25 114
Regels met betrekking tot de inburgering van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering nieuwkomers)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAPAAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de inburgering van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering nieuwkomers).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

25 november 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen met betrekking tot de inburgering van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. nieuwkomer:

1°. de vreemdeling aan wie het op grond van artikel 9 of 10, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven, die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en die voor de eerste keer tot Nederland is toegelaten, behoudens degene die hier voor een tijdelijk doel verblijft dan wel op grond van bepalingen van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties niet verplicht kan worden aan een inburgeringsprogramma deel te nemen, en

2°. de Nederlander die geboren is buiten Nederland, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en voor de eerste keer in Nederland ingezetene in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is;

b. college van burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de nieuwkomer een woonplaats als bedoeld in titel 3 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft;

c. inburgeringsonderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 4, tweede lid;

d. inburgeringsprogramma: een programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid;

e. educatief programma: een programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a;

f. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs waarmee een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.3.4 van die wet is gesloten;

g. bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1.1, onder w, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

h. deelnemer: de nieuwkomer die zich bij een instelling heeft laten inschrijven voor het volgen van het voor hem vastgestelde educatieve programma;

i. toets: de toets, bedoeld in artikel 10;

j. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

2. Onder verblijf voor een tijdelijk doel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° wordt het verblijf verstaan van:

a. de vreemdeling ten behoeve van wie over een geldige tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen wordt beschikt, en zijn gezinsleden,

b. de vreemdeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen, en zijn gezinsleden en

c. de vreemdeling die behoort tot een bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken aan te wijzen categorie van vreemdelingen.

HOOFDSTUK 2. HET INBURGERINGSONDERZOEK

Artikel 2

1. Iedere nieuwkomer meldt zich op een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen wijze bij een door dit college aangewezen instantie voor het houden van een inburgeringsonderzoek.

2. De nieuwkomer die vreemdeling is, voldoet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting:

a. indien hij in een opvangcentrum verblijft, binnen zes weken nadat hij na vertrek uit het centrum voor de eerste keer aangifte van verblijf en adres als bedoeld in artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft gedaan, en

b. in de overige gevallen, binnen zes weken nadat hem de vergunning tot verblijf is uitgereikt.

3. De nieuwkomer die Nederlander is, voldoet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting binnen zes weken nadat hij aangifte van verblijf en adres als bedoeld in artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft gedaan.

4. Onder een opvangcentrum als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan: een door het Rijk beschikbaar gestelde accommodatie die uitsluitend bestemd is voor het bieden van tijdelijke opvang aan vreemdelingen.

Artikel 3

1. Het college van burgemeester en wethouders ontheft de nieuwkomer van de in artikel 2 bedoelde verplichting, indien deze:

a. op lichamelijke of psychische gronden niet in staat is aan enige krachtens deze wet voor hem geldende verplichting te voldoen, of

b. op andere dan onder a bedoelde, gewichtige gronden niet in staat is aan een zodanige verplichting te voldoen.

2. De nieuwkomer dient een aanvraag tot een ontheffing als bedoeld in het eerste lid in binnen dezelfde termijn als waarbinnen aan de in artikel 2 bedoelde verplichting zou moeten zijn voldaan.

3. Het college van burgemeester en wethouders vermeldt in zijn besluit tot ontheffing de duur van de ontheffing. De duur van de ontheffing bedraagt ten hoogste een jaar. Indien uit bij de aanvraag verschafte gegevens en bescheiden blijkt dat de nieuwkomer nooit in staat zal zijn aan enige krachtens deze wet voor hem geldende verplichting te voldoen, wordt de ontheffing voor onbepaalde tijd verleend.

4. Het college van burgemeester en wethouders kan de duur van de ontheffing verlengen. Op het besluit tot verlenging is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

5. Zolang niet op de aanvraag tot ontheffing of tot verlenging van de duur daarvan is beslist, is de in artikel 2 bedoelde verplichting opgeschort.

Artikel 4

1. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat het inburgeringsonderzoek zo spoedig mogelijk wordt gehouden nadat de betrokken nieuwkomer zich heeft gemeld. Het college draagt er tevens zorg voor dat bij het onderzoek een instelling wordt betrokken.

2. Het inburgeringsonderzoek is een onderzoek naar de mate waarin een nieuwkomer in Nederland mogelijk in een achterstandssituatie kan geraken. Het onderzoek heeft in ieder geval betrekking op de mate waarin de nieuwkomer actief en passief de Nederlandse taal beheerst en kennis van de Nederlandse samenleving en de Nederlandse arbeidsmarkt heeft.

3. De nieuwkomer verleent zijn medewerking aan het inburgeringsonderzoek. Het college van burgemeester en wethouders maakt aan de nieuwkomer tijdig bekend waaruit de te verlenen medewerking bestaat.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de criteria aan de hand waarvan het inburgeringsonderzoek wordt gehouden.

HOOFDSTUK 3. HET INBURGERINGSPROGRAMMA

§ 1. Vaststelling van het inburgeringsprogramma

Artikel 5

1. Zo spoedig mogelijk nadat het inburgeringsonderzoek is gehouden, stelt het college van burgemeester en wethouders op grond van de resultaten van het onderzoek voor de betrokken nieuwkomer een inburgeringsprogramma vast.

2. Het college van burgemeester en wethouders besluit het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, indien de nieuwkomer tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk heeft kunnen maken dat hij de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op andere wijze heeft verworven dan wel binnen een redelijke termijn in voldoende mate op andere wijze zal verwerven.

3. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een besluit als bedoeld in het tweede lid de voorwaarde verbinden dat de betrokken nieuwkomer op een door het college te bepalen datum een toets aflegt en daarbij het in artikel 11, eerste lid, onder b, bedoelde niveau behaalt. Het college draagt er zorg voor dat de toets wordt afgenomen door een instelling. In het geval dat aan de in de eerste volzin genoemde voorwaarde niet wordt voldaan, stelt het college zo spoedig mogelijk na de datum waarop de resultaten van de toets bekend zijn gemaakt, voor de betrokken nieuwkomer alsnog een inburgeringsprogramma vast. In dat geval wordt de termijn, bedoeld in artikel 8.1.3, achtste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs verlengd met de tijd die is verlopen tussen de datum waarop het in de eerste volzin bedoelde besluit is genomen, en de datum waarop het inburgeringsprogramma is vastgesteld.

4. Onverminderd het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde nieuwkomer bij het college van burgemeester en wethouders een aanvraag indienen tot het nemen van een besluit hem een toets te laten afleggen. Het college voldoet aan deze aanvraag, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien het college aan de aanvraag voldoet, draagt het er zorg voor dat de toets wordt afgenomen door een instelling.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels over de uitvoering van het tweede lid worden gesteld.

Artikel 6

1. Een inburgeringsprogramma bestaat uit:

a. een op het niveau, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b, gericht educatief programma van ten hoogste 500 uren dat de volgende onderdelen bevat:

1°. een op dat niveau gericht deel van een in artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde opleiding Nederlands als tweede taal I of II,

2°. een in dat artikel van die wet bedoelde opleiding gericht op sociale redzaamheid,

3°. een in dat artikel van die wet bedoelde opleiding gericht op breed maatschappelijk functioneren en

4°. een toets,

b. maatschappelijke begeleiding en

c. doorgeleiding naar een instantie die zorgdraagt voor verdere scholing of voor toegang tot de arbeidsmarkt, voor zover de nieuwkomer daarvoor in aanmerking komt.

2. In het inburgeringsprogramma worden in ieder geval het resultaat, de intensiteit en de duur van de in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 3°, bedoelde onderdelen van het educatieve programma vastgesteld.

3. Indien de nieuwkomer tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk heeft kunnen maken dat hij de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij zou verwerven door het volgen van een van de in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 3°, bedoelde onderdelen van het educatieve programma of gedeelten daarvan, reeds in voldoende mate op andere wijze heeft verworven dan wel binnen een redelijke termijn in voldoende mate op andere wijze zal verwerven, neemt het college van burgemeester en wethouders dit onderdeel of gedeelte daarvan niet op in het voor de betrokken nieuwkomer vast te stellen inburgeringsprogramma.

4. Het college van burgemeester en wethouders kan het inburgeringsprogramma wijzigen, indien bijzondere redenen daartoe aanleiding geven.

§ 2. Aanbod van inburgeringsprogramma's

Artikel 7

Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat er voor de nieuwkomers voor wie een inburgeringsprogramma is vastgesteld, een zodanig aanbod van inburgeringsprogramma's is dat zij aan de krachtens deze wet voor hen geldende verplichtingen kunnen voldoen.

§ 3. Het educatieve programma

Artikel 8

Binnen een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen termijn na de bekendmaking van het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma, laat de nieuwkomer zich voor het volgen van het educatieve programma inschrijven bij een instelling. Het college draagt er zorg voor dat deze termijn zo wordt gekozen dat het bevoegd gezag van de instelling kan voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 8.1.3, achtste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 9

1. De deelnemer is aanwezig bij alle onderdelen van het voor hem vastgestelde educatieve programma.

2. De deelnemer is van de in het eerste lid bedoelde verplichting vrijgesteld, zolang zich een van de in artikel 11, onder a tot en met e en g, van de Leerplichtwet 1969 genoemde omstandigheden voordoet, met dien verstande dat in dat artikel voor «jongere» moet worden gelezen: deelnemer.

3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 12, 13, 13b en 14 van de Leerplichtwet 1969 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in de gevallen, bedoeld in de artikelen 13b en 14, eerste lid, van die wet, de kennisgeving, onderscheidenlijk het verzoek wordt gedaan door de deelnemer.

Artikel 10

1. Het bevoegd gezag van de instelling waarbij de deelnemer zich heeft laten inschrijven, geeft de deelnemer binnen een jaar na de inschrijving de gelegenheid een toets af te leggen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de deelnemer de in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 3°, bedoelde onderdelen van het voor hem vastgestelde educatieve programma tijdig binnen deze termijn heeft voltooid.

2. Het bevoegd gezag van de instelling kan de deelnemer de gelegenheid geven een toets af te leggen, indien deze de in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 3°, bedoelde onderdelen van het voor hem vastgestelde educatieve programma nog niet heeft voltooid, mits de deelnemer tegenover het bevoegd gezag aannemelijk heeft kunnen maken dan wel het bevoegd gezag op grond van eigen bevindingen verwacht dat de deelnemer bij de toets het in artikel 11, eerste lid, onder b, bedoelde niveau zal kunnen behalen. Indien dit niveau wordt behaald, vervalt voor de deelnemer de in artikel 9, eerste lid, bedoelde verplichting. Indien dit niveau niet wordt behaald, worden de desbetreffende onderdelen van het educatieve programma voortgezet totdat zij zijn voltooid, dan wel tot een eerder tijdstip, zodra opnieuw aan de in de eerste volzin bedoelde voorwaarde wordt voldaan.

3. Indien de deelnemer daartoe de gelegenheid is gegeven, legt hij de toets af.

Artikel 11

1. De resultaten van de toets worden gemeten naar twee verschillende niveaus, waarbij:

a. het ene niveau tenminste aangeeft dat de deelnemer in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op een wijze als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, en

b. het andere niveau in voorkomende gevallen betekenis heeft voor de doorstroming naar vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt.

2. Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen worden nadere regels gesteld over de in het eerste lid bedoelde niveaus.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 12

De nieuwkomer verleent zijn medewerking aan de in artikel 6, eerste lid, onder b en c bedoelde onderdelen van het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma.

Artikel 13

1. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat het inburgeringsprogramma is voltooid binnen zes maanden nadat de betrokken nieuwkomer de toets heeft afgelegd.

2. Nadat het inburgeringsprogramma is voltooid, draagt het college van burgemeester en wethouders er zorg voor dat aan de deelnemer een certificaat wordt uitgereikt waaruit diens deelname aan het programma blijkt. Indien uit de verklaring, bedoeld in artikel 7.4.15 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, blijkt dat de deelnemer heeft voldaan aan een van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde niveaus, wordt op het certificaat het behaalde niveau vermeld.

3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken stelt voor het certificaat een model vast.

Artikel 14

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld voor het geval dat de nieuwkomer tijdens zijn deelname aan het voor hem vastgestelde inburgeringsprogramma aangifte van verblijf en adres als bedoeld in artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens doet bij het bestuur van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college van burgemeester en wethouders het inburgeringsprogramma heeft vastgesteld.

HOOFDSTUK 4. TRAJECTBEGELEIDING

Artikel 15

Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat de nieuwkomer vanaf het moment waarop deze zich op grond van artikel 2 heeft gemeld, tot aan het moment waarop het inburgeringsprogramma is voltooid, voldoende wordt begeleid.

HOOFDSTUK 5. FINANCIËLE ASPECTEN

Artikel 16

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kent, na overleg met Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Binnenlandse Zaken, aan de gemeenten jaarlijks een rijksbijdrage toe ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 4, 5 en 6, eerste lid, onder b en c, en 15. De bijdrage wordt, binnen het raam van de door de begrotingswetgever vastgestelde middelen, berekend op grond van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde berekeningswijze. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels voorwaarden verbinden aan de toekenning van de bijdrage. De voordracht voor een in dit artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

HOOFDSTUK 6. HANDHAVING

Artikel 17

1. Het toezicht op de naleving van de artikelen 2, 4, derde lid, 8, eerste volzin, 9, eerste lid, 10, derde lid, en 12 is opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders, dat daartoe een of meer ambtenaren aanwijst. Op dit toezicht zijn de artikelen 16, tweede, derde en vierde lid, 17, 18, eerste en derde lid, en 21, tweede lid, van de Leerplichtwet 1969 van overeenkomstige toepassing.

2. Het college van burgemeester en wethouders controleert of de nieuwkomers die als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, zich hebben gehouden aan hun verplichting, bedoeld in artikel 2.

3. Indien blijkt dat een nieuwkomer zich niet aan de verplichting, bedoeld in artikel 2 of 9, eerste lid, heeft gehouden, zonder dat een grond voor ontheffing dan wel vrijstelling aanwezig is, zich niet aan de verplichting, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, 8, eerste volzin, 10, derde lid, of 12 heeft gehouden of indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Leerplichtwet 1969 is ontvangen, stelt de ambtenaar een onderzoek in. Hij hoort de betrokken nieuwkomer en tracht hem te bewegen zijn verplichtingen na te komen. Indien blijkt dat de nieuwkomer weigert deze verplichtingen na te komen, zendt de ambtenaar een verslag van zijn bevindingen aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 18

1. Indien een nieuwkomer in strijd met de artikelen 2, 4, derde lid, 8, eerste volzin, 9, eerste lid, 10, derde lid, of 12 handelt, legt het college van burgemeester en wethouders ter zake van de overtreding aan de nieuwkomer bij beschikking een bestuurlijke boete op.

2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden waarin de nieuwkomer verkeert, en de mate van verwijtbaarheid.

3. De beschikking vermeldt in ieder geval:

a. de hoogte van de boete,

b. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald,

c. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijk voorschrift en

d. een aanduiding van de plaats waar en van het tijdstip waarop de overtreding is begaan.

4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college van burgemeester en wethouders besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

5. Het opleggen van een boete blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging een maatregel als bedoeld in artikel 14 van de Algemene bijstandswet is opgelegd.

6. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt twee jaar nadat de overtreding is begaan.

7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels over de hoogte van de boete gesteld.

Artikel 19

1. Indien het college van burgemeester en wethouders of een ambtenaar jegens de nieuwkomer een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaald feit een boete zal worden opgelegd, is de nieuwkomer niet langer verplicht ter zake van dat feit enige verklaring af te leggen.

2. Indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is een boete op te leggen, geeft het de nieuwkomer daarvan kennis onder vermelding van het feit ter zake waarvan het voornemen bestaat en van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

3. Op verzoek van de nieuwkomer die de in het tweede lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het college van burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de nieuwkomer worden meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het college van burgemeester en wethouders de nieuwkomer in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

5. Indien de nieuwkomer zijn zienswijze naar voren brengt, draagt het college van burgemeester en wethouders er op verzoek van de nieuwkomer die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de nieuwkomer kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 20

1. Indien de boete niet is betaald binnen de overeenkomstig artikel 18, derde lid, onder b, bepaalde termijn, wordt de nieuwkomer schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

2. Bij gebreke van betaling kan het college van burgemeester en wethouders, de boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel invorderen.

3. De bevoegdheid tot invordering vervalt binnen twee jaar nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden.

4. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

5. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de gemeente. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de gemeente kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

6. De boete komt ten goede aan de gemeente.

HOOFDSTUK 7. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 21

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.3.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de derde volzin vervangen door:

De maatstaven hebben in elk geval betrekking op het aantal volwassen inwoners van de desbetreffende gemeenten, waarbij rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau en de etnische achtergrond van die inwoners.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onze Minister kent, na overleg met Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken, aan de gemeenten jaarlijks een rijksbijdrage toe ten behoeve van de educatie, voor zover het betreft de educatieve programma's, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers. De bijdrage wordt, binnen het raam van de door de begrotingswetgever vastgestelde middelen, berekend op grond van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde berekeningswijze. Onze Minister kan volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels voorwaarden verbinden aan de toekenning van de bijdrage.

B

In artikel 2.3.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt voor «rijksbijdrage» ingevoegd: in artikel 2.3.1, eerste lid, bedoelde.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid in derde en vierde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt:

2. Onze Minister maakt aan de gemeentebesturen jaarlijks zo spoedig mogelijk na het tijdstip waarop de voorstellen van de algemene begrotingswetten bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden ingediend, bekend welke in artikel 2.3.1, tweede lid, bedoelde rijksbijdrage voor de gemeente wordt verstrekt. Hij deelt daarbij mee op welke wijze de rijksbijdrage is berekend.

3. In het vierde lid wordt «artikel 2.3.1, eerste en derde lid» vervangen door: artikel 2.3.1, eerste, tweede en derde lid.

C

Aan artikel 2.3.6 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt:

5. Voor zover het educatieve programma's als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers betreft, worden de in het eerste lid bedoelde gegevens mede verstrekt aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken ten behoeve van het door deze te voeren beleid met betrekking tot inburgering van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving en wordt de in dat lid bedoeld medewerking mede verleend aan door of namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken uit te voeren onderzoek met betrekking tot die inburgering dat geheel of mede op deze gegevens is gebaseerd.

D

In artikel 7.1.2, derde lid, wordt na «een examen» ingevoegd: , uitgezonderd een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers.

E

Het opschrift van hoofdstuk 7, titel 4, komt te luiden: EXAMENS EN TOETSEN.

F

In artikel 7.4.1 wordt «en opleidingen Nederlands als tweede taal I en II» vervangen door: , opleidingen Nederlands als tweede taal I en II en in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b en d, bedoelde opleidingen, voor zover deze deel uitmaken van educatieve programma's als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers.

G

Na artikel 7.4.11 wordt een paragraaf ingevoegd, die luidt:

Paragraaf 3. Toetsen educatieve programma's

Artikel 7.4.12. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op educatieve programma's als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers.

Artikel 7.4.13. Toetsen educatieve programma's

De toets van een educatief programma omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden die de deelnemer zich door de deelname aan de in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, van de Wet inburgering nieuwkomers bedoelde onderdelen van dat programma heeft eigen gemaakt. De toets is zodanig ingericht dat de resultaten die daaruit blijken, een indicatie geven van het niveau dat de deelnemer heeft bereikt ten opzichte van de in artikel 11 van die wet bedoelde niveaus.

Artikel 7.4.14. Vaststelling toets

Het bevoegd gezag stelt de inhoud van de toets vast met inachtneming van een door Onze Minister vastgestelde regeling.

Artikel 7.4.15. Bewijsstukken van afgelegde toetsen

1. Ten bewijze dat een toets is afgelegd, reikt het bevoegd gezag aan de deelnemer een verklaring uit. De verklaring vermeldt de in artikel 7.4.13 bedoelde resultaten.

2. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de verklaring aan het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet inburgering nieuwkomers.

Artikel 7.4.16. Toetsregeling educatieve programma's

1. Met betrekking tot de toets is artikel 7.4.5 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de examencommissie als toetsingscommissie optreedt.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in afwijking van de artikelen 6:7, 7:10 en 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht, kortere termijnen dan in die artikelen vermeld, worden bepaald voor de indiening van een bezwaar- of beroepschrift en voor de daarop te nemen beslissing ter zake van de deelneming aan een toets.

H

Na artikel 7.5.4 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 7.5.5. Toepassing op toetsen educatieve programma's

De artikelen 7.5.1 tot en met 7.5.4 zijn van overeenkomstige toepassing op de toetsen, bedoeld in titel 4, met dien verstande dat de commissie van beroep voor de examens tevens als commissie van beroep voor de toetsen optreedt.

I

In artikel 8.1.1, vijfde lid, wordt na «artikel 7.2.2, eerste lid» ingevoegd: alsmede voor een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers.

J

Aan artikel 8.1.3. wordt een achtste lid toegevoegd, dat luidt:

8. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het educatieve programma, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers voor de desbetreffende deelnemer aanvangt binnen vier maanden na de melding, bedoeld in artikel 2 van die wet. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst tussen het bevoegd gezag en deze deelnemer bevat geen bepalingen over de onderwerpen die zijn geregeld bij of krachtens de Wet inburgering nieuwkomers. Het derde lid, onder f en g, blijft ten aanzien van deze overeenkomst buiten toepassing.

Artikel 22

De Welzijnswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:

Aan het slot van onderdeel k van artikel 2 wordt toegevoegd: behoudens voor zover de Wet inburgering nieuwkomers van toepassing is.

Artikel 23

Onze Minister van Binnenlandse Zaken zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 24

1. Voor zover het tijdstip waarop deze wet in werking treedt binnen de termijn, bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, valt, wordt deze termijn verlengd tot het tijdstip waarop zes weken zijn verstreken sinds het tijdstip van inwerkingtreding.

2. Onder de in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde nieuwkomer wordt niet verstaan de Nederlander die in enig persoonsregister als bedoeld in het Besluit bevolkingsboekhouding opgenomen is geweest.

3. De artikelen 2.3.1 en 2.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet, en artikel 15 vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot het eerste kalenderjaar na deze inwerkingtreding.

4. Voor zover deze wet daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het bij of krachtens deze wet bepaalde, worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld ten behoeve van een goede invoering van deze wet.

Artikel 25

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 26

Deze wet wordt aangehaald als: Wet inburgering nieuwkomers.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Naar boven