25 125
Sportbeleid

nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 1999

Naar aanleiding van de bespreking van de nota «Wat sport beweegt» op 25 juni 1997 heeft uw Kamer vragen gesteld omtrent de opleiding van sportartsen. Het TNO-rapport «Sportartsen in Nederland; verleden, heden en toekomst» was toen nog niet gereed. Het rapport is u bij brief van 11 november 1997 toegezonden (SIBOA-972839). Uw Kamer is een standpunt toegezegd per 1 september 1999.

Tot mijn spijt kan ik thans nog geen definitief standpunt innemen. De belangrijkste reden daarvan is dat in het genoemde TNO-rapport sprake is van een door de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) wenselijk geachte overgang van de erkenning van de sportgeneeskunde naar een «gewoon» medisch specialisme. Thans ressorteert de sportgeneeskunde als tak van de sociale geneeskunde nog onder het College voor Sociale Geneeskunde (CSG). Voor de overgang is niet alleen de instemming nodig van het CSG, maar ook die van het Centraal College voor de medische specialismen (CCMS). Thans buigt zich een werkgroep van het CSG en het CCMS over het verzoek van de Vereniging voor Sportgeneeskunde. Deze werkgroep heeft haar werkzaamheden nog niet afgerond. Ook vindt nog overleg plaats met de VSG. In het overleg met de VSG is kenbaar gemaakt dat voor het beleid dat gericht is op het gezondheidsaspect van sport, de preventie van sportmedische problematiek van groot belang geacht wordt. Daarop heeft de VSG benadrukt dat de overgang van de erkenning niet zal leiden tot minder aandacht voor preventie binnen de sportgeneeskunde noch binnen de aan te passen opleiding van sportartsen.

NOC*NSF heeft inmiddels te kennen gegeven het TNO-rapport in grote lijnen te ondersteunen, wegens het belang dat NOC*NSF hecht aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van optimale zorg voor sporters.

Een definitief standpunt op het TNO-rapport kan ik pas innemen als beide colleges zich uitgesproken hebben over de werkgroeprapportage omtrent het verzoek van de VSG. De colleges bepalen zelf wanneer zij tot besluitvorming komen. Ik verwacht deze niet voor het einde van 1999.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven