25 167
Aanpassing scholenbestand

nr. 6
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 april 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 28 maart 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over flexibilisering van het scholenbestand aan de hand van:

– de brief van de staatssecretaris van 6 oktober 2000 ter aanbieding van de notitie flexibilisering scholenbestand (25 167, nr. 4);

– de brief van de staatssecretaris van 24 november 2000 ter aanbieding van het Onderwijsraadadvies inzake de notitie flexibilisering scholenbestand (25 167, nr. 5).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Slob (ChristenUnie) verwijst in verband met de ontwikkelingen rond het thema aanpassing scholenbestand naar de motie-De Cloe c.s. die in 1993 is aangenomen. Achtergrond van deze motie was de veronderstelling dat het systeem voor de stichting van scholen in de praktijk knellend zou werken. Dit blijkt echter mee te vallen; reden waarom wordt voorgesteld het huidige systeem niet volledig te veranderen, maar op een aantal punten aan te vullen. In de loop der jaren is door de fractie van de heer Slob actief meegedacht over de voorstellen betreffende een richtingvrije planning. Er zijn niet alleen voordelen, maar ook knelpunten ten opzichte van het huidige systeem. Hij kan zich erin vinden dat wordt afgezien van een onverkorte en integrale invoering van de richtingvrije planning, maar dat vooral wordt gekeken naar een oplossing die zowel het goede van het huidige systeem als de voordelen van de richtingvrije planning bevat. Hij vraagt aandacht voor de hoogte van de stichtingsnormen en herinnert aan de wens van zijn fractie tot verlaging van deze normen.

Er moeten voldoende waarborgen komen met het oog op een zorgvuldige procedure rond de ouderverklaringen. Ook voor een klein aantal scholen zal de controle waterdicht en valide moeten zijn. De heer Slob stelt voor dat de Kamer te zijner tijd hierover meer informatie ontvangt. Voorts is het goed om te kijken naar een aantal praktische consequenties van schoolstichtingen in relatie tot ouderverklaringen. Hij verwijst in dit verband naar de brief van de besturenorganisaties in het katholiek onderwijs, waarin een aantal interessante consequenties zijn aangegeven. Wat is de status van een school die door ouderverklaringen tot stand komt en die op grond van de statuten katholiek is? Wat gebeurt er met zo'n school als die onder een bestuur komt met meerdere katholieke scholen? Telt dan de richtingloze school mee bij de bepaling van bijvoorbeeld de gemiddelde groepsgrootte? Kan een richtingloze school van kleur verschieten en een school van een richting worden? Boeiend is de positie van toekomstige bijzondere scholen die zijn gesticht op basis van ouderverklaringen, ook in het kader van de laatste school van een richting. De heer Slob vraagt om een reactie op de opmerkingen van de Onderwijsraad hierover.

Wat hem betreft, blijft het recht op het nemen van een beslissing om van kleur te verschieten nadrukkelijk bij het bevoegd gezag, te weten het bestuur. Men moet oog hebben voor de consequenties van de mogelijkheid van kleurverschieten voor de instandhouding van andere scholen in de omgeving van de betrokken school.

De heer Slob complimenteert de staatssecretaris ervoor dat zij goede nota heeft genomen van de kanttekeningen van de Onderwijsraad bij de plannen rond nieuwbouwwijken. Hij wijst op het belang van goede definities en nadere verduidelijkingen. Het systeem moet absoluut waterdicht worden om te voorkomen dat er problemen ontstaan.

Mevrouw Lambrechts (D66) merkt op dat de materie weliswaar complex is, maar dat er veel tijd is genomen om voorstellen te doen, waardoor in deze kabinetsperiode waarschijnlijk niet meer tot afronding en invoering kan worden overgegaan. Kennelijk zijn twee periodes paars niet genoeg geweest, waardoor het moeilijk is om enthousiast te blijven.

Zij is een voorstander van richtingvrije planning en bekostiging. Zo kan aan alle richtingen, zowel de levensbeschouwelijke als de pedagogische, meer recht worden gedaan doordat ze een gelijke positie krijgen. Voorts worden de voorwaarden geschapen om aan de wensen van ouders tegemoet te komen. Zij heeft zich erover verbaasd dat een zwaar accent wordt gelegd op een promotieonderzoek waaruit blijkt dat er nog nauwelijks een probleem is op dit terrein. Als dat rapport zo zwaar meeweegt in het standpunt van de regering, had het bij de stukken moeten worden gevoegd. Mevrouw Lambrechts plaatst vraagtekens bij het resultaat van het onderzoek, ook al kan zij het niet goed beoordelen. Kan het bijvoorbeeld ook gaan om pedagogische richtingen of is het klassieke richtingbegrip gehanteerd? De suggestie in het onderzoeksrapport dat er op dit punt geen onderscheid is tussen het basisonderwijs en het voorgezet onderwijs bevreemdt haar. De diversiteit in het basisonderwijs is immers vele malen groter dan in het voortgezet onderwijs. Zij is met de Onderwijsraad van mening dat er alle reden is om te zoeken naar een systematiek die zo dicht mogelijk aansluit bij de wensen van de ouders wat betreft richtingvrije planning en bekostiging.

Ten opzichte van de huidige situatie wordt door een systematiek van ouderverklaringen meer ruimte gecreëerd om tegemoet te komen aan de werkelijke behoefte, maar het is slechts een magere verbetering. Andere verbeteringen zijn de mogelijkheid van kleurverschieten op basis van de instandhoudingsnormen in plaats van de hogere stichtingsnormen en de mogelijkheid om de prognosesystematiek op te rekken. Mevrouw Lambrechts tekent hierbij aan dat het nog niet gaat om echte richtingvrije planning. Het voorstel wordt gepresenteerd als een alternatief naast de bestaande prognosesystematiek, maar er is onduidelijkheid over het verdere traject naar richtingvrije planning. Voorts zijn er veel onduidelijkheden rond de procedure en de bekostiging. Hoe verhoudt het een zich tot het ander? Prevaleren de ouderverklaringen boven de indirecte en directe meting?

Mevrouw Lambrechts heeft zich erover verbaasd dat het openbaar onderwijs op één lijn wordt gezet met het bijzonder onderwijs, alsof het een gewone richting is. Het openbaar onderwijs voorziet immers als enige in de garantiefunctie; niet alle scholen zijn in dezelfde mate toegankelijk. Een openbare school kan dan ook niet te gemakkelijk van kleur verschieten. Zij vraagt aandacht voor de uitkomst van het laatste debat hierover en stelt dat het de voorkeur verdient dat niet alleen de eerste, maar wellicht ook de laatste school in een nieuwbouwwijk openbaar is. Het is voor haar geen reëel alternatief dat een openbare school, met name in het basisonderwijs, van kleur verschiet omdat er binnen een straal van tien kilometer een andere openbare school is. Zij stelt zich voor dat deze afstand wordt teruggebracht tot 5 kilometer. Ziet de staatssecretaris het openbaar onderwijs als een richting onder zijns gelijken of is er een bijzondere positie voor weggelegd?

Een regeling in de vorm van een wetsvoorstel vergt tijd. Mevrouw Lambrechts heeft aarzelingen bij de uitvoerbaarheid van de verschillende systemen. Zij vraagt of het mogelijk is om aan de hand van een experimentenwet na te gaan of al deze vormen van behoeftemeting naast elkaar werkbaar zijn. Dan kunnen de fouten worden gecorrigeerd en kan een wettelijke regeling worden getroffen. Voordeel is dat dan snel tot invoering kan worden overgegaan.

Mevrouw Dijksma (PvdA) staat positief tegenover het voorstel van de regering. Haar fractie koestert al lange tijd de essentiële wens dat aan ouders ruimte wordt gegeven om meer invloed uit te oefenen op het stichten van scholen. Het is dan ook van belang dat de notitie «Naar een flexibeler scholenbestand» op een aantal punten tegen het licht wordt gehouden. Het is wel zeer mager om op basis van een promotieonderzoek te concluderen dat de behoefte hieraan minder groot is dan aanvankelijk verwacht. Zij vraagt dan ook een toelichting waarop de gehanteerde veronderstellingen zijn gebaseerd.

Nu er op basis van het advies van de Onderwijsraad betreffende de ouderverklaringen een eenduidige procedure kan komen, heeft mevrouw Dijksma het gevoel dat de hardheid van de ouderverklaringen kan worden gegarandeerd. Zij heeft behoefte aan meer duidelijkheid over de consequenties van het versoepelen van de regels voor verandering van richting van basisscholen en vraagt de staatssecretaris praktisch aan te geven hoe zo'n verandering wordt gezien en wat de consequenties zijn voor het personeel van zo'n school. Op zichzelf staat zij achter het versoepelen van de mogelijkheid om van kleur te verschieten, maar het is van belang om voldoende aandacht te houden voor de praktische uitwerking.

De vraag of een laatste dan wel eerste school van een richting altijd een openbare school moet zijn, wordt praktisch beantwoord in die zin dat tot nu toe alle scholen in nieuwbouwwijken over het algemeen openbaar zijn geweest. Mevrouw Dijksma vraagt een nadere uitleg over de betekenis van de garantiefunctie. Is de veronderstelling gerechtvaardigd dat de huidige praktijk in nieuwbouwwijken ook in de toekomst van toepassing zal zijn? Voorts vraagt zij waarom wordt afgeweken van het advies van de Onderwijsraad om ook voor het leerlingenvervoer een richtingvrije planning en bekostiging in te voeren. De Onderwijsraad heeft problemen voorzien met ouderverklaringen in verband met het stichten van categorale scholen. Zal dit in de praktijk vaak aan de orde zijn, zal het meevallen of is het niet mogelijk?

De heer Rabbae (GroenLinks) staat positief tegenover de voorstellen, waarmee een poging wordt gedaan de scholen terug te brengen naar de ouders. Hij vraagt of de ouders vooral aan het begin een bepalende rol hebben en of die rol daarna min of meer is uitgespeeld. Gelet op de grondwettelijke verankering van de positie van de rechtspersoon, betwijfelt hij dat het mogelijk is dat de ouders een dominante rol krijgen ten opzichte van die rechtspersoon. Als ouders een school willen stichten met bijvoorbeeld een racistische pedagogische instelling, zijn er dan instrumenten om dit tegen te gaan? Kan pas worden ingegrepen als er praktische bewijzen zijn of is dat ook mogelijk als er indicaties in die richting zijn, bijvoorbeeld op basis van statuten?

Het voorstel om ouderverklaringen in aanwezigheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand af te leggen kan een obstakel voor ouders vormen. Is er een alternatief denkbaar waarbij de stap naar de ambtenaar van de burgerlijke stand niet hoeft te worden gezet? Zo niet, dan legt de heer Rabbae zich daarbij neer. Hij is verbaasd over de reactie van de staatssecretaris op het advies van de Onderwijsraad inzake een richtingvrije regeling voor het leerlingenvervoer. Het is immers de bedoeling dat de overheid de richting niet toetst, wat bij het leerlingenvervoer via een achterdeur wel gebeurt. Is hier niet sprake van strijdigheid?

Als ouders een nieuwe school willen stichten waarvoor nog weinig leermiddelen zijn ontwikkeld, komen de kosten voor de ontwikkeling van die leermiddelen dan volledig voor rekening van de school of zal de overheid hierbij financieel of anderszins steun verlenen?

In verband met het kleurverschieten vraagt de heer Rabbae naar de consequenties voor het personeel. Voorts vraagt hij een nadere onderbouwing van de conclusie dat het kleurverschieten van de scholen in het voortgezet onderwijs geen nadere aandacht behoeft.

De heer Cornielje (VVD) gaat in op de vraag in hoeverre er nog sprake is van een probleem. In de motie-De Cloe c.s. is immers uitgesproken dat er een discrepantie is tussen het aanbod en de vraag van ouders, terwijl er volgens een proefschrift geen discrepantie is. Het probleem is buitengewoon complex. Hij deelt nog steeds de analyse van de Onderwijsraad en vraagt de staatssecretaris om gefundeerd aan te geven of er sprake is van een discrepantie.

In het voorstel van de regering wordt vooral ingegaan op de nieuwe stichtingen en wordt het bestaande onderwijsaanbod grotendeels intact gelaten. De heer Cornielje is het ermee eens dat de instandhoudingsnorm in plaats van de hogere stichtingsnorm wordt gehanteerd, waardoor enige verruiming wordt geboden bij het kleurverschieten. Wel vraagt hij zich af wat de mogelijkheden zijn voor ouders, wanneer het bestaande onderwijsaanbod niet in overeenstemming is met het door hen verlangde onderwijs. Het massaal stichten van nieuwe basisscholen zal tot gevolg hebben dat er ook massaal scholen moeten worden gesloten. Wordt de invloed van de ouders vergroot via de medezeggenschap of via de invloed op het bestuur? Hij vraagt waarom de staatssecretaris dit niet heeft overwogen, of zij bereid is dat alsnog te doen en, zo ja, onder welke condities dat moet kunnen plaatsvinden. Dit mist hij vooralsnog in de stukken.

In het voortgezet onderwijs is een schoolstichting nauwelijks mogelijk. Daar moet worden gedacht aan invloed via de medezeggenschap en op het bestuur. Het is nog maar de vraag of de behoefte aan het stichten van scholen niet groot zal zijn, gezien de druk vanuit de samenleving op kleinschaligheid. De heer Cornielje herinnert eraan dat hij in de vorige kabinetsperiode een motie heeft ingediend om een einde te maken aan de fusiestimulering. Ouders kunnen via het bestuur aangeven dat het onderwijs kleinschalig moet worden georganiseerd. Hij sluit echter niet uit dat er behoefte ontstaat aan het stichten van categorale voorzieningen. Via de ouderverklaringen is dat echter niet mogelijk. Deze zijn immers gebaseerd op een leeftijd van 9 tot 14 jaar van de kinderen, terwijl men vijf jaar op het plan van scholen moet staan. Dit punt moet dan ook grondig worden bekeken.

De heer Cornielje staat overwegend positief tegenover de voorstellen van de regering. Die betreffen evenwel alleen de nieuwe stichtingen en niet zozeer het bestaande onderwijsaanbod, waar de grootste bottleneck is. Hij is het ermee eens dat de hoge drempel voor de omzetting wordt verwijderd. Wel vraagt hij specifieke aandacht voor de garantiefunctie van het openbaar onderwijs, dat algemeen toegankelijk moet blijven. Er kan geen sprake van zijn dat een openbare school moet sluiten, als er nog mensen zijn die het dan aangeboden onderwijs niet wenselijk vinden.

Voorts is hij het eens met uitbreiding van de keuzemogelijkheden van de planningsinstrumenten en heeft hij een voorkeur voor ouderverklaringen voor directe metingen. Ook de enquête naar verlangd onderwijs is een goed instrument. Hij is geen voorstander van indirecte meetmethoden op veronderstelde voorkeuren. Het is beter dat ouders zich uitspreken. Indien sprake is van een samenloop van een aantal instrumenten, moet prioriteit worden gegeven aan de ouderverklaring, die dan echter niet vrijblijvend kan zijn. Een op basis van ouderverklaringen gestichte school kan geen beroep doen op de positie van de laatste school van een richting, tenzij een dergelijke school zich aansluit bij een erkende richting en die identiteit aanneemt. Daarmee wordt recht gedaan aan een waardevolle invoering van het instrument van ouderverklaringen.

Indien onduidelijk is aan welke vorm van onderwijs behoefte is, moet worden gestart met een openbare school. Wat het leerlingenvervoer betreft, is de heer Cornielje het met de staatssecretaris eens. Hierbij tekent hij wel aan dat, ook als een school op basis van ouderverklaringen wordt gesticht en zich aansluit bij een erkende richting, de Wet op het leerlingenvervoer van toepassing kan zijn.

De heer Mosterd (CDA) hecht er sterk aan dat ouders kunnen kiezen voor een school die past bij hun patroon van normen en waarden. Hij heeft de indruk dat de huidige planningssystematiek ouders deze keuzemogelijkheid biedt. Veranderingen van deze systematiek mogen de keuzemogelijkheden van ouders niet beperken. Het verheugt hem dat uit onderzoek blijkt dat de in de motie-De Cloe c.s. uitgesproken vrees niet wordt bewaarheid. Hij staat positief tegenover de insteek van het voorstel van de regering om de huidige planningssystematiek te behouden en een aantal maatregelen door te voeren om de flexibiliteit in de planning te vergroten en zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de ouders.

Ouderverklaringen moeten goed worden getoetst, zodat duidelijk is dat het reële keuzen en harde verklaringen betreft. Het is ook van belang dat bestaande richtingen gebruik kunnen maken van ouderverklaringen, zodat er geen discussie kan ontstaan over het bevoordelen van richtingen of groepen, nu de regering bij samenloop van systemen voorrang wil geven aan het systeem van de ouderverklaringen boven het systeem van de indirecte meting.

Het argument dat in het systeem van de ouderverklaringen geen vergoeding voor het leerlingenvervoer mogelijk is omdat er niet kan worden getoetst aan de richting, gaat niet op als scholen van een bestaande richting via deze verklaringen kunnen worden gestart. Als een gering aantal scholen die niet tot een bepaalde richting behoren via ouderverklaringen wordt gesticht, gaat het argument wel op. De vraag is echter of die scholen verstoken kunnen blijven van vergoedingen voor het leerlingenvervoer dan wel of de identiteit van de scholen op een andere wijze toetsbaar is.

In verband met de mogelijkheid van de toepassing van ouderverklaringen in het voortgezet onderwijs vraagt de heer Mosterd of het stichten van een categorale vmbo theoretische leerweg en een categoraal gymnasium gemakkelijker mogelijk wordt en of dat problemen kan veroorzaken voor de andere onderwijsvormen.

Hij acht het juist dat voor het kleurverschieten de instandhoudingsnorm en niet de hogere stichtingsnorm wordt gehanteerd. Ook onderschrijft hij dat maatregelen worden genomen tegen oneigenlijk gebruik van een laatste school van een richting. De wens van ouders, het bestuur en het personeel van een school om van kleur te verschieten moet niet door een hogere stichtingsnorm worden belemmerd. Wel is een zorgvuldige procedure nodig. Zal alleen worden bekeken of er wordt voldaan aan het getalscriterium of zal ook een duidelijke procedure rond het kleurverschieten worden afgesproken, waarin tevens aandacht wordt geschonken aan personele problemen? Moeten er op dit punt aanvullende eisen worden gesteld?

Het lijkt logisch om in het geval van grote nieuwbouwlocaties aan te sluiten bij een net daarvoor gestichte school in een andere nieuwbouwlocatie. Wel moet objectief duidelijk zijn dat die vergelijking de werkelijkheid beter benadert dan een andere vergelijking, bijvoorbeeld met de scholen in de gehele gemeente. Uitgangspunt moet steeds zijn dat de nieuwe afwegingsmogelijkheid reëel is.

De heer Mosterd heeft in het algemeen overleg over de samenwerkingsschool aangegeven grote moeite te hebben met de samenwerkingsschool als reguliere variant. Gelet op het voorliggende voorstel en de drie verruimingsmogelijkheden, met name de mogelijkheid van de stichting van een school in een nieuwbouwwijk, vraagt hij zich af of dit niet voldoende is en of de discussie over de reguliere variant nog nodig is. Er zal nog wel een discussie moeten worden gevoerd over de mogelijkheid om bestaande problemen op te lossen via de samenwerkingsschool. Hij is er een voorstander van dat de systematiek na drie of vijf jaar wordt geëvalueerd.

De heer Van der Vlies (SGP) schetst de lange voorgeschiedenis van het voorstel van de regering. Het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de voorkeuren van ouders, ontvangt op zichzelf begrip en steun bij zijn fractie. Zijn ideaalbeeld, de openbare school met de bijbel, gaat een stap verder, maar wijkt ook af van de werkelijkheid, waarin door zijn fractie overigens constructief en harmonisch wordt meegewerkt aan het onderwijsbestel en waarin ook andere godsdienstige stromingen volledig en volwaardig aan bod moeten komen. Het is dan ook goed om de vrijheid van de ouders zodanig in te richten dat zij kunnen kiezen voor scholen die aansluiten op het door hen verlangde onderwijs. Hij staat op zichzelf positief tegenover de voorgestelde tussenvorm en neemt er met erkentelijkheid kennis van dat het mogelijk blijft dat ouders kiezen voor een school of zich groeperen in een rechtspersoon die via de planning, stichting en inrichting opteert voor honorering van een initiatief.

Hij vraagt naar de bindendheid van de ouderverklaring. Er mag geen misverstand over bestaan dat een ouder die een schoolstichting op grond van ouderverklaring mede mogelijk heeft gemaakt, niet daarvan mag kunnen weglopen binnen een redelijk te achten tijdvak. De kostencomponenten van de stichting van een school via het reguliere traject versus via ouderverklaringen lopen fors uiteen. Is dit reëel en hoe zal erin worden voorzien dat er geen strategisch gedrag optreedt?

De heer Van der Vlies steunt de eerder gemaakte opmerkingen over de aanspraak op de laatste school van een richting. Een probleem is dat in de prognosticering van een school van een erkende richting wordt uitgegaan van de gegevens van de ouders in een gemeente respectievelijk de leerlingpopulatie op de basisschool ten opzichte van het voortgezet onderwijs, terwijl het ook mogelijk wordt om scholen te stichten op basis van ouderverklaringen. Als gevolg van de verschillende meetmethoden kunnen er dubbeltellingen ontstaan. Hoe zal dit worden tegengegaan? Voorts vraagt hij hoe moet worden omgegaan met de completering van scholengemeenschappen. Wat het kleurverschieten betreft, is hij van mening dat het bevoegd gezag de kleur draagt en dat ouders die niet terzijde kunnen schuiven. Als zij dat wel willen, zal de weg van de ouderverklaring moeten worden gevolgd, waardoor het probleem van de ene groep ouders wordt verplaatst naar de andere groep ouders. Daarmee zal zorgvuldig moeten worden omgegaan. Ook de rechtspositie van het personeel kan men niet zomaar terzijde schuiven.

De heer Van der Vlies vraagt hoe de staatssecretaris na dit algemeen overleg verder zal gaan met de voorbereiding en implementatie van voorstellen die eventueel nog moeten leiden tot wetswijzigingen op onderdelen.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris schetst dat het idee van de richtingvrije planning in combinatie met de ouderverklaringen in het voortraject zowel in het veld als in de Kamer veel sympathie ontmoette, maar dat er bestuurlijk en technisch nog haken en ogen zaten aan een volledig op richtingvrije planning gebaseerd stelsel van stichting en instandhouding. Inmiddels ligt er een voorstel op hoofdlijnen voor, waarbij dankbaar gebruik is gemaakt van het sinds 1993 beschikbare materiaal. Zij onderschrijft volop dat er sprake is van een grondwettelijke vrijheid van richting en een zo gering mogelijke bemoeienis van de overheid bij het richtingbegrip. Een aantal vraagstukken kan evenwel nog worden verbeterd, waartoe voorstellen aan de Kamer zijn voorgelegd. De staatssecretaris constateert dat deze voorstellen breed worden onderschreven in die zin dat de vraagstukken moeten worden aangepakt. Zij streeft ernaar dat het wetsvoorstel net na het zomerreces aan de Kamer kan worden voorgelegd, zodat de behandeling ervan nog in deze kabinetsperiode kan worden afgerond.

Zij is het met de Onderwijsraad eens dat er reden is om iets te doen op het principiële punt van de mate van overheidsbemoeienis met het richtingbegrip. Los van de uitkomsten van de onderzoeken over de mate van discrepantie tussen de voorkeuren van ouders voor verlangd onderwijs en het bestaande aanbod, vindt zij het zeer nuttig om het wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen en mogelijke verbeteringen aan te brengen. Weliswaar wordt met de voorstellen een geleidelijke weg gevolgd, maar het is de bedoeling dat er een betekenisvolle stap wordt gezet. Er wordt zeer scherp gemanoeuvreerd naar de eindsituatie die men voor ogen heeft, te weten de school aan de ouder.

De staatssecretaris wil de Onderwijsraad nadrukkelijk volgen in de duidelijke advisering om ook in de wijze waarop de verbeteringsvoorstellen worden ingezet nadrukkelijk prioriteit te leggen bij de aanvraag die uitgaat van de ouderverklaring, wanneer aanvragen mogelijkerwijs samenlopen. Aan de hand van de evaluatie van de betekenis van en ervaring met de nieuwe mogelijkheden kan vervolgens worden bekeken of verdere stappen in die richting kunnen worden gezet. In eerste instantie wil de staatssecretaris zich richten op de betekenisvolle stappen die op dit moment voorliggen.

Zij constateert dat er forse steun is voor de voorstellen van de regering en stelt zich voor dat er wordt gewerkt aan de verdere uitwerking, waarbij een aantal vragen in de memorie van toelichting en het wetsvoorstel zal worden beantwoord. Zij spreekt de hoop uit dat zowel de Tweede als de Eerste Kamer eraan meewerkt dat het wetsvoorstel nog voor het einde van deze kabinetsperiode kan worden afgerond. Dan is er sprake van een drieslag van de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs, de samenwerkingsschool en de flexibilisering van het scholenbestand. De staatssecretaris benadrukt dat zij deze voorstellen niet ziet als een eindstation, maar als betekenisvolle stap op weg naar het eindperspectief van de richtingvrijheid in het stelsel van stichting en instandhouding van voorzieningen.

Het is de bedoeling het verlangd onderwijs beter en directer te laten aansluiten op het onderwijsaanbod, waarbij de voorkeuren van de ouders bepalend moeten zijn voor het aanbod. De stelling dat de eerste en de laatste school in een nieuwbouwwijk per definitie openbaar moeten zijn, doet onnodig afbreuk aan deze benadering. De garantiefunctie van het openbaar onderwijs is wettelijk vastgelegd. In alle nieuwe gebieden waar in de afgelopen jaren schoolstichting heeft plaatsgevonden, is juist vanwege de regelgeving gekozen voor het openbaar onderwijs. De Onderwijsraad kiest ervoor dit automatisme te verlaten. De staatssecretaris zal graag de huidige wettelijke garantiefunctie en de invulling van de aparte grondwettelijke positie van het openbaar onderwijs in voorkomende gevallen verbreden naar de door de Onderwijsraad aangegeven situatie. In de memorie van toelichting zal op dit punt worden ingegaan. In het wetsvoorstel zal een voorziening worden getroffen, opdat in die gevallen dat onduidelijkheid bestaat over de gewenste signatuur en/of stichtingsinitiatieven uitblijven, kan worden gestart met een openbare school. Na wijziging van de Grondwet kan overigens ook de samenwerkingsschool uitkomst bieden. De staatssecretaris zal er nog over nadenken op welk moment het terugbrengen van de afstand tot de volgende openbare school kan worden behandeld. Zij wil de eerder genoemde vraagstukken zodanig behandelen dat, als dergelijke situaties zich voordoen, nadrukkelijk van tevoren van gedachten is gewisseld met de Kamer over de vraag hoe deze situaties zich tot elkaar verhouden. Een en ander zal praktisch worden aangegeven, zodat hierover duidelijkheid bestaat bij de behandeling van het wetsvoorstel. Overigens kunnen ouders zich tot de overheid c.q. de gemeente richten om een openbare school te stichten.

Het is mogelijk dat ouders een ouderverklaring hebben ingediend op een dubieuze grondslag. De overheid heeft hierin een nadrukkelijke en directe taak. Zij zal bij de stichting de grondslag niet actief toetsen, ongeacht of die levensbeschouwelijk of pedagogisch-didactisch is. Door iedere school zullen evenwel de beginselen van de Nederlandse rechtsstaat altijd in acht moeten worden genomen. Als aan deze uitgangspunten niet wordt voldaan, komt de rol van de overheid weer aan de orde. Het is dan ook uitgesloten dat aan racistische richtingen via het Nederlandse onderwijs vorm wordt gegeven, ongeacht het aantal ouderverklaringen. Desgevraagd bevestigt de staatssecretaris dat uiteindelijk bij elke vraag om erkenning, ongeacht de basis ervan, de fundamentele uitgangspunten worden getoetst aan de Nederlandse wet- en regelgeving en dat er een moreel oordeel wordt gevormd naar aanleiding van de confrontatie tussen de initiatiefnemer en de Nederlandse wet. Er kan spanning zijn tussen de artikelen 1 en 23 van de Grondwet. De staatssecretaris staat op het standpunt dat de overheid daarop scherp moet toezien en die spanning transparant moet maken voor de volksvertegenwoordiging, waarna een keuze zal moeten worden gemaakt.

De stichtingsnormen zijn in 1993 voor vijf jaar vastgesteld en in 1998 definitief in de wet opgenomen. De staatssecretaris ziet geen aanleiding om deze normen te herzien. De bewuste keuze voor lage instandhoudingsnormen en relatief hoge stichtingsnormen heeft geleid tot een evenwichtig gespreid scholenbestand. Zij streeft evenmin naar verdere schaalvergroting. Bezwaar tegen het verlagen van de stichtingsnormen is dat dit kan leiden tot versnippering van het aanbod en herintroductie van kleine dure scholen. Zij zoekt dan ook een balans in dit vraagstuk.

Voor de ontwikkeling van nieuwe leermiddelen kunnen startende scholen met een eigen grondslag een beroep doen op de schoolbegeleidingsdiensten, alsmede op materialen via de SLO en handreikingen voor kleine pedagogische richtingen. De schoolbegeleidingsdiensten werken veel meer vraaggericht, hetgeen betekent dat op de vragen van die scholen zal moeten worden ingegaan. Bij de SLO en de onderwijsondersteuning is eenzelfde ontwikkeling naar meer vraaggestuurd werken zichtbaar. De besluitvorming in deze richting is voortdurend bekrachtigd.

Als een school die op basis van ouderverklaringen is gesticht, met opheffing wordt bedreigd, kan geen beroep worden gedaan op de uitzondering voor de laatste school van een richting, ook niet door kleurverschieten, in verband met mogelijk strategisch gedrag. Uiteindelijk is de ouderverklaring het richtinggevende instrument in het onderwijs in die zin dat er scholen komen op basis van de wensen van de ouders. Tegelijkertijd kiest de staatssecretaris ervoor, ook wat het leerlingenvervoer betreft, om via een beheersingsmaatregel de mogelijkheid in te perken dat het nieuwe instrument te ruimhartig wordt ingezet in het geval dat bepaalde vraagstukken al spelen. Er zal voortdurend worden gemonitord of het nagestreefde doel wordt gediend en of te streng wordt opgetreden. Er kan evenwel snel een relatie worden gelegd met nevenverschijnselen in het onderwijs waardoor bepaalde vraagstukken ontstaan. Zij wil dan ook met de Kamer van gedachten wisselen over de vraag hoe hierin een balans kan worden bereikt. Alle mogelijkheden tot oprekken zullen worden verkend voordat het wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd. De staatssecretaris verwacht op korte termijn met de Kamer van gedachten te kunnen wisselen over de «bevriezing» voor een periode van vijf jaar dat men op het plan van scholen moet staan als het een categorale school voor voortgezet onderwijs betreft. Met name voor het vmbo geldt dat er een herschikkingsoperatie gaande is waardoor een aantal tijdelijke maatregelen nodig is. Zij hoopt dat deze maatregelen niet te lang meer hoeven te duren. Zij zal de hoofdlijnen van het beleid voor de planprocedurele VO-toetsingskaders voor het zomerreces aan de Kamer voorleggen.

In verband met de vraag of de ouderverklaring een betrouwbaar instrument is bij de stichting van een categorale school voor voortgezet onderwijs, merkt de staatssecretaris op dat dit het geval is. Verder is tot nog toe geen sprake van een toename van de behoefte aan categorale scholen. Zij kan op dit moment niet overzien of zo'n toename zich zal voordoen als de bevriezing wordt opgeheven. Verondersteld wordt nog steeds dat in het voortgezet onderwijs een evenwichtig geheel van voorzieningen aanwezig is en dat er geen enorme hausse van ouderverklaringen zal ontstaan waarin wordt gevraagd om categorale scholen. De staatssecretaris stelt voor dat dit punt wordt besproken in het kader van de planningssystematiek en wel voor het zomerreces, voordat het plan van scholen voorligt en voordat het wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd. Het voorstel voor de samenwerkingsschool is nog nodig, want door de introductie van de ouderverklaringen krijgen de bestaande scholen niet zonder meer een wettelijke grondslag.

In verband met het kleurverschieten, de positie van ouders in bestaande scholen en de invloed op de grondslag merkt de staatssecretaris op dat zij zich heeft ingespannen om niet in een uitzichtloze grondwettelijke discussie te geraken en dat zij ook met dit voorstel buiten een dergelijke discussie wil blijven. Zij constateert dat er een breed draagvlak is voor de door haar voorgestane inzet. Inhoudelijk wil zij de positie van de ouders versterken zoals voorgenomen in het regeerakkoord. Eind april krijgt de Kamer een notitie over de medezeggenschap en de positie van de ouders op basis waarvan breed kan worden gediscussieerd over die positie. Als men niet het traject volgt dat door de Onderwijsraad gestalte is gegeven, moet worden gevreesd dat het voorstel voor de samenwerkingsschool en deze voorstellen stranden in een uitzichtloze grondwettelijke discussie, terwijl de staatssecretaris verwacht dat uiteindelijk ervoor zal worden gekozen om het initiatiefrecht van de oudergeleding te versterken. Er zijn situaties denkbaar waarin sprake is van conflicten tussen ouders en het bevoegd gezag. Zij stelt voor dat dergelijke situaties worden verkend bij de notitie over de medezeggenschap en de positie van de ouders in het kader van het bredere vraagstuk van de medezeggenschap in het onderwijs. Hierbij tekent zij aan dat deze discussie al afgerond zal zijn voordat het wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd. Zij gaat ervan uit dat de Kamer nog voor het zomerreces haar conclusies kan trekken naar aanleiding van de discussie over de medezeggenschap en de positie van de ouders en dat daarna spijkers met koppen kunnen worden geslagen.

Wanneer het bevoegd gezag besluit de grondslag van de school te veranderen, wordt het besluit niet meer getoetst door de overheid, ook in verband met de vrijheid van richting. Wat de positie van het personeel betreft, verwijst de staatssecretaris naar het protocol inzake gewetensbezwaarde werknemers. Dit punt zal worden betrokken bij de gevolgen van kleurverschieten, wanneer het wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd. Verandering van kleur kan consequenties hebben voor het personeel. Er moet dan ook zeer zorgvuldig worden omgegaan met de belangen van dat personeel, met name diegenen die niet in staat zijn de overgang mee te maken. Overigens hebben de personeelsgeleding en de oudergeleding adviesbevoegdheid betreffende het besluit tot verandering van de grondslag van de school en instemmingsbevoegdheid betreffende de gevolgen van het besluit. Een en ander zal opnieuw worden beschreven in de memorie van toelichting.

Bij het voortgezet onderwijs leeft de veronderstelling dat er zich daar minder problemen zullen voordoen dan in het primair onderwijs op het moment van kleurverschieten. In de praktijk zijn er geen signalen dat kleurverschieten in het algemeen tot problemen leidt. De staatssecretaris zegt toe dat, voordat het wetsvoorstel aan de Kamer zal worden voorgelegd, zal worden verkend of er meer gevallen bekend zijn dan het ene geval in Amsterdam waarbij er wel problemen waren. Bij de uitwerking zal ook worden ingegaan op de hardheid en de controle van de ouderverklaringen. Wat het leerlingenvervoer betreft, is inderdaad sprake van een duidelijk dilemma: wel een vergoeding voor leerlingenvervoer in het geval van een school van een richting en geen vergoeding in het geval van een school op basis van ouderverklaringen. Uit een oogpunt van de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven voor leerlingenvervoer is evenwel hiervoor gekozen, omdat de effecten en risico's niet kunnen worden ingeschat. Ook op dit punt zal worden gemonitord en verkend hoe hiermee nader moet worden omgegaan. De staatssecretaris zal de overwegingen nogmaals opschrijven, maar kan niet toezeggen dat er bij het wetsvoorstel al een oplossing zal zijn gevonden.

De achterliggende onderzoeken hebben feitelijke en objectieve resultaten opgeleverd. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat er een grote diversiteit aan scholen is, dat ouders een grote mate van keuzevrijheid hebben en dat er geen grote discrepantie is tussen het verlangde onderwijs en het onderwijsaanbod. Toepassing van de experimentenwet is alleen mogelijk voor onderwijskundige experimenten, waarbij wordt afgeweken van inrichtingsvoorschriften. De staatssecretaris verwacht dat het wetsvoorstel in het najaar door de Tweede en Eerste Kamer kan zijn behandeld.

Nadere gedachtewisseling

De heer Slob geeft het groene licht voor de verdere uitwerking. Hij kondigt aan dat bij de uitwerkingsvoorstellen zijn aandacht in het bijzonder zal uitgaan naar de ouderverklaringen en het punt van het waterdichte en valide systeem en de controle daarop. Hij heeft er begrip voor dat de staatssecretaris de discussie over het kleurverschieten wil voorkomen. Er kunnen evenwel binnen scholen spanningen ontstaan. Het moet dan ook duidelijk worden wie het beslissingsrecht heeft indien er problemen ontstaan. Naar zijn mening moet dat beslissingsrecht bij het bevoegd gezag liggen. Uitgangspunt is dat de school van de ouders is, maar in het bijzonder onderwijs stellen de ouders uiteindelijk het bestuur van verenigingen samen en spelen zij er nadrukkelijk een rol in. In die zin zijn hun rechten gewaarborgd. Hij heeft geen behoefte aan een discussie over een eventuele verplichting door de wetgever dat eenderde van de leden van een stichtingsbestuur door of namens de ouders wordt gekozen. Hij wil voorkomen dat ouders en personeelsleden die van harte achter de identiteit van de school staan, worden gepasseerd door een meerderheid van ouders. Hij blijft dan ook op het standpunt staan dat het beslissingsrecht uiteindelijk moet liggen bij het bevoegd gezag in het geval van mogelijk kleurverschieten. Hij hoopt dat een worst-casescenario van een conflict tussen ouders en het bevoegd gezag in de praktijk kan worden voorkomen. Dat kunnen scholen doen door overtuigend inhoud te geven aan hun identiteit en wervend op te treden tegenover de ouders, zodat er geen vervreemding binnen de school ontstaat.

De heer Slob wacht met belangstelling de uitwerking af en dringt aan op een goede koppeling tussen deze voorstellen en de notitie over de medezeggenschap en de positie van de ouders.

Mevrouw Lambrechts is van mening dat, als het wetsvoorstel na het zomerreces aan de Kamer wordt voorgelegd, het nog in deze kabinetsperiode kan worden afgerond. Zij begrijpt dat een experimenteerartikel niet mogelijk is. Doordat er veel planningssystemen naast elkaar ontstaan, is niet zeker of dat in de praktijk tot de gewenste duidelijkheid zal leiden, ook voor het veld. Kan in de memorie van toelichting meer duidelijkheid worden gegeven over het verdere perspectief? Het voorstel is een, magere, stap in de goede richting. Zij handhaaft het perspectief van een richtingvrije planning en bekostiging en verwacht een eenduidig traject waarin de verschillende systemen niet naast elkaar blijven bestaan.

Wat het kleurverschieten betreft, ligt het zwaartepunt bij de ouders. Mevrouw Lambrechts erkent dat het vraagstuk complex is en hecht eraan dat het gekoppeld blijft aan dit dossier en dat de algemene discussie over de medezeggenschap en de positie van ouders niet daarmee wordt belast. Wat de positie van het openbaar onderwijs betreft, wacht zij de nadere uitwerking af. Uitgangspunt blijft dat het openbaar onderwijs een gegeven is en binnen de bereikbaarheid van ouders en kinderen moet vallen. De straal van 10 kilometer dient daartoe dan ook te worden teruggebracht tot 5 kilometer. Overigens kan dit bijvoorbeeld ook vorm krijgen in een samenwerkingsschool.

Mevrouw Dijksma bevestigt dat er wat haar fractie betreft forse steun is voor de notitie. Zij ziet graag dat het wetsvoorstel nog in deze kabinetsperiode wordt afgerond en in werking treedt. Wat het openbaar onderwijs betreft, is het verstandig dat de staatssecretaris de lijn van de Onderwijsraad wil volgen in die zin dat, als er in nieuwbouwwijken geen stichtingsinitiatieven zijn, automatisch een openbare school wordt gesticht als eerste school. De samenwerkingsschool kan een optie zijn. Mevrouw Dijksma steunt de suggestie om de consequenties te bezien van het terugbrengen van de straal van 10 tot 5 kilometer.

Duidelijk is dat het strengere optreden inzake het leerlingenvervoer en de laatste school van een richting te maken heeft met het voorkomen van strategisch gedrag. Zij kan zich voorstellen dat de kwestie van het leerlingenvervoer nader wordt bekeken. Het is mogelijk dat er juridische problemen ontstaan, wanneer scholen verschillend worden behandeld. De financiële situatie van de gemeenten is weliswaar een gerechtvaardigd argument voor voorzichtigheid, maar er moet goed worden nagegaan welke rechten en plichten men heeft.

Mevrouw Dijksma is het ermee eens dat de instandhoudingsnorm wordt gehanteerd in plaats van de stichtingsnorm voor het kleurverschieten. Er zijn evenwel nog zoveel losse eindjes dat zij vermoedt dat de discussie bij het wetsvoorstel grotendeels daarover zal gaan: niet alleen de arbeidsvoorwaarden voor het zittend personeel, maar ook de gezagsverhoudingen, mogelijke conflicten en het primaat van de ouders. Wanneer er meer duidelijkheid is over andere dossiers, bijvoorbeeld de medezeggenschap, kan wellicht een tussenbalans aan de Kamer worden gezonden voordat het wetsvoorstel wordt voorgelegd. Overigens is zij van mening dat de discrepantie tussen het verlangd onderwijs en het onderwijsaanbod moet worden verminderd.

De heer Rabbae constateert dat een aantal cruciale vragen op een later moment zal worden beantwoord. Ook voor het leerlingenvervoer moet het principe gelden van gelijke behandeling van alle scholen en moet het geld een secundair punt zijn. Hij verwacht dan ook dat de staatssecretaris een creatieve oplossing zal vinden, zodat de financiële lasten niet op de gemeenten drukken.

De heer Cornielje is het met de staatssecretaris eens dat het niet zozeer draait om de mogelijke discrepantie tussen de vraag naar en het aanbod van onderwijs, maar vooral om het principe dat wordt aangesloten bij de wens van de ouders. Zijns inziens moet dat niet alleen voor nieuw te stichten scholen gelden, maar ook voor de bestaande scholen. De voorstellen hebben echter vooral betrekking op nieuw te stichten scholen, wat betekent dat de nieuwe systematiek van toepassing zal zijn op een relatief beperkt aantal scholen.

Hij wacht het aangekondigde wetsvoorstel met belangstelling af en staat er overwegend positief tegenover. Wel signaleert hij een aantal knelpunten. Met «een vergelijkbare wijk» moet niet worden gedoeld op de gemeente waar een dergelijke wijk wordt gebouwd, maar op een vergelijkbare Vinex-wijk.

Voorts wacht hij de nadere informatie over de positie en de garantiefunctie van het openbaar onderwijs af. Als er onduidelijkheid is over de behoefte, zal de eerste school een openbare school moeten zijn. Als toekomstige bewoners evenwel op basis van ouderverklaringen aangeven dat er behoefte is aan een bijzondere school, is het reëel dat daaraan tegemoet wordt gekomen. Voor het verkleinen van de straal van 10 tot 5 kilometer zal eerst een nadere onderbouwing moeten worden gegeven, waarbij ook de consequenties voor de rest van Nederland worden aangegeven. Uitgangspunt moet zijn een redelijk voorzieningenaanbod dat redelijk bereikbaar is.

Ook bij het leerlingenvervoer moet sprake zijn van gelijke behandeling. Het zal moeilijk zijn om dat juridisch uit te werken. Een mogelijkheid is dat deze gevallen uiteindelijk ter beoordeling aan de gemeente worden voorgelegd, ook om juridische redenen. Het betekent weliswaar een inbreuk op het huidige leerlingenvervoer, maar de kosten mogen niet op de gemeenten worden afgewenteld zonder dat er middelen aan het gemeentefonds worden toegevoegd.

De heer Cornielje constateert dat het voorstel niet tegemoetkomt aan de kern van de problematiek die in de motie-De Cloe c.s. is aangegeven, te weten dat het totale scholenbestand niet in overeenstemming is met de onderwijsvraag van de ouders. De alternatieve route in het regeerakkoord loopt via de versterking van de positie van de ouders via de lijn van de medezeggenschap en de lijn van het bestuur. In de notitie wordt hier niet op ingegaan. In ieder geval zal er een oplossing moeten worden gevonden. Hij betreurt het dat de heer Slob, in tegenstelling tot eerder de heer Schutte en de heer Koekkoek (CDA), niet duidelijk aangeeft dat eenderde van een stichtingsbestuur moet bestaan uit een vertegenwoordiging van de ouders. Hij hoopt dat in een volgend overleg die duidelijkheid wel zal komen.

Bijzondere scholen hebben het recht leerlingen al dan niet toe te laten. Uitgangspunt blijft voor de heer Cornielje dat eenmaal tot een school toegelaten leerlingen gelijkwaardig worden behandeld, zowel wat de medezeggenschap als het bestuur betreft.

De heer Mosterd staat sympathiek tegenover het voorstel en is blij dat in de praktijk blijkt dat de discrepantie in de praktijk niet zo groot is als eerder is verondersteld. Als uit andere publicaties het tegendeel blijkt, zal hij zijn standpunt opnieuw bepalen.

Wat de suggestie betreft om eenderde van een stichtingsbestuur te laten bestaan uit een vertegenwoordiging van de ouders, ziet hij niet in dat er een blijvend probleem kan ontstaan in een school dat de ouders en het bestuur verschillende kanten kiezen. Er zal een regeling moeten worden getroffen zodat men dezelfde kant opgaat.

Hij constateert dat een groot aantal knelpunten nader zal worden onderzocht, zoals het leerlingenvervoer en het kleurverschieten. Voorts neemt hij er kennis van dat op een ander moment, voordat het wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd, in het kader van de planningssystematiek zal worden teruggekomen op de kwestie van de categorale scholen in het VO en dat de resultaten daarvan zullen worden verwerkt in het wetsvoorstel.

De heer Van der Vlies neemt kennis van de toezegging dat in de memorie van toelichting omstandig zal worden ingegaan op de vragen over de ouderverklaringen. Een aantal zaken moet nog worden uitgewerkt alvorens het wetsvoorstel op dat punt zonder meer aanvaardbaar is. Het instrument ontmoet evenwel sympathie.

Een school met een identiteit dient zelf voor die identiteit te staan en er iets van te maken. Wel moet men er iets van kunnen merken. Het thema kleurverschieten is het formeel erkennen van een proces dat al achter de rug is. Het bestuur draagt de identiteit en kan ten principale niet overruled worden door de ouders om het proces te keren. Daartoe beschikt het bestuur over het benoemings- en het toelatingsbeleid. Als relatief veel ouders in een school een andere identiteit willen, heeft dat ook te maken met het toelatingsbeleid. In de praktijk kan het evenwel voorkomen dat leerlingen om valide redenen worden toegelaten, terwijl de ouders geen binding hebben met de grondslag van de school. De heer Van der Vlies heeft dan ook gemengde gevoelens op dit punt. Het primaat is aan het bevoegd gezag, maar er kan in de praktijk een probleem zijn, waarmee zorgvuldig zal moeten worden omgegaan. Dan is het een kwestie van eerlijkheid om het verschoten zijn van de kleur te formaliseren.

Er is nog het spanningsveld van een meerderheid en een minderheid. Ook de heer Van der Vlies heeft de beleidsstukken van de staatssecretaris nodig over de positie van de ouders en de medezeggenschap in het onderwijs. Op dat punt zijn nog geen conclusies getrokken. Hij acht het mogelijk dat hij het niet in alle opzichten eens zal zijn met de woordvoerders van andere fracties wat de verhoudingen betreft tussen de ouders en het bestuur. Overigens is hij van mening dat een zichzelf respecterend bestuur zich tot het uiterste moet inspannen om bij vacatures bestuursleden uit de ouders van de leerlingen te doen toetreden.

De heer Van der Vlies pleit ook voor zorgvuldigheid op het punt van het leerlingenvervoer. Als er een kostenplaatje hangt aan het reizen naar de school, zullen de betrokken ouders net als andere ouders een tegemoetkoming moeten ontvangen. Het gemeentebestuur kan deze kosten echter niet blijven dragen zonder dat daarvoor een regeling wordt getroffen.

De staatssecretaris hoopt op de medewerking van allen, opdat het wetsvoorstel voor het begin van het nieuwe jaar ook in de Eerste Kamer kan zijn behandeld. Zij ziet uit naar de gedachtewisseling over de notitie over de medezeggenschap en de positie van de ouders met het oog op hun positie binnen de bestaande scholen.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel zal naar verwachting vooral worden gesproken over het kleurverschieten en over verdergaande stappen. Eind april zal de notitie over de medezeggenschap en de positie van de ouders met de Kamer worden besproken. Voorts zal worden bekeken welke verbeteringen gewenst en mogelijk zijn, ook op het punt van de tekst over kleurverschieten. Het zou jammer zijn als de brede overeenstemming over het respecteren van de positie van de ouders verloren gaat als gevolg van een onderwijs- en juridische discussie over het kleurverschieten.

De staatssecretaris blijft streven naar een grote mate van transparantie van het verdere perspectief. Deze voorstellen betreffen verbeteringen om ouders meer mogelijkheden te geven om hun directe betrokkenheid bij de school vorm te geven. Zij zal zich beraden op een creatieve oplossing die leidt tot een beheersbare situatie van het leerlingenvervoer. Het vraagstuk is ingewikkeld. Scholen mogen niet ongelijk worden behandeld. De gemeenten toetsen altijd de grondslag van de scholen, zoals neergelegd in de statuten. Er moet zodanige oplossingen worden gevonden dat gemeenten niet worden geconfronteerd met gedecentraliseerde problemen van de rijksoverheid. In de komende tijd zal worden verkend wat op dit punt mogelijk is.

Wat de garantiefunctie van het openbaar onderwijs betreft, volgt de staatssecretaris de Onderwijsraad. Als er geen voorstellen zijn van ouders en er ook overigens geen aanbod tot stand komt, komt eerst het openbaar onderwijs aan bod. Tegelijkertijd wordt de optie van de samenwerkingsschool besproken. Het terugbrengen van de straal van 10 tot 5 kilometer voor openbaar basisonderwijs kan grote gevolgen hebben voor de evenwichtige spreiding van onderwijsvoorzieningen. Deze gevolgen zullen in kaart worden gebracht, waarna daarover een standpunt kan worden ingenomen.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie).

Naar boven