeten worden genomen. De tweede reden is de energie. In de brief staat dat wordt gewerkt aan een alternatieve locatie voor de glastuinbouw, elders in Nederland in een beperkt aantal grotere, optimaal ingerichte en duurzame locaties met benutting van restwarmte en zo mogelijk CO2-levering. Mogelijke locaties zijn Groningen, Emmen, Zeeland en de Moerdijk, maar niet alle locaties voldoen aan alle criteria. Wat betreft restwarmte en CO2-benutting voldoen Zeeland, Moerdijk en Eemsmond. De voorkeur van de tuinders gaat uit naar een gebied op korte afstand van het Westland. Aan het inzetten van ICES-gelden zijn wel bepaalde voorwaarden verbonden. De commissie ruimtelijke inrichting van glastuinbouwgebieden is daarom bezig met een advies met betrekking tot ICES-gelden. Criteria zijn: duurzaam ingerichte gebieden, die voldoen aan eisen van milieu en ruimtelijke kwaliteit, benutting van energiebronnen, zoals restwarmte en CO2-levering. Verder moeten die gebieden voldoen aan eisen aan de waterhuishouding; ze moeten bijdragen aan een oplossing van de herstructureringsbehoefte van het Westland en er moet sprake zijn van goede landschappelijke inpassing en goede ontsluiting. De minister had begrepen dat het advies niet al te lang op zich zou laten wachten. Op basis van dat advies zou de minister van LNV met een regeling komen.

Er vindt uitvoerig overleg plaats met verschillende regionale overheden, ook met gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Gedeputeerde Van Geel heeft zich bereid getoond om mee te denken over en mee te werken aan een locatie in het noordwesten van Noord-Brabant. Dat zal uiteraard in goed overleg gebeuren. De minister had er vertrouwen in dat het zou lukken, maar het zou misschien iets meer tijd kosten dan hij had gehoopt. Het heeft wellicht consequenties voor energie- en milieudoelstellingen, maar de minister wees er in dit verband nog op dat Cromstrijen niet wordt vermeld in het milieuconvenant dat met de glastuinbouw is gesloten. Uiteraard is het wenselijk om bij nieuwe locaties rekening te houden met milieu-, energie- en CO2-doelstellingen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van Wijmen (CDA) constateerde dat niet alle woordvoerders waren overtuigd van de noodzaak om een bedrijventerrein van 100 hectare op te richten aan de noordflank van de Hoeksche Waard. Hij wees de minister er voorts op dat in Venlo twee grote terreinen op korte termijn beschikbaar zijn voor de glastuinbouw met goede ontsluitingsmogelijkheden.

Mevrouw Ravestein (D66) was blij met de toezegging van de minister dat hij binnenkort met gedeputeerde staten van Zuid-Holland zou gaan praten. Zij hield twijfels over het bedrijventerrein in de Hoeksche Waard, met name omdat er geen garantie gegeven kan worden dat het niet groter wordt dan 100 hectare. Zij kon zich voorstellen dat dit punt zou worden betrokken bij de Vijfde nota ruimtelijke ordening, de PMR-discussie en de nota Belvedère.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) wees de minister er met betrekking tot het bedrijventerrein op dat een groot aantal woordvoerders niet enthousiast was over het bedrijventerrein van 100 hectare in de Hoeksche Waard. Zij kon zich voorstellen dat dit onderdeel van de besluitvorming zou worden uitgesteld totdat de discussie over de Vijfde nota en de resultaten van het PMR-onderzoek bekend zijn. De gedachtes over de glastuinbouw kon mevrouw Van Gent ondersteunen. Zij wees nog op de dreiging van LTO-Nederland om het milieuconvenant op te zeggen. Hoe gaat de minister daarmee om?

Het verbaasde de heer Geluk (VVD) dat de commissie zo gemakkelijk over de aanwijzing heenstapte. Hij had uit de antwoorden van de minister begrepen dat de locatie Moerdijkse Hoek voor de glastuinbouw niet definitief is en hij wees erop dat het voor de tuinders van groot belang is dat hier snel duidelijkheid over komt. Hij vroeg de minister zich nog eens te verdiepen in de vraag waarom tuinders niet willen verkassen naar andere gebieden. Hij was van mening dat dit puur een kwestie van logistiek was.

De heer Poppe (SP) had begrepen dat het PMR-onderzoek snel klaar zou zijn. Hij wees erop dat ook de gemeente Rotterdam van mening is dat de Drechtsteden en de Moerdijk betrokken moeten worden in het onderzoek naar mogelijke locaties voor havengebonden bedrijven. Gesteld dat uit het PMR-rapport blijkt dat er geen behoefte is aan het openleggen van de Hoeksche Waard voor bedrijventerreinen. Is de minister dan bereid voorstellen tot heroverweging te doen?

De heer Duivesteijn (PvdA) was van mening dat de grenzen in het toekomstige ruimtelijke beleid veel scherper moeten worden gesteld dan in het verleden gebeurd is. Hij was er niet voor om de natuurlijke grens van de Oude Maas te overschrijden en voelde vooralsnog niets voor een bedrijventerrein in de Hoeksche Waard. Hij vond dat de oplossing moest worden gevonden binnen de Rotterdamse regio en de Drechtsteden.

De heer Van der Staaij (SGP) had op zichzelf geen onoverkomelijke bezwaren tegen een kleinschalig bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard, maar hij vond wel dat daar goede argumenten voor moesten zijn met het oog op de belangen van het gebied. Hij had de indruk dat er andere alternatieven voorhanden waren en hij maakte zich zorgen over de ontsluiting van de Hoeksche Waard. Hij beklemtoonde dat er snel duidelijkheid over de locatie voor de glastuinbouw moest zijn voor de betrokken tuinders. Hij hoopte dat het overleg dat de minister met de provincie Zuid-Holland zou voeren constructief zou zijn, want hij vond dat de houding van het Rijk in dit verband geen schoonheidsprijs verdiende.

De minister wees erop dat het Rijk in dit verband op een correcte manier heeft gehandeld. Het Rijk heeft dan misschien geen schoonheidsprijs verdiend, maar wel de prijs voor behoorlijk bestuur. De minister had de provincie uitdrukkelijk verzocht om de beslissing uit te stellen, maar daar heeft men geen gehoor aan willen geven.

De mogelijkheid om de glastuinbouw in Venlo te vestigen, was wel degelijk in overweging genomen, juist ook vanwege de ontsluiting. De minister wees erop dat in dit verband factoren als CO2 en het milieuconvenant ook zeer zwaar wegen. Hij wilde niet verhelen dat zijn voorkeur uitging naar de Moerdijkse Hoek, maar daar moet nog verder over gesproken worden.

De minister was het ermee eens dat het landschap van de Hoeksche Waard een grote cultuur-historische waarde heeft. Daarom is situering van een bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard een goede optie. De minister wilde het besluit niet heroverwegen. Het is een weloverwogen beslissing geweest en er zijn afspraken over gemaakt, onder anderen met staatssecretaris Ybema. Hij voegde er wel aan toe dat bij de uitvoering van de afspraak rekening zou worden gehouden met aspecten als duurzaamheid, goede inpasbaarheid en ontsluiting. Er zou een afweging worden gemaakt in samenhang de discussie over het bedrijventerrein van 90 hectare voor de regionale behoefte. De noodzaak van de tweede fase zou worden bezien aan de hand van de verdere discussie in het kader van het PMR-rapport en de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Mocht blijken dat er meer behoefte is aan bedrijventerreinen, dan ging de voorkeur van de minister uit naar het Rotterdamse havengebied en de Drechtsteden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Reitsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Biesheuvel

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Ter Veer

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-Van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Voorhoeve (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M. B. Vos (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Verbugt (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Cornielje (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Udo (VVD), Hamer (PvdA).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Stellingwerf (RPF), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Bos (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Te Veldhuis (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), Voorhoeve (VVD), De Boer (PvdA).

Naar boven