nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot nadere
wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Nabestaandenwet
en enige andere wetten (aanpassing in verband met gebleken knelpunten en onbillijkheden).
De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
25 november 1996
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, met het oog
op het voorkomen van onbillijkheden, in de wet van 21 december 1995, Stb.
691, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet de mogelijkheid
te openen om nadere en zo nodig afwijkende regels te stellen met betrekking
tot de zogenaamde klokureneis en, in verband met enige gebleken knelpunten,
de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet aan te
passen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I WET VAN 21 DECEMBER 1995, STB. 691
Voor de tekst van artikel XII van de wet van 21 december 1995, Stb. 691, tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische
verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere
wijzigingen) wordt de aanduiding «1.» geplaatst, waarna aan:
a. onderdeel a na «op de eerste dag van dat kwartaal volgde»
wordt toegevoegd: of aanspraak krijgt op een tegemoetkoming in de studie-kosten
als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten;
b. het artikel een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van het eerste
lid, onderdeel a, nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld met
betrekking tot artikel 26, eerste lid, onderdeel a,van de Algemene
Kinderbijslagwet.
ARTIKEL II ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET
Aan artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet wordt een dertiende lid
toegevoegd, luidende:
13. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zo nodig afwijkende
regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid, onderdeel a.
ARTIKEL III ALGEMENE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSWET
In artikel 38, eerste lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet wordt
na «nabestaandenuitkering» telkens ingevoegd: of tijdelijke weduwenuitkering.
ARTIKEL IV ALGEMENE NABESTAANDENWET
De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 24, eerste lid, komt te luiden:
1. Het recht op halfwezenuitkering eindigt met ingang van de eerste dag
van de maand volgend op die:
a. waarin niet langer aan de voorwaarden voor het verkrijgen
van een halfwezenuitkering, bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid, wordt
voldaan; of
b. waarin de halfwees de leeftijd van 18 jaar bereikt.
B
Aan artikel 26 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zo nodig afwijkende
regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid, onderdeel a.
C
Aan artikel 69, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Daarbij wordt inkomen bestaande uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering
op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet op de tijdelijke uitkering
in mindering gebracht.
D
In artikel 70 wordt «artikel 69» vervangen door: de artikelen
67, 69 en 71.
E
Aan artikel 71 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Tot en met 31 december 1997 wordt ingeval van samenloop van een wezenuitkering
met een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering op grond van
de wetgeving van de Nederlandse Antillen, Aruba, een volkenrechtelijke organisatie
of een andere Mogendheid, – laatstbedoelde uitkering, in afwijking van
het bij of krachtens artikel 20 bepaalde, niet op de wezenuitkering in mindering
gebracht.
ARTIKEL V INWERKINGTREDING
1. Deze wet treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel a, in werking
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij
wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel b, terugwerkt
tot en met 1 oktober 1995, artikel II tot en met 1 oktober 1996 en de artikelen
III en IV, onderdelen A, B, D en E, terugwerken tot en met 1 juli 1996.
2. Artikel 1, onderdeel a, treedt in werking met ingang van 1 januari
1997. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven
na 1 januari 1997, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug
tot en met 1 januari 1997.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,