25 180
Partiële herziening Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid

nr. 101
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 april 1999

In antwoord op mondelinge vragen van het lid Poppe (SP) op 30 maart 1999 heb ik bij het onderwerp Hoeksche Waard toegezegd na te gaan welke toezeggingen en verzoeken zijn gedaan aan de provincie Zuid-Holland over de besluitvormingsprocedure.

In december 1998 heb ik in de brief over de afronding van de Actualisering Vinex (TK 25 180; nr. 97) aan de Tweede Kamer toegezegd ernaar te streven in februari 1999 een kabinetsstandpunt bekend te maken. Het was het streven een kabinetsbesluit over de Hoeksche Waard bekend te maken vóór de vaststelling van het streekplan Zuid-Holland Zuid door Provinciale Staten. In een brief aan Gedeputeerde Staten (1 februari 1999, M46) heb ik deze intentie bevestigd.

Toen het zich liet aanzien dat afronding van de besluitvorming niet voor die datum haalbaar was, heb ik aan het provinciebestuur gevraagd om uitstel van de vaststelling van het streekplan. Na de afsluiting van de periode van terinzagelegging op 30 oktober 1998 had het provinciebestuur 4 maanden – met een verlengingsmogelijkheid van 8 weken – de tijd om het streekplan door Provinciale Staten te laten vaststellen. Het provinciebestuur gaf er echter de voorkeur aan de oorspronkelijke datum van 26 maart te handhaven. Daartoe houden Gedeputeerde Staten, zoals ik op 30 maart stelde, uiteraard het recht.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven