25 108
Migratie en Ontwikkeling

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 15 mei 1997

Hierbij zend ik U, mede namens de Staatssecretaris van Justitie, de antwoorden op de door U op 20 maart jl. na afloop van het Algemeen Overleg over de nota migratie en ontwikkeling (25 108/24 713, nr. 3) gestelde schriftelijke vragen. De beantwoording van de vragen 5, 6 en 10 is tevens afgestemd met de Minister van Binnenlandse Zaken.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk

BEANTWOORDING KAMERVRAGEN AO MIGRATIE & ONTWIKKELING

1

Net als bij onderwijs is de houding van de overheid van belang bij de aanpak van het bevolkingsvraagstuk. Ondertekening van de slotverklaringen van Cairo en Kopenhagen leidt – helaas – niet vanzelfsprekend tot uitvoering ervan. Is er meer inzicht in de daadwerkelijke uitvoering van de gemaakte VN-afspraken in ontwikkelingslanden?

Hoewel er bij een aantal ontwikkelingslanden een stijgende tendens is waar te nemen in de uitgaven voor de sociale sectoren, inclusief reproductieve gezondheid, worden deze uitgaven tot dusverre niet systematisch geregistreerd waardoor het moeilijk is harde cijfers te geven. UNFPA heeft onlangs een opdracht verstrekt aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut om een methodologie en database te ontwikkelen op basis waarvan betrouwbare gegevens over uitgaven van zowel ontwikkelingslanden en donorlanden op het gebied van bevolking kunnen worden verzameld. Deze database moet in de loop van 1998 de eerste gegevens opleveren.

Er bestaat dus nog geen totaal inzicht in de daadwerkelijke uitvoering van de gemaakte VN-afspraken in ontwikkelingslanden. Indirect is inmiddels wel enige informatie beschikbaar. Zo maakt Reproductieve gezondheid en bevolking onderdeel uit van het zogeheten 20/20-initiatief voor «basic social services». Dit is in de Oslo-consensus van 1996 nader uitgewerkt. Een aantal ontwikkelingslanden, waaronder Bangladesh, Filippijnen, Nepal, Burkina Faso, Ghana, Malawi, Tunesie, Zimbabwe namens SADC, Bolivia namens de Rio-groep, Chili en Colombia hebben hun steun uitgesproken voor het 20/20-initiatief.

2

De passage en antwoorden inzake terugnameclausules lijken, naar het oordeel van de VVD, een grote voorzichtigheid aan de dag te leggen.

Welke resultaten zijn hier geboekt? Wat gebeurt er indien regeringen afwijkend blijven staan tegenover dit standpunt?

Zijn er regeringen die wel mondeling maar niet schriftelijk bereid zijn medewerking te verlenen?

Aan het samenwerkingsakkoord met de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië («FYROM») is een verklaring gehecht waarin de FYROM zich verplicht om terugnameovereenkomsten te sluiten met de lidstaten van de EU, die daartoe de wens te kennen geven.

Met Marokko is op 26 februari 1996 een Euro-Mediterraan akkoord gesloten waarin een verklaring inzake terugname is opgenomen.

Met diverse landen (Cambodja, Laos, Pakistan en Bangladesh) vinden nog onderhandelingen plaats. Deze onderhandelingen zijn gestart na 24 november 1995, de datum waarop de JBZ-Raad besloot dat de opname van terug- en overnameclausules in gemengde akkoorden per geval zal worden bezien bij de vaststelling van het onderhandelingsmandaat van de Commissie.

In de lopende onderhandelingen met bijvoorbeeld Libanon en Egypte – die gestart zijn avant het moment waarop tot een EU gewijze aanpak van terugnamekwesties werd overgegaan – wordt getracht alsnog een terugnameclausule op te nemen.

In de lopende onderhandelingen over samenwerkingsakkoorden met een aantal derde landen blijft de EU vasthouden aan de eis van opname van een standaard terugnameclausule, ook indien deze landen daar problemen mee hebben.

Er zijn geen derde landen bekend die wel een mondelinge maar geen schriftelijke bereidheid tot medewerking hebben getoond.

3

Heeft de bijeenkomst van VN-cie voor Bevolking en Ontwikkeling concrete resultaten opgeleverd?

De 30e zitting van de Commissie inzake Bevolking en Ontwikkeling, die in februari jl. werd gehouden, had als thema «migratie». De bijeenkomst heeft als concreet resultaat opgeleverd dat is besloten in 1998 een technische symposium over migratie te houden, onder auspiciën van de VN, met als doel kennis van en inzicht in de complexe relaties tussen migratie en ontwikkeling te vergroten. Nederland heeft namens de EU teleurstelling uitgesproken over het gebrek aan inhoudelijke discussie over migratie en ontwikkeling in de Commissie en een aantal voorstellen gedaan om toekomstige vergaderingen van de Commissie effectiever en meer inhoudelijk te maken.

4

De VVD wil stilstaan bij de passage inzake ambassades en consulaten.

Er staat in antwoord op vraag 39 dat deze een rol kunnen spelen bij preventie en voorlichting. Naar de mening van de VVD moeten zij daarin een rol spelen.

Te vaak nog horen wij ambassadepersoneel zeggen: wij zijn van Buitenlandse Zaken en niet van Justitie. Deze opvatting is een onjuiste, wij kennen immers de éénheid van Kabinetsbeleid. Het mag niet zo zijn dat Buitenlandse Zaken mensen doorlaat die Justitie vervolgens dient uit te zetten.

Ambassades en consulaten spelen een rol bij preventie en voorlichting. Bestrijding van illegale immigratie onder meer door het verifiëren van de authenticiteit van overgelegde documenten en het zorgvuldig omgaan met de procedures op het gebied van m.v.v.- en visumaanvragen dient te worden beschouwd als regulier onderdeel van de werkzaamheden op een post. De blijkens de vraag bij medewerkers van ambassades en consulaten veronderstelde opvatting over hun taak zou inderdaad volstrekt onjuist zijn. Er bestaat echter m.i. geen enkele grond voor deze vooronderstelling.

Om de posten, meer nog dan thans het geval is, in staat te stellen deze werkzaamheden goed uit te voeren worden op ambassades in probleemgebieden op tijdelijke basis immigratiemedewerkers geplaatst. Daarnaast is in 1996 het seminar «personenverkeer, visumverlening en documentfraude» ontwikkeld. Aan dit seminar wordt deelgenomen door medewerkers van posten waar ten aanzien van deze onderwerpen bijzondere aandacht nodig is.

5

Het Duitse project «Zusammenarbeit von Staat und Wirtschaft» spreekt de VVD zeer aan. Overheid en bedrijfsleven ondersteunen gezamenlijk de vrijwillige terugkeer van migranten. Is het Kabinet bereid dit project aan te snijden in het voorjaarsoverleg met de sociale partners en daarover de Kamer te rapporteren.

Het Duitse project beoogt met name Turkse arbeidsmigranten door beroepsopleiding betere kansen te bieden op arbeid en herintegratie in hun herkomstland na remigratie. Het betreft vak-opleiding voor de volgende bedrijfstakken: horeca, metaal- en houtverwerking alsmede elektrotechniek. De financiering wordt door de Bondsregering en het bedrijfsleven gezamenlijk geleverd. Daarmee worden activiteiten in Duitsland en in Turkije bekostigd. Alvorens dit project eventueel met de sociale partners in bespreking te brengen, zal moeten worden nagegaan of een dergelijke opzet ook voor Nederland haalbaar is. Op het eerste gezicht zijn de doelstelling en de inhoud van het Duitse project positief te waarderen. Overigens onderscheiden de in Nederland bestaande mogelijkheden tot remigratie voor arbeidsmigranten ouder dan 50 jaar zich in positieve zin van de faciliteiten in het buitenland.

6

Dit project stelt de VVD voor een vraag waar ze zelf vooralsnog niet uit het antwoord komt. Daarom leggen wij de vraag voor aan Kabinet en Kamer. Tijdens het AO over remigratiebeleid werd de suggestie gedaan Nederlandse emigranten financieel te ondersteunen bijvoorbeeld in reiskosten. Minister Dijkstal wilde daar niet aan, «Hebben we net afgeschaft». zei hij. Wie nu vrijwillig terugkerende migranten ondersteunt kan daardoor een situatie van rechtsongelijkheid scheppen. Daarom staan we er huiverig tegenover. Tegelijkertijd spreekt het stimuleren van vrijwillige terugkeer ons aan, zeker van de al eerder genoemde braindrain. Een groot dilemma.

De opmerkingen in het genoemde AO remigratiebeleid van maart 1996 betroffen personen met de Nederlandse nationaliteit, die sinds december 1993 niet meer in aanmerking komen voor remigratieregelingen. Dit zijn met name Antillianen en Arubanen. «Voor deze doelgroepen is in de Hoofdlijnennotitie remigratiebeleid van juni 1996 vermeld, dat – alles tegen elkaar afwegende – het niet wenselijk is de herziene remigratieregelingen open te stellen voor Nederlandse paspoorthouders. Wel wordt overwogen om enkele specifieke en concrete projecten met een beperkte tijdsduur te ontwikkelen, die het voor Antillianen en Arubanen mogelijk maken terug te keren naar de Antillen en Aruba. Als aan dergelijke projecten behoefte blijkt te bestaan, zal hierover overleg worden gevoerd met de Minister van Antilliaanse en Arubaanse Zaken en met de autoriteiten op de Antillen en Aruba». In die zin bestaat er dus voor de genoemde groepen Nederlandse paspoorthouders een mogelijkheid remigratieverlangens bespreekbaar te maken.

7

De toelage die de mensen ontvangen in het land van herkomst zal naar wij aannemen op de lokale omstandigheden worden toegesneden.

Ja.

8

Is de FMO betrokken bij de uitvoering van de plannen?

Nog niet, maar ik ben hier gaarne toe bereid.

9

Is geprobeerd het MKB bij de plannen te betrekken, zo nee, zal dat alsnog gebeuren?

Ja.

10

Bij welke bewindspersoon berust straks de eindverantwoordelijkheid c.q. de coördinatie van het beleid?

Er bestaat niet één verantwoordelijk bewindspersoon op dit terrein, omdat er verschillende doelgroepen aan de orde zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken is eindverantwoordelijk voor het remigratiebeleid. Dit beleid is erop gericht om personen, die legaal in Nederland verblijven en voldoen aan de overige voorwaarden van de remigratieregelingen, behulpzaam te zijn bij hun wens terug te keren naar het herkomstland. Een en ander in samenwerking met de Staatssecretaris van Justitie en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De Staatssecretaris van Justitie is eerst verantwoordelijke voor terugkeer van afgewezen asielzoekers en andere niet tot Nederland toegelaten vreemdelingen. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking faciliteert in samenwerking met de Staatssecretaris van Justitie via programmatische hulp de reïntegratie van vrijwillig terugkerende afgewezen asielzoekers in een beperkt aantal landen. Voor 1997 worden projecten ontwikkeld voor de volgende landen: Ethiopië, Eritrea en Angola.

Uiteraard geschiedt het bovenstaande in het kader van een gecoördineerd buitenlands beleid, waartoe ten behoeve van hogergenoemde werkzaamheden steeds interdepartementale afstemming plaatsvindt.

11

Hanteert het kabinet streefcijfers in dit voorgenomen beleid? Om hoeveel mensen gaat het bij benadering?

Op basis van voorlopige gegevens van de IND betreft het circa 900 Ethiopiërs en Eritreërs. Over het aantal voor terugkeer in aanmerking komende Angolezen (m.n. AMA's) zijn nog geen cijfers beschikbaar.

12

Valt bij benadering inzage te geven in de kosten?

Bij de begroting 1998 komen wij hierop terug.Thans is nog sprake van zeer voorlopige schattingen.

13

Zal de Kamer regelmatig geïnformeerd worden over de voortgang?

Ja.

Naar boven