25 163
Wijziging van de Wet op de studiefinanciering onder meer in verband met correctie op de berekening van de aanvullende beurs, alsmede van onder meer de Wet tegemoetkoming studiekosten in verband met enkele technische wijzigingen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 4 februari 1997

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen afdoende beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

A. WETSVOORSTEL IN DIRECTE ZIN

1.1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het reparatievoorstel van harte. Een bescheiden vermindering van de eenvoud in ruil voor meer rechtvaardigheid, noemt de regering de correctie op de berekening van de aanvullende beurs. Dat zijn woorden die de leden van de PvdA-fractie aanspreken. Zij spreken de hoop uit dat het onderhavige wetsvoorstel zo snel mogelijk kan worden geïmplementeerd.

Bij de nadere analyse van de werking van de Wet student op eigen benen, waarin een nieuwe regeling was getroffen voor de invloed van het ouderlijk inkomen op de toekenning van studiefinanciering is gebleken, dat studenten met alleenstaande ouders in de tariefgroepen 4 en 5 in een nadelige positie raken ten opzichte van studenten met ouders in de tariefgroepen 2 en 3. De leden van de CDA-fractie stemmen in met de door dit wetsvoorstel aan te brengen correctie, via de verhoging van de vrije voet van 23 000 gld. naar 30 000 gld., uiteraard wanneer geen sprake is van een dubbele vrije voet. De vergroting van de rechtvaardigheid mag inderdaad zwaarder wegen dan de eenvoud, ook al omdat dat laatste begrip te vaak is gebruikt om budgettaire motieven te verdoezelen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wijzigingen van de Wet op de studiefinanciering (WSF) en de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS).

De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het betreft hier een reparatie van vereenvoudigde regels, waarvan de gevolgen in sommige gevallen veel harder aankwamen dan tevoren was gedacht. Een verdere toespitsing, dus verdere detaillering.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Tevens hebben deze leden met belangstelling kennis genomen van de in een brief van 28 januari 1997 verwoorde toezegging van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dat hij zal bezien of een speciale voorziening wenselijk en mogelijk is met betrekking tot de leerlingen van de vbo-opleiding edelmetaal te Schoonhoven.

De leden van de GPV-fractie hebben met instemming kennis genomen van deze voorstellen. Terecht worden de onbillijke gevolgen van de vereenvoudigde berekening van de korting wegens ouderlijk inkomen op de aanvullende beurs weggenomen. De consequentie is wel dat er opnieuw differentie ontstaat tussen tariefgroepen, hetgeen ten koste gaat van de met de Wet student op eigen benen bereikte eenvoud. Deze leden kunnen echter van harte instemmen met de opmerking die de regering in dit verband maakt, namelijk dat bij de afweging tussen rechtvaardigheid en eenvoud van deze regeling, de vergroting van de rechtvaardigheid samengaat met een vermindering van de eenvoud. Vereenvoudiging, zo merken deze leden op, dient dáár op te houden waar de rechtvaardigheid al te zeer in het geding is.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich wel af waarom niet eerder is overwogen studerenden met ouders in tariefgroep 4 en 5 te compenseren. Had niet voorzien kunnen worden dat deze groepen relatief meer nadeel ondervinden van de vereenvoudigde berekeningsmethode?

De leden van de CDA-fractie willen weten waarom de indiening van het wetsvoorstel, dat toch een betrekkelijk eenvoudige wijziging inhoudt, zo lang op zich heeft laten wachten. Tussen de aankondiging en de indiening is een jaar verstreken. Weliswaar is een terugwerkende kracht voorzien tot 1 augustus c.q. 1 september 1996, maar dat neemt niet weg dat een snelle indiening en behandeling nogal wat administratieve rompslomp had kunnen vermijden, temeer daar de omvang van de groep die gebaat is met deze wijziging zo'n 30 000 studenten telt.

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Prestatiebeurs heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen toegezegd de Kamer nader te informeren over de consequenties van de vereenvoudigde berekening van de korting wegens ouderlijk inkomen op de aanvullende beurs (Wet STOEB m.i.v. 1 januari 1996) Dit heeft in eerste instantie geresulteerd in de brief aan de Kamer van 22 maart 1996. De leden van de VVD-fractie willen weten of en zo ja welke verschillen er zijn tussen de voorstellen in die brief en het uiteindelijke wetsvoorstel.

In de memorie van toelichting (blz. 4) wordt gesproken over mensen die in aanmerking zouden kunnen komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten, maar deze niet daadwerkelijk ontvangen. De leden van de PvdA-fractie vragen of kan worden aangegeven om hoeveel mensen het gaat en wat de reden is waarom zij geen gebruik maken van hun recht op een tegemoetkoming.

De leden van de VVD-fractie vragen welk percentage/aantal van de rechthebbenden op een aanvullende beurs door deze wetswijziging wordt bereikt. Wat zijn de kosten van deze wetswijziging en met ingang van welke datum is de IB-Groep in staat de wetswijziging te implementeren?

1.2. Verhoging vrije voet voor bepaalde groepen van belastingplichtigen

Tot 1 januari 1996 werd voor de berekening van de aanvullende beurs rekening gehouden met de tariefgroep van de ouders. Vanaf 1 januari 1996 geldt voor iedereen dezelfde kortingsvrije voet van 23 000 gulden. In een aantal gevallen, namelijk voor studerenden met ouders in tariefgroep 4 en 5, pakte deze vereenvoudigde berekeningssystematiek onrechtvaardig uit. Het betreft hier de alleenstaande ouder met thuiswonende kinderen.

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt deze onrechtvaardigheid weg te nemen. Voorgesteld wordt de berekening van de korting wegens ouderlijk inkomen aan te passen voor ouders in tariefgroep 4 en 5. De vrije voet die wordt toegepast op het inkomen van deze ouder, zal voor gevallen waarin geen sprake is van een dubbele vrije voet worden verhoogd van f 23 000 tot f 30 000. Deze maatregel geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996. De maatregel heeft de instemming van de leden van de fractie van D66. Wel menen zij dat er ook aanleiding is om deze ook te laten gelden voor alleenstaande gescheiden ouders wiens ex-partner (die bijvoorbeeld afhankelijk is van een uitkering) in het geheel niet kan bijdragen in de ouderlijke kosten van de kinderen.

1.3. Overige punten van het wetsvoorstel

De leden van de fractie van D66 spreken hun aarzelingen uit over het vervallen van de aftrek van 800 gulden op het kortingsbedrag wegens inkomen van een ouder op de aanvullende beurs, in geval voor een jonger kind in het speciaal onderwijs. Deze leden vrezen dat dit een zeer specifieke maatregel is, die leidt tot onnodige detaillering, maar bovendien tot in die zeer specifieke gevallen weer te grote consequenties, die cumuleren met de andere consequenties van de in dit verslag besproken wijzigingen (invoering WTS/vo18+maatregel, alsmede vereenvoudiging tariefgroepen).

B. WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN, HOOFDSTUK III (VO 18+)

De leden van de PvdA-fractie vragen ook om een rechtvaardige behandeling van de gedupeerden van de zogenaamde vo18+maatregel. Weliswaar moet het voorstel van de minister voor een overgangsrecht nog in procedure worden genomen, maar – gezien het feit dat de wetswijziging per 1 januari 1997 in werking is getreden en er momenteel dus reeds dringend behoefte is aan (overgangs)maatregelen – acht de PvdA-fractie het van groot belang dat de minister nu al zijn licht over deze zaak laat schijnen.

Sinds 1 januari 1997 vallen scholieren uit het voortgezet onderwijs (uitgezonderd het mbo) van achttien jaar en ouder onder de Wet tegemoetkoming studiekosten. Degenen die voorheen studiefinanciering ontvingen raken hun recht hierop kwijt – en dus ook hun OV-studentenkaart. Deze maatregel is indertijd Kamerbreed gesteund, en nog steeds staan de leden van de PvdA-fractie achter de kerngedachte ervan: thuiswonende scholieren van achttien of negentien hoeven niet duizenden guldens meer te besteden te hebben dan hun wat jongere klasgenoten.

Bij gelegenheid van de voorliggende wijzigingen van de Wet op de studiefinanciering en de Wet tegemoetkoming studiekosten maken de leden van de VVD-fractie gebruik om tevens enige vragen te stellen omtrent het voorgestelde overgangsrecht vo 18+. Daarnaast hebben de leden van deze fractie veel brieven bereikt omtrent de inwerkingtreding van de WTS met betrekking tot de vo18+regeling. Het betreft hier in belangrijke mate de gevolgen voor die scholieren die uitwonend (moeten) zijn.

In de brief aan de Kamer van 6 december 1996 stelt de minister voor een overgangsrecht in te stellen voor die vo 18+ leerlingen waarvan

– de ouders een belastbaar inkomen (peiljaar 1993) van maximaal f 28 193 hebben;

– op die datum van inwerkingtreding sprake is van een partnertoeslag of een éénoudertoeslag;

– op de datum van inwerkingtreding sprake is van weigerachtige ouders.

Ook de leden van de fractie van D66 betrekken de wenselijkheid van nader overgangsrecht voor leerlingen, die tot 1 januari jl. onder de Wet op de studiefinanciering vielen maar sinds die datum onder de Wet tegemoetkoming studiekosten, bij dit verslag.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat voor enkele groepen de ingreep hard aankomt, bijvoorbeeld voor mensen uit het tweede-kansonderwijs. Vaak zijn dit jonge volwassenen die in hun tienerjaren te maken hadden met problemen thuis, waardoor ze hun middelbare school niet op tijd konden afmaken. Ook voor anderen die geen (goed) contact meer hebben met hun ouders kan de nieuwe regeling ernstige gevolgen hebben. Zij worden gedwongen ofwel weer thuis te gaan wonen, ofwel een flink aantal uren te gaan werken, wat vaak niet te combineren is met een voltijdse opleiding. Ten slotte worden, vooral buiten de Randstad, mensen getroffen die hoge reiskosten maken omdat zij hun opleiding noodgedwongen ver van het ouderlijk huis volgen.

Hoewel het wetsvoorstel door de gehele Kamer is aangenomen, heeft het (onvoorziene) consequenties die naar de mening van de leden van de PvdA-fractie niet gewenst zijn. De minister zelf heeft in zijn brief aan de Kamer van 6 december 1996 erkend dat er een overgangsregeling moet komen voor bestaande gevallen. In de brief worden drie groepen genoemd die voor het overgangsrecht in aanmerking zouden moeten komen. De minister zet een stap in de goede richting, maar de hier aan het woord zijnde leden vinden vooralsnog de voorgestelde maatregelen niet ver genoeg gaan.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de minister na te gaan in hoeverre een overgangsrecht tevens kan worden toegekend aan een aantal andere categorieën, te weten:

– mensen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) die een voltijds opleiding volgen en niet terug kunnen vallen op hun ouders of een verdienende partner;

– mensen die een opleiding volgen die slechts op een beperkt aantal plaatsen gevolgd kan worden of die om een andere reden – bijvoorbeeld omdat ze op het platteland wonen – gedwongen lange reistijden hebben: zouden zij niet in aanmerking moeten komen voor in elk geval een tegemoetkoming in de reiskosten;

– vluchtelingen/asielzoekers die geen ouders hebben om op terug te vallen.

Kan de minister een indicatie geven van de kosten die een overgangsregeling voor de afzonderlijke categorieën met zich meebrengt?

Verder zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat er een compensatie dient te komen voor Waddeneilandbewoners met kinderen die voor hun opleiding naar de wal moeten. Op Ameland, bijvoorbeeld, kan na de basisschool alleen mavo of vbo (verzorging) worden gevolgd; voor alle andere opleidingen is er geen andere keuze dan uit te wijken naar het vasteland. De ouders moeten enkele duizenden guldens per kind per maand betalen aan reis- en verblijfskosten. Vooral voor de groep ouders met een inkomen boven het minimum – die geen beroep kunnen doen op de bijzondere bijstand – maar onder de f 49 920 is dit vaak nauwelijks op te brengen. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering – nogmaals – met klem maatregelen te nemen om deze beperkte groep mensen, die zich in een uitzonderlijke situatie bevinden, tegemoet te treden.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen omtrent de inwerkingtreding van de WTS voor scholieren van 18 jaar en ouder. Tot 1 januari 1997 vielen deze scholieren onder het regime van de WSF en hadden zij indien zij uitwonend waren recht op een basisbeurs voor uitwonenden. Dit recht is met ingang van 1 januari jl. vervallen. Scholieren van 18+ vallen derhalve voor de meerkosten van uitwonendheid terug op de ouders. Kunnen zij gebruik maken van de leerfaciliteit zoals vastgelegd in de Wet op de studiefinanciering, zo vragen deze leden. Zo neen, wat zijn de mogelijkheden van deze scholieren om in deze extra kosten van uitwonendheid te voorzien? Wat zijn de mogelijkheden van deze leerlingen indien uitwonendheid de enige oplossing is gezien een ernstig verstoorde relatie met de ouder(s)?

De leden van de fractie van D66 stellen vast dat in tal van gevallen noodsituaties zijn ontstaan, met als gevolg dat de voortgang van het onderwijs voor leerlingen of mbo-studenten uit lagere inkomensgroepen ernstig wordt bedreigd. Op zich was de wijziging van de studiefinanciering van leeftijdspecifiek naar schoolsoortspecifiek zeer verdedigbaar. Maar twee dingen zijn daarbij uit het oog verloren, namelijk:

– het feit dat tal van bestaande leerlingen en hun ouders zich bij de beslissing over het doorleren hadden gebaseerd op de financiële tegemoetkomingen zoals die op dat moment bestonden; voor hen is ten onrechte geen overgangsregeling getroffen;

– het feit dat het op zich logisch klinkt dat 18-plussers voortaan wel, en 18-minners voortaan niet onder de studiefinanciering vallen, logisch is in standaardsituaties.

Kinderen van 18 of 19 jaar, die in het voortgezet onderwijs enige vertraging hebben opgelopen en nog thuiswonend zijn. En snelle leerlingen, die vervroegd in hbo of wo instromen, daardoor vaak uitwonend raken, en dus aanspraak moesten kunnen maken op studiefinanciering.

Maar uit de praktijk blijken talloze situaties niet aan dit ideaalplaatje te voldoen. Kinderen die aan het volwassenenonderwijs deelnemen (bijvoorbeeld vavo-leerlingen), kinderen die geen contact meer hebben met (één van) de ouders, kinderen die gedwongen zijn uitwonend te leven, kinderen op de Waddeneilanden of op de zilversmedenschool in Schoonhoven, kinderen van bijstandsmoeders die geen studiefinanciering meer krijgen, wel een WTS-tegemoetkoming, waartegenover echter de bijstandsuitkering keldert van 90 procent naar 70 procent van het minimum. En (ex-) minderjarige asielzoekers (de zgn. ex-ama's), die nog bezig waren de aansluiting op hbo of wo te vinden via voortgezet onderwijs, havo/mbo-scholen, of via speciale programma's.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het feit dat de minister bij brief van 6 december 1996 alsnog enige overgangsmaatregelen heeft getroffen om de vo18+maatregel te verzachten. Zij achten deze maatregelen noodzakelijk, maar nog onvoldoende.

Naar het oordeel van deze leden dient alsnog aandacht te worden besteed aan de hiernagenoemde situaties. Daarbij dient te worden nagegaan in hoeverre een tijdelijke tegemoetkoming (overgangsrecht voor huidige gevallen), dan wel een meer structurele tegemoetkoming aan de orde is. Het betreft hier:

– leerlingen van de Waddeneilanden, die noodgedwongen voortgezet onderwijs volgen op het vasteland;

– leerlingen op de zilversmedenschool in Schoonhoven (en evt. andere opleidingen in dezelfde situatie);

– leerlingen in het volwassenenonderwijs (in het bijzonder in het vavo), die thans èn de normale studiefinanciering, èn de vanwege de regionale concentratie van vavo-scholen vaak noodzakelijke reisvoorziening (OV-jaarkaart) moeten inleveren. Deze leerlingen, voor wie het vavo-onderwijs doorgaans tweede-kansonderwijs behelst, dienen in staat te zijn om te blijven doorleren, ook nu zij nog niet (of niet meer) onder de WSF vallen;

– (ex-)minderjarige asielzoekers, die door de maatregel hun aansluiting op regulier mbo-, hbo- of wo-onderwijs niet kunnen voltooien;

– kinderen uit eenoudergezinnen, waarin de combinatie van de vo18+maatregel met een lagere bijstandsuitkering tot een forse (gezamenlijke) inkomensachteruitgang leidt;

– kinderen die als gevolg van een verbroken contact met de ouder(s) noodgedwongen op kamers moeten wonen (soms via begeleid kamerwonen), en die situatie thans niet kunnen continueren, respectievelijk een beroep moeten doen op een bijstandsuitkering, maar dan niet verder kunnen studeren;

– kinderen die als gevolg van ziekte langer dan normaal op het (gewone) voortgezet onderwijs moeten verblijven. Dikwijls moet voor deze kinderen na een periode van ziekte een nieuwe school worden gevonden, die niet zelden ver weg ligt van het ouderlijk huis. Ook hiervan hebben de leden van de fractie van D66 verschillende voorbeelden bereikt.

In voornoemde gevallen bestaat in ieder geval vaak een groot probleem door de weggevallen reisvoorziening.

De leden van de SGP-fractie vragen of de minister bereid is te bezien of een speciale voorziening nodig is met het oog op leerlingen die over grotere afstanden moeten reizen en daardoor nadelige effecten ondervinden van de vereenvoudiging van de WTS op het punt van de reiskosten. Ter motivering daarvan wijzen deze leden op reacties van gemeenten als Tytsjerksteradiel en Wymbritseradiel en de Waddengemeenten.

De leden van de GPV-fractie vragen aandacht voor de gevolgen van de vo18+maatregel voor leerlingen die een opleiding edelmetaalbewerking volgen in Schoonhoven. Kan voor deze leerlingen die aan deze specifieke opleiding zijn gebonden een regeling worden getroffen? Deze leden wijzen er overigens op dat ook ouders die hun kinderen vanwege de identiteit van de school naar een verdergelegen school sturen met eenzelfde probleem te kampen hebben. Is de regering bereid ook deze categorie bij een eventuele aanpassing van de regeling te betrekken?

De leden van de PvdA-fractie hebben hun bedenkingen bij de in de brief van 6 december genoemde inkomensgrens van f 28 193 (peiljaar 1993). Om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling mag het belastbaar inkomen van de ouders deze grens niet overschrijden. Klopt het dat dit bedrag is afgeleid van de bijstandsuitkering voor een eenoudergezin in 1993? Is het niet wat merkwaardig dat een kind met twee arme ouders niet in aanmerking komt voor de overgangsregeling? Deze leden willen in dat geval de minister dringend verzoeken de inkomensgrens te verhogen tot f 31 000 zodat ook kinderen uit twee-oudergezinnen die van bijstand leven onder de regeling vallen. Ook de peildatum van drie jaar geleden roept vragen op. Is deze tijdspanne – die wellicht door administratieve overwegingen is ingegeven – niet wat groot om te bepalen of ouders over voldoende financiële middelen beschikken om de opleiding van hun kinderen te betalen?

De leden van de VVD-fractie willen weten wat de grondslag is van de genoemde criteria voor het instellen van de overgangsmaatregel vo18+.

Daarnaast willen deze leden weten hoe groot het verschil is tussen de WTS-gift en de WSF-gift exclusief de reisvoorziening. Op hoeveel scholieren van 18 jaar en ouder is dit overgangsrecht van toepassing, welk bedrag is met de onderhavige regeling gemoeid, hoe vindt de dekking plaats en voor welke cohorten zal het overgangsrecht van toepassing zijn en voor hoeveel jaar?

Ook willen de leden van de VVD-fractie weten of de minister inmiddels inzicht heeft in de wijze en het tijdstip van uitvoering door de Informatie Beheer Groep.

De leden van de fractie van D66 maken zich in toenemende mate zorgen over de toegankelijkheid van het onderwijs voor niet-leerplichtige leerlingen en studenten. Uit de vele reacties die zij, evenals andere fracties, in de afgelopen maanden hebben ontvangen, blijkt dat de grenzen van de mogelijkheden om verder te korten op studiefinanciering wel zijn bereikt, en in sommige gevallen reeds overschreden. Het stelsel van studiefinanciering, zoals dit in 1986 van start ging, is door de jaren heen verschillende malen op grond van de noodzaak tot bezuinigingen aangepast. Tijdens de laatste kabinetsformatie, in 1994, werd nog één miljard gulden op de studiefinanciering bezuinigd. Vlak daarvoor was door het vorige kabinet nog ruim 600 miljoen gulden op de studiefinanciering gekort.

Bezuinigingen, die deze leden niet met veel plezier hadden ondersteund, maar die zij uiteindelijk wel hadden verdedigd, omdat in beginsel de bedragen van studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs) niet verder werden aangetast, respectievelijk werden opgevangen via aanvullende beurzen en de mogelijkheid tot aanvullende leningen. Daardoor kwam de toegankelijkheid van het onderwijs niet wezenlijk in het geding.

Toch zijn de leden van de D66-fractie van mening dat dit zo niet kan doorgaan. De staat van het stelsel van studiefinanciering anno 1997 belemmert in tal van situaties een goede toegankelijkheid van het onderwijs. Deze leden menen dat fundamenteel gedacht moet worden over een ander stelsel. Wat dit betreft functioneert thans een commissie-Hermans, die in de loop van dit jaar met aanbevelingen zal komen, die vervolgens weer kunnen dienen als inspiratie voor de verkiezingsprogramma's, als gevolg waarvan in een komende kabinetsperiode de huidige scheefgroei mogelijk kan worden rechtgezet.

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat zorgvuldig moet worden nagegaan in hoeverre de nieuwe wetgeving ook structureel leidt tot het afzien van plannen tot doorstuderen. Daarover dient uiterlijk voor het volgende school/studiejaar uitsluitsel te bestaan. Is de minister bereid om dit te onderzoeken?

De leden van de fractie van D66 merken op dat in het traject van 1986 tot 1996 voortdurend via opeenvolgende wijzigingen is getracht om het op zich eenvoudige, generieke stelsel uit 1986 nader op de noodzakelijke behoefte van studenten en ouders aan ondersteuning van de uitgaven voor studie, aan te passen. In een aantal gevallen leidde dit zelfs tot verbeteringen, bijvoorbeeld door het vervallen van de partnertoets voor studenten, of door verruiming van de mogelijkheid om aanvullende leningen af te sluiten, waar die mogelijkheid in het verleden alleen bestond indien de ouders over onvoldoende inkomen beschikten of bij werkelijk weigerachtige ouders. Steeds is bij deze wijzigingen gezocht naar «micro-rechtvaardigheid». Het algemene stelsel werd te duur, en dus werd getracht de studiefinanciering af te stemmen op specifieke situaties. Daarnaast werden af en toe de regels vereenvoudigd.

In al die gevallen geldt bovendien dat als er al een regeling is, deze in de praktijk voor veel mensen niet te achterhalen is door de vele verbijzonderingen, uitzonderingen en details.

In een ruim stelsel van studiefinanciering, zoals het stelsel van 1986 achteraf kan worden beschouwd, kunnen al dit soort situaties nog «in de plooien worden gladgestreken». Er is dan een zekere buffer om tegenvallers of specifieke kosten op te vangen. Maar in de huidige situatie, waarin op het huidige stelsel meer en meer is beknibbeld, en bovendien de inkomenssituatie van veel mensen met een laag inkomen is aangetast, worden blijkens de vele reacties keer op keer grenzen overschreden. Grenzen, die niet slechts zorgen voor enig «ongemak» bij student of ouders, maar niet zelden tot het noodgedwongen stoppen met studeren. Die consequentie achten de leden van de fractie van D66 onaanvaardbaar. De oplossing zou dan zijn dat binnen het strenge stelsel ruime uitzonderingsmogelijkheden worden geschapen. Daarvoor ontbreken echter weer de middelen. De hardheidsclausule zoals die thans in het geval van weigerachtige ouders bestaat, is een strenge clausule, die bovendien geen mogelijkheden biedt om in specifieke situaties, waarin van weigerachtige ouders geen sprake is, tegemoet te komen.

Daarnaast worden thans door betrokkenen de gevolgen ondervonden van de wijzigingen van de WSF, die gelijktijdig met de invoering van de prestatiebeurs van kracht zijn geworden. Daarbij gaat het met name om het «school- of studiespecifiek» worden van studiefinanciering. Voorheen gold de wet voor alle leerlingen en studenten van 18 jaar. Een vwo-leerling van 18 of ouder viel onder de wet. Een hbo- of wo-leerling van 16 of 17 jaar viel daar niet onder. Dit werd terecht als onrechtvaardig gezien.

Bij dit alles komt nog dat meer en meer het inzicht groeit dat lenen niet de oplossing is. Natuurlijk, politiek kan men verdedigen dat studeren een gezamenlijke investering is van overheid, ouders en studerenden zelf (via lenen of bijverdienen). In de praktijk is de weerzin tegen het lenen, vooral onder lagere inkomensgroepen, groot, en biedt dit dus niet de oplossing die nodig zou zijn, aldus de leden van de fractie van D66.

De leden van de VVD-fractie vragen welke middelen de overheid heeft om ouders – die immers wettelijk zorgplichtig zijn voor hun kinderen tot zij die leeftijd van 21 jaar hebben bereikt – deze kosten te laten dragen. Inmiddels heeft o.a. de wethouder van de gemeente Amsterdam schriftelijk zijn zorg kenbaar gemaakt met betrekking tot een toename van de aanvragen op de bijstand als gevolg van de inwerkingtreding van de WTS 18+. Het gaat hier om scholieren die niet op hun ouders kunnen terugvallen en om alleenstaande ouders met een uitkering (brief aan de minister d.d. 24 december 1996). Wat is de mening van de minister in deze, zo vragen de hier aan het woord zijnde leden.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering de Kamer inzicht te geven in de gevolgen van de vo18+maatregel in het geval het vervallen van het recht op studiefinanciering ertoe leidt dat ook voor andere, studerende kinderen uit één gezin (die wel onder de WSF blijven vallen) extra hoge ouderbijdragen noodzakelijk zijn. Was deze consequentie voorzien? Hoe groot zijn de gevolgen hiervan?

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat ook op korte termijn het een en ander moet gebeuren. Bezuinigingen op de onderwijskansen van mensen die financieel niet op eigen kracht kunnen studeren en die dientengevolge de studie zouden moeten staken, zijn desinvesteringen in de zo gewenste kennisintensieve economie, belemmert kansen op de arbeidsmarkt, èn vormt een wezenlijke aantasting van een menselijke, rechtvaardige samenleving. Bovendien spant het het paard achter de wagen: studenten die gedwongen worden om te stoppen met hun opleiding, en dientengevolge in de bijstandswet terecht komen, kosten ook geld, terwijl hun kansen op een betere positie op de arbeidsmarkt vervliegen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de minister de mogelijkheden na te gaan van een permanente uitzonderingsclausule voor de mensen die het meest worden getroffen door de vo18+regeling. Een overgangsrecht alleen achten zij voorshands onvoldoende. Het is beter om in een keer de belangrijkste gaten te dichten dan om halve maatregelen te nemen.

De leden van de fractie van D66 vragen de minister om ten minste voor de huidige gevallen, die dus al voor 1 januari 1997 (de ingangsdatum van de vo18+maatregel) studeerden, een overgangsmaatregel te treffen. Deze zou uit gedetailleerd overgangsrecht kunnen bestaan, of uit een algemene hardheidsclausule, op grond waarvan in schrijnende situaties alsnog een nadere tegemoetkoming kan worden verstrekt. Die clausule moet dan echter wel voldoende toegankelijk zijn. De leden van de D66-fractie dringen erop aan hierover zo snel mogelijk besluiten te nemen, aangezien de datum van inwerkingtreding immers reeds achter ons ligt, en deze leden gevallen bekend zijn waarin betrokkenen het water al tot de lippen gestegen is.

C. WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN, HOOFDSTUK II

Na de inwerkingtreding van de WTS op 1 januari 1996 hebben de leden van de VVD-fractie veel brieven bereikt omtrent uitwonendheid en het vervallen van de reisvoorziening. Het gaat hier in het bijzonder om leerlingen die wonen op de Waddeneilanden. Bij brief van 24 mei 1996 aan het Overlegorgaan Waddeneilanden heeft de minister uiteengezet welke componenten (genormeerd) zijn opgenomen in de WTS. Daarnaast wijst de minister het Overlegorgaan Waddeneilanden op de mogelijkheid die de Algemene Kinderbijslagwet biedt voor tweevoudige kinderbijslag.

De leden van de VVD-fractie zouden het op prijs stellen indien de minister middels een aantal voorbeelden kan aangeven wat het financiële verschil is tussen de oude TS 17-regeling en de huidige WTS indien gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid van tweevoudige kinderbijslag.

Daarnaast willen deze leden weten in hoeverre de gemeenten middels het leerlingenvervoer de mogelijkheid hebben om of gehouden zijn tot het bijdragen aan de vervoersvoorziening.

Op deze plaats vragen de leden van de VVD-fractie nogmaals aandacht voor een groot aantal problemen dat zich blijkt voor te doen bij de afdeling edelmetaalbewerker van het Schoonhovens College. Volgens deze onderwijsinstelling heeft de nieuwe maatregel dusdanige financiële gevolgen voor 64 van de 88 leerlingen dat voortijdig afbreken van de opleiding door deze leerlingen en zelfs afvloeiing van leraren van de betreffende afdeling het gevolg zouden zijn. Gaat het hier om een vbo- of een mbo-opleiding? Is deze opleiding op de beide niveaus de enige in Nederland? Indien sprake is van een vbo-opleiding dan vragen deze leden zich af hoe zich dat verhoudt met de leeftijd van de studenten. Indien sprake is van een mbo-opleiding vragen deze leden waarom de studiefinanciering zich heeft gewijzigd. De leden van de VVD-fractie verzoeken de minister op deze bijzondere situatie in te gaan.

De leden van de fractie van D66 vragen in hoeveel gevallen bij het ministerie problemen bekend zijn als gevolg van de aanpassing (vereenvoudiging) van de zg. peiljaarverlegging. Was voorheen het jaar t-2 basis voor de toekenning van de studiefinanciering, thans is dat het jaar t-3. De mogelijkheid van inkomensveranderingen neemt dus toe, maar momenteel is een inkomensteruggang van 25 procent nodig wil men om peiljaarverlegging kunnen verzoeken. Deze leden vragen de regering om op dit punt met name de situatie van weduwen en weduwnaars in ogenschouw te nemen die, thans of na invoering van de ANW voor bestaande gevallen op 1 januari 1998, met een niet-onaanzienlijke en ook onverwachte inkomensteruggang te maken krijgen. Deze groep dient vaak in tal van opzichten het oude bestedingspatroon (waaronder niet zelden de verplichtingen voor een eigen huis) aan te passen. Komt daarbij ook nog een ontoereikende studiefinanciering in de nieuwe situatie, dan loopt ook hier het onbelemmerd voortstuderen gevaar.

De leden van de GPV-fractie vragen zich af waarom de regering in dit geval bereid is rekening te houden met de onbillijke gevolgen van een vereenvoudigingsmaatregel, maar dat niet wenste te doen bij de gevolgen die verschillende vereenvoudigingsoperaties in het kader van de WTS hadden voor met name grotere gezinnen. Is de regering bereid ook deze maatregelen nog eens te toetsten op de onbillijke consequenties die zij hebben gehad voor dergelijke gezinnen?

D. VERDERE WIJZIGINGEN VAN DE WSF

De leden van de CDA-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om de regering te vragen naar haar verdere plannen met betrekking tot de herziening van de WSF. Zij nemen aan, dat gezien het stadium van de kabinetsperiode geen verdere wetswijzigingen zijn te verwachten. Geldt die terughoudendheid ook voor de visie op de toekomst van de WSF, zo vragen deze leden, die daarbij verwijzen naar eerder gedane toezeggingen.

De voorzitter van de commissie,

M. M. H. Kamp

De griffier van de commissie,

C. J. M. Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA).

Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (U55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).

Naar boven