Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 februari 2016
De Telegraaf heeft op 8 februari jl. een artikel gepubliceerd met de titel «Weer veiligheidslek
C2000». Naar aanleiding van dit artikel informeer ik u hierbij als volgt.
C2000 is het radiocommunicatiesysteem dat wordt gebruik door de hulpverleningsdiensten
in Nederland. Het systeem is gebaseerd op het communiceren op basis van de zogenaamde
«Tetra-standaard». Deze maakt gebruik van een specifiek daarvoor gereserveerde radiofrequentie.
Ieder netwerk dat gebruik maakt van radiofrequentie kan worden gedetecteerd. Technisch
is er nu (nog) geen voor de hand liggende tegenmaatregel. Ook de komende vernieuwing
van het C2000 systeem blijft van radiofrequenties gebruik maken en kan dit niet voorkomen.
De ons omringende landen gebruiken vergelijkbare systemen op basis van dezelfde standaard
voor de communicatie tussen hulpverleningsdiensten.
Sinds 2013 is het bij de hulpverleningsdiensten bekend dat er apparatuur op de markt
is dat C2000 signalen kan detecteren. Met het betreffende apparaat raakt een gebruiker
geïnformeerd over de nabijheid van hulpverleningsdiensten. Het apparaat maakt daarin
geen onderscheid tussen de verschillende hulpverleningsdiensten en maakt geen inbreuk
op het C2000 systeem zelf. De signalen geven geen indicatie over de aard van de signalen
of inhoud van de communicatie. Er is dus geen sprake van een hack of afluisteren.
Op 16 september 2013 zijn er vanuit uw Kamer vragen gesteld over «een apparaat dat
een naderende politieauto, ambulance of brandweerwagen aankondigt, de politieverklikker».
Gevraagd is toen of het klopte dat deze apparatuur, die volgens de producent en verkoper
bedoeld was als waarschuwingsapparatuur voor naderende hulpdiensten, nu vaker in verkeerde
handen vallen en als verklikker wordt gebruikt die aangeeft wanneer er politie in
de buurt is.
Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn reactie van 19 november 2013 aangegeven nog geen
signalen te hebben ontvangen van de politie dat politieambtenaren gehinderd werden
in het uitvoeren van hun werk (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 184). Tevens heeft hij destijds aangegeven dat indien hij dergelijke signalen wel zou
ontvangen hij op dat moment de mogelijkheden en wenselijkheid van een verbod zou verkennen.
De recente berichtgeving roept nu de vraag in herinnering of op dit moment de opsporing
van strafbare feiten dermate wordt gehinderd door de apparatuur dat verdergaande,
juridische, maatregelen aan de orde zijn.
Naar aanleiding van het op de markt komen van de betreffende apparatuur heeft de politie
al in 2013 in de betreffende overleggremia op het gebied van opsporing aandacht gevraagd
voor de mogelijke hinder hiervan. De politie houdt er sinds die tijd in haar werkwijze
rekening mee dat deze apparatuur door derden kan worden gebruikt. Op deze manier kunnen
potentiële negatieve effecten van het gebruik van de apparatuur voor de opsporing
op dit moment het beste worden beperkt. Vooralsnog lijkt er ook nu nog geen aanleiding
om aan te nemen dat er sprake is van een structureel probleem.
Ten aanzien van de vraag of het wenselijk en mogelijk is om de negatieve effecten
van het gebruik van het apparaat juridisch te beperken spelen de volgende overwegingen.
Zoals aangegeven heeft de apparatuur vooralsnog een gering effect op de opsporing.
Ook met een verbod moet de politie er in haar werkwijze altijd rekening mee houden
dat de apparatuur voor handen kan zijn bij criminelen. Met de politie verwacht ik
daarbij dat een verbod op het gebruik van deze apparatuur met kwade opzet een gering
effect zal hebben op het gebruik daarvan. De apparatuur is namelijk internationaal
vrij verkrijgbaar en het gebruik is moeilijk op te sporen omdat de apparatuur zelf
geen signalen uitzendt. De proportionaliteit en handhaafbaarheid van een verbod zijn
daarmee een vraagstuk. Niettemin zal ik onderzoeken of eventuele juridische maatregelen
ondersteunend kunnen zijn aan een doelmatige en ongehinderde uitvoering van de taken
van de politie en andere hulpverleningsdiensten.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur