25 108
Migratie en Ontwikkeling

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 31 januari 1997

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de notitie «Migratie en Ontwikkeling» (25 108, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 januari 1997.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Traa

De griffier van de commissie,

Janssen

Een nieuwe situatie

1

Welke zijn de oorzaken van de stijging van het aantal migranten van 75 miljoen in 1965 naar 120 miljoen in 1995? Valt er een directe dan wel indirecte relatie te leggen met de kwaliteit van ontwikkelingssamenwerking, zo nee waarom niet? (blz. 3 en 4)

De stijging van het aantal migranten in de wereld heeft verschillende oorzaken. Deze zijn in de nota uiteengezet. Ontwikkelingssamenwerking heeft onder meer tot doel een bijdrage te leveren aan het wegnemen van een aantal van deze oorzaken, waaronder armoede en snelle bevolkingsgroei. Een hoge kwaliteit van de hulpverlening kan dit bevorderen. De pullfactoren kunnen door ontwikkelingssamenwerking echter niet worden weggenomen. Bedacht dient tevens te worden dat ontwikkelingssamenwerking er wel toe bijdraagt pushfactoren af te zwakken, doch dat economische ontwikkeling niet alleen motieven en mogelijkheden biedt om niet te migreren doch ook de middelen om dat wèl te doen.

HOOFDSTUK I. MIGRATIE EN ONTWIKKELING

a. Push- en pullfactoren

2

Is het kabinet van mening dat door de analyse van de «push- en pullfactoren» de oorzaken van migratie in de wereld voldoende in kaart worden gebracht? Welke andere analyses worden momenteel in internationale fora gehanteerd? (blz. 5)

Met het noemen van een aantal «push- en pull»-factoren wordt in de nota een overzicht gegeven van factoren die in verschillende combinaties en intensiteit een verklaring kunnen vormen voor specifieke internationale migratiestromen. Deze worden ook genoemd in de literatuur en in documenten ter voorbereiding van overleg in internationale fora, zoals recentelijk de Wereldbevolkingsconferentie te Caïro.

b. Gevolgen van migratie uit ontwikkelingslanden voor de ontwikkeling van deze landen

3

Deelt de minister de opvatting dat de geschilderde positieve gevolgen van migratie niet te kwantificeren zijn en daardoor minder positief zijn dan zij lijken? (blz. 6)

Sommige positieve gevolgen voor de ontwikkeling van het land van herkomst, zoals de overmaking van gelden door migranten, zijn per land wel degelijk te kwantificeren. Zie bijvoorbeeld de situatie in Marokko (p. 25 van de nota). Overigens worden op p. 6 enkele kanttekeningen geplaatst bij wat, globaal gesproken, als positieve gevolgen van migratie wordt gekenschetst.

4

Geeft de ervaring in Zimbabwe geen aanleiding het Nederlandse studieprogramma met nadere voorwaarden te omgeven? (blz. 6)

Om brain drain tegen te gaan is in het omvangrijkste Nederlandse studieprogramma, het Nederlandse Fellowships Programma (NFP), van oudsher een terugkeergarantie ingebouwd. Het gaat hierbij om korte praktijkgerichte cursussen in het Engels. De bursaal dient in het beurscontract te verklaren dat hij na afloop van de beurs terugkeert naar zijn land van herkomst. De werkgever dient te verklaren dat hij bereid is het salaris van de bursaal door te betalen tijdens zijn studie en hem of haar na terugkeer weer op dezelfde plaats aan te stellen. Volledige opleidingen, bijvoorbeeld van artsen, kent het NFP overigens niet, ook al om brain drain te voorkomen.

5

Is het gestelde over Somalië van toepassing op de huidige Nederlandse situatie? Bestaan er gegevens over Somaliërs in Nederland naar categorieën afgestudeerden? Welke categorieën beroepsgroepen betreft het? (blz. 6)

Bij Justitie noch Binnenlandse Zaken zijn hierover gegevens beschikbaar, aangezien daarvan geen aparte registratie wordt bijgehouden.

c. Gevolgen voor vrouwen

6

Is de beschrijving in de paragraaf over «gevolgen voor vrouwen», met name de eerste alinea, ook van toepassing op Nederland? (blz. 7)

Neen. Het Nederlandse toelatingsbeleid kent de mogelijkheid dat een vreemdeling die op basis van een afhankelijke verblijfstitel is toegelaten een zelfstandige verblijfstitel kan verkrijgen, indien het huwelijk of de relatie juridisch of feitelijk is verbroken of in geval van overlijden van de verblijfgever. Een en ander is afhankelijk van de duur van het huwelijk (minimaal drie jaar gehuwd, waarvan één jaar in Nederland op basis van een afhankelijke verblijfstitel) of de relatie (drie jaar samenwonend in Nederland op basis van een afhankelijke verblijfstitel). Indien deze termijn niet wordt gehaald kan worden bezien of er humanitaire overwegingen zijn alsnog zelfstandig verblijf toe te staan.

Voor vreemdelingen die als minderjarig gezinslid zijn toegelaten geldt als hoofdregel dat zij bij het verbreken van de gezinsrelatie in aanmerking komen voor zelfstandig verblijf, indien zij langer dan één jaar op basis van een afhankelijke titel in Nederland verblijven.

7

Is de passage «als tweederangsburgers.... kunnen worden teruggestuurd» op te vatten als een pleidooi voor het uitbreiden van zelfstandige verblijfstitels of slaat deze passage niet op Nederland? (blz. 7)

Deze passage slaat niet op de Nederlandse situatie.

e. De verwevenheid van ontwikkelingsprocessen en migratie

8

Hoe onderbouwt de minister de stelling dat «in de eerste fasen ... weten aan te wenden»? (blz. 8)

De oorzaak voor het niet effectief aanwenden van menselijk potentieel heeft te maken met het in de eerste fasen van economische ontwikkeling optredende gebrek aan afstemming tussen enerzijds het onderwijs, en dan met name het beroepsonderwijs, en anderzijds de arbeidsmarkt. De behoeften op de arbeidsmarkt wijzigen ten gevolge van de economische veranderingen en daaraan kan in het begin het onderwijs niet voldoen. Daarnaast bestaat de neiging om in de eerste fasen van economische ontwikkeling te investeren in de import van kapitaalsintensieve technologie, met als gevolg het niet efficiënt benutten van reeds opgeleid menselijk kapitaal.

9

Gesteld wordt dat de loonverhouding tussen Noord- en Zuid-Europa de migratie tussen de regio's aanzienlijk heeft verminderd. Is deze stelling ook van toepassing op de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname in verhouding tot Nederland? (blz. 8)

Het is aannemelijk dat de stelling dat migratie zal afnemen met het kleiner worden van de loonverschillen tussen landen eveneens opgaat voor Nederland en de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname. Dat zal meer tijd kosten. De mate waarin de loonverschillen afnemen hangt onder meer samen met die waarin markten op elkaar zijn afgestemd dan wel worden geïntegreerd.

f. Migratie van het platteland naar de stad

10

Kan de minister zijn visie op de relatie tussen economische ontwikkeling en de ontwikkeling van de levensstandaard geven? (blz. 9)

Economische ontwikkeling betekent niet vanzelfsprekend een daarmee gepaard gaande verbetering van de levensstandaard van de bevolking. Enerzijds omdat de baten van economische ontwikkeling niet altijd gelijkelijk over de bevolking verdeeld worden en ten dele door bevolkingsgroei teniet kunnen worden gedaan. Anderzijds hangt verbetering van de levensstandaard van meer factoren af dan economische, denk aan goed bestuur of een schoon milieu. Vele niet-economische doelstellingen zijn echter gemakkelijker te verwezenlijken in een situatie waar economische ontwikkeling een zeker peil heeft bereikt.

11

Geeft modernisering van landbouwtechnieken gericht op duurzaamheid geen perspectief voor een vertraagde trek naar de stad? Zo nee, waarom niet? (blz. 9)

Op deze vraag kan geen ondubbelzinnig antwoord gegeven worden. Er zijn moderne landbouwtechnieken die leiden tot hogere arbeidsintensiteit, hogere productie en inkomens. Indien deze worden toegepast, wordt de bestaansbasis op het platteland verbeterd. Gezien de hoge bevolkingsgroei is desondanks een voortgaande migratie naar de steden in een aantal gevallen onontkoombaar.

h. Migratie in cijfers

Afrika

12

Onder het kopje Afrika noemt de minister terecht de door de koloniale machthebbers willekeurig getrokken grenzen die etnische groepen over vaak meerdere landen verspreidden. De manier waarop de infrastructuur in de loop van decennia is ontwikkeld is vrijwel geheel op het voormalige moederland gericht. Intra-regionale verbindingen zijn relatief schaars. Dat remt economische integratie van veel landen. Vormt de ontwikkeling van intra-regionale infrastructuur (in de ruimste zin) ook niet een wezenlijk onderdeel van het aanpakken van migratieproblemen? (blz. 11)

Bevordering van economische samenwerking en transnationale contacten tussen landen binnen een regio is sinds lang een van de doelstellingen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Deze samenwerking kan een bijdrage leveren aan ontwikkeling binnen de regio en daarmee indirect aan de afname van migratie naar ontwikkelde landen. Met name een gemeenschappelijke markt die over de grenzen van Afrikaanse landen heen reikt, zou de economische groei bevorderen. Migratie die het gevolg is van fricties tussen etnische groepen kan echter ook worden tegengegaan door evenwichtige economische ontwikkeling binnen een land.

Azië

13

Waarheen trekken de meeste hoger opgeleide migranten tegenwoordig? (blz. 11)

De meeste hoogopgeleide migranten trekken naar landen die gunstige voorwaarden stellen voor de toelating van hooggeschoolde arbeidskrachten, zoals de VS, Canada en Australië.

i. Verwachte migratiebewegingen

14

Waarheen vermoedt de minister dat de migranten uit China, Algerije, Egypte, Haïti en Sri Lanka zullen gaan? Van wat voor soort migratie (lager of hoger gekwalificeerde mensen) is daarbij sprake? De landen die de minister noemt liggen tamelijk verspreid. (blz. 13-4)

De genoemde landen betreffen een verwachte trend van de UNHCR. De gestelde vragen zijn in hun algemeenheid niet te beantwoorden daar een veelheid van factoren bepalend is voor wie migreren, met welke motieven en waarheen.

15

Welke maatregelen overweegt het kabinet om de voorspelling dat «het aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zal toenemen mede ten gevolge van de professionalisering en uitbreiding van mensensmokkelnetwerken» niet bewaarheid te laten worden? (pag. 14)

In de nota wordt niet zozeer een voorspelling gedaan, maar wordt opgemerkt dat er een mogelijkheid bestaat dat, ten gevolge van de steeds betere transport-, communicatie- en informatiemiddelen de beschreven ontwikkeling zal plaatsvinden. Om mensensmokkel tegen te gaan is inmiddels de strafmaat voor dit delict aanzienlijk verhoogd, van het oorspronkelijke maximum van 1 jaar gevangenisstraf tot een maximum van 4 à 8 jaar gevangenisstraf. De Eerste Kamer heeft op 1 oktober 1996 ingestemd met deze verhoging van de strafmaat. Voorts zij verwezen naar het «plan van aanpak mensensmokkel» van het Openbaar Ministerie, dat in 1996 door de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer is gezonden. Hierin staan diverse strafrechtelijke en andere maatregelen beschreven ter bestrijding van mensensmokkel. Verder vinden op luchthavens van een aantal «risicolanden» zogenaamde pre-boarding checks plaats, die tot doel hebben de komst van onvoldoende gedocumenteerde vreemdelingen naar ons land te voorkomen. Omdat de praktijk uitwijst dat illegale immigratiestromen zich snel verplaatsen indien de controle verscherpt wordt, worden pre-boarding checks op wisselende locaties uitgevoerd. Ten slotte dient de rol van de immigratiemedewerkers vermeld te worden, die in een aantal landen zijn gestationeerd op Nederlandse ambassades. Voor een uitvoerige beschrijving van de werkzaamheden van deze immigratiemedewerkers en de ervaringen daarmee zij verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Justitie van 30 januari 1996 (TK 1995–1996, 19 637, nr. 170).

HOOFDSTUK II. BELEIDSONTWIKKELINGEN IN INTERNATIONAAL VERBAND

a. Europese Unie

16

Heeft de discussie in EU-verband tot nu toe alleen in beleidsnotities en discussienota's geresulteerd, of zijn er ook acties ondernomen? Zo ja, welke? (blz. 14–15)

Met de conclusie van de OS-Raad van 28 mei 1996 onderkent de Raad dat er raakvlakken zijn tussen migratie en ontwikkeling. De Raad geeft de Commissie de opdracht voorstellen te doen voor de inzet van OS-middelen bij de aanpak van problemen inzake migratie. De Commissie is door de Raad gevraagd om hiervoor een expertgroep bijeen te roepen. Dit is nog niet geschied. Nederland zal tijdens zijn voorzitterschap hierop aandringen.

17

Welke effecten heeft de constatering uit 1992 dat «the effective use of aid can play a role in reducing longer term migratory pressures» op het Nederlandse en Europese OS-beleid gehad? (blz. 14)

Het doel van de nationale maar ook de EU-beleidsinspanning was de afgelopen jaren vooral het beheersbaar houden van de immigratie door aangescherpte en beter op elkaar afgestemde wetgeving en toelatingsprocedures alsook door effectievere grenscontroles en verbeterde samenwerking bij de aanpak van irreguliere en illegale migratie. Niettemin werd geconstateerd dat de achterliggende oorzaken van migratie door samenwerking met landen van herkomst aangepakt zou moeten worden. Dat leidde tot de uitspraak van 1992 dat er ook een rol voor ontwikkelingssamenwerking is weggelegd. Bij de constatering is het destijds gebleven. Daarom heeft op 28 mei 1996 de OS-Raad geconcludeerd dat migratie een speciaal thema dient te zijn van ontwikkelingssamenwerking. In de nota «Migratie en Ontwikkeling» geeft de Nederlandse regering aan op welke wijze ontwikkelingssamenwerking een gerichte bijdrage kan leveren aan het terugdringen van de migratiedruk als onderdeel van genoemde brede aanpak. Op de onder het Nederlandse voorzitterschap plaatsvindende informele OS-Raad te Amsterdam, zal dit onderwerp aan de orde worden gesteld teneinde tot een coherente benadering te komen.

18

Op welke wijze zal het Nederlandse voorzitterschap van de EU invulling geven aan de terecht bepleite coördinatie? (blz. 15)

Zie het antwoord op vraag 57.

19

Kan meer in detail worden aangegeven hoe per lidstaat wordt geoordeeld over het inzetten van ontwikkelingssamenwerking als instrument om migratiedruk tegen te gaan? (blz. 15)

De lidstaten hebben zich nog niet vastgelegd op definitieve standpunten over de wenselijkheid ontwikkelingssamenwerking in te zetten als instrument voor de vermindering van migratiedruk. Na de in het antwoord op vraag 17 genoemde vergadering van de Ontwikkelingsraad zal daarover meer duidelijkheid bestaan.

20

Welk standpunt heeft Nederland ingenomen in de discussies over de uitgangspunten met betrekking tot migratie en ontwikkeling in de OS-Raad? Kan dat standpunt nader worden gemotiveerd? (blz. 15)

De Ontwikkelings Raad heeft op 28 mei jl. zonder debat de ontwerpconclusie over migratie en ontwikkeling aanvaard. Het Nederlands standpunt inzake deze conclusie, zoals vastgelegd in de geannoteerde agenda van de Raad die de Kamer op 21 mei jl. toeging, was dat Nederland kan instemmen met de conclusie die, behalve de noodzaak van duurzame ontwikkeling, het belang van handelsliberalisatie onderschrijft alsmede de wenselijkheid om ook de zuid-zuidmigratie bij de aanpak van de migratieproblematiek te betrekken en, tot slot, de instelling van een expertgroep aanbeveelt.

Aan dit standpunt ligt de overweging ten grondslag dat een effectieve aanpak van de migratieproblematiek gebaat is bij een benadering die verder reikt dan het strikte immigratiekader. Dit houdt onder andere in dat migratie als ontwikkelingsthema verder moet worden uitgewerkt en tevens moet worden bezien in samenhang met andere Europese beleidsterreinen (buitenlands, handel-, landbouw- en immigratie/asielbeleid) teneinde op deze wijze bij te dragen aan de beheersing van migratiebewegingen.

21

Het lijkt erop dat de landen in het werkdocument van de Commissie van maart 1996 te enkelvoudig benaderd worden en niet vanuit een regionaal geheel. Een structurele verbetering in het ene land zal misschien een migratiestroom uit een buurland aantrekken, waarbij de structurele verbetering toch relatief blijkt te zijn. Hoort de regionale benadering ook tot het lange termijnperspectief waarover de Commissie spreekt? (blz. 15)

Het werkdocument van maart 1996 werd als een conclusie van de OS-Raad van 28 mei 1996 aanvaard. Bij de uitwerking van voorstellen op basis van deze conclusie zullen regionale aspecten van migratie zeker aan de orde komen.

22

Bij de klemtoon op «human resources» zou ook de nodige aandacht aan telecommunicatie-ontwikkeling gegeven moeten worden. Is de minister van mening dat de mogelijkheden die digitalisering biedt vele aspecten van «human resources» kan verbeteren en kennisvergroting doen toenemen? (blz. 15)

Ja. Voorwaarde is wel dat deze technologie toegankelijk wordt voor brede groepen in de maatschappij. Het beleid is mede gericht op vergroting van deze toegankelijkheid.

23

Kan een overzicht worden gegeven van de akkoorden (gemengd en ongemengd) waarover in het laatste jaar is onderhandeld en waarbij de terugnameclausules zijn betrokken? Kan daarbij tevens worden vermeld of en zo ja welke, derde landen hebben aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met het opnemen van een dergelijke clausule? (blz. 16)

Met Marokko is op 26 februari 1996 een Euro-Mediterraan akkoord gesloten waarin een verklaring inzake terugname is opgenomen.

Met diverse landen (Cambodja, Laos, Pakistan en Bangladesh) vinden nog onderhandelingen plaats. Deze onderhandelingen zijn gestart na 24 november 1995, de datum waarop de JBZ-Raad het besluit dat de opname van terug- en overnameclausules in gemengde akkoorden per geval zal worden bezien bij de vaststelling van het onderhandelingsmandaat van de Commissie.

In de lopende onderhandelingen met Libanon, Jordanië en Egypte, die gestart zijn avant 23 november 1995, wordt getracht alsnog een terug- nameclausule op te nemen.

In het mandaat voor onderhandelingen met Mexico, Chili en de Palestijnse autoriteiten zijn in het mandaat geen terugnameclausules opgenomen.

Aangezien de meeste onderhandelingen nog niet zijn afgerond, kan nog niet worden vastgesteld welke derde landen hebben aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met een dergelijke clausule.

b. International Conference on Population and Development (ICPD)

24

Wanneer zal de discussie in EU-verband en ICPD over terugname van burgers leiden tot besluitvorming? (blz. 16)

De discussie in het kader van de Bevolkingsconferentie en de EU op het punt van terugname heeft reeds geleid tot besluitvorming. In ICPD-kader werd door de deelnemende staten een actieprogramma goedgekeurd over ondermeer terugname. Deze aanbevelingen zijn echter niet bindend.

Zoals in de nota op pagina 15 is gemeld heeft de discussie in EU-kader over terugnameclausules geleid tot de afspraak dat bij de aanneming van onderhandelingsrichtsnoeren voor gemengde en ongemengde akkoorden bezien wordt of opname van een bepaling betreffende de terugname wenselijk is. Dit gebeurt ook in de praktijk, zoals onlangs bij de opstelling van een samenwerkingsakkoord met Jordanië.

25

Welke stappen heeft Nederland in dit verband zelf gezet in bilaterale contacten? (blz. 16)

De Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie onderhoudt regelmatige contacten met vertegenwoordigingen van herkomstlanden van uitgeprocedeerde asielzoekers of andere vreemdelingen die dienen terug te keren naar hun land van herkomst. Indien zich problemen voordoen bij de afgifte van laissez-passers, dan wordt dit aangekaart bij de desbetreffende vertegenwoordiging. Het sluiten van terugname-overeenkomsten kan een middel zijn om de terugname van eigen onderdanen te versoepelen. Met een aantal derde landen zijn reeds dergelijke overeenkomsten gesloten, meestal in Benelux-kader (Slovenië, Roemenië; onderhandeld wordt nog met Kroatië en Slowakije), of in Schengenverband (Polen). Met Marokko zijn goed functionerende werkafspraken gemaakt over de procedure m.b.t. de afgifte van laissez-passers, terwijl met Algerije besprekingen gaande zijn over vergelijkbare afspraken.

26 en 29

Op welke wijze wordt de «International Conference on Population and Development» (ICPD) en de «Sociale Top» van een follow-up voorzien? Welke instantie houdt zich daarmee bezig en wat is de bijdrage van Nederland in dezen? (blz. 16)

Zijn er al (internationale) initiatieven te bespeuren die aan het actieprogramma van Kopenhagen gevolg geven? (blz. 17)

De wenselijkheid van een geïntegreerde follow-up van recente VN-wereldconferenties heeft binnen de VN op operationeel niveau geleid tot de instelling van drie zogenoemde «Inter Agency Task Forces» (IATF's), die zich met name richten op de ICPD en de Sociale Top, evenals op de Vierde Vrouwenconferentie die in september 1995 in Beijing heeft plaatsgevonden. De IATF's beogen afstemming en doelgerichte samenwerking van de verschillende onderdelen van het VN-systeem op landenniveau m.b.t. de verschillende actieprogramma's. De eerste IATF betreft «Basic social services for all» en wordt voorgezeten door het VN-Ontwikkelingsfonds voor Bevolkingsvraagstukken (UNFPA). De tweede betreft «full employment and sustainable livelihoods» en wordt voorgezeten door de ILO. De derde betreft «the enabling environment for people-centered sustainable development» en wordt voorgezeten door de Wereldbank.

In het intergouvernementele traject wordt de voortgang van de implementatie van de ICPD in eerste instantie bewaakt door de VN-Commissie voor Bevolking en Ontwikkeling. Voor de implementatie van de Sociale Top is dit de VN-Commissie voor Sociale Ontwikkeling. Beide commissies hebben een meerjarenplan ontwikkeld waarbij telkens een aantal onderwerpen uit de betreffende actieprogramma's op de agenda staat. Zo staat het thema migratie op de agenda van de VN-Commissie voor Bevolking en Ontwikkeling, die eind februari van dit jaar bijeen zal komen.

Nederland is lid van beide VN-Commissies en verleent financiële ondersteuning aan activiteiten en programma's voor de tenuitvoerlegging van beide conferenties. Voorbeelden hiervan zijn bijdragen aan de armoedebestrijdingsprogramma's van het VN-Ontwikkelingsfonds (UNDP) en van de Wereldbank, evenals aan de programma's van UNFPA. Zoals bekend heeft Nederland zijn bijdrage voor 1997 aan UNFPA verhoogd. Voor meer informatie over het Kabinetsbeleid t.a.v. de follow-up van de Sociale Top zij verwezen naar de brief die op 10 mei 1996 hierover aan de Kamer is gezonden (24 400 XV, nr. 41).

27

Is een ontwikkeling te constateren van de samenwerking tussen regeringen en internationale organisaties in landen van herkomst van potentiële migranten om hen te informeren over legale mogelijkheden van toelating, verblijf en tewerkstelling? (blz. 16)

Ja. Dit punt is de afgelopen jaren als onderdeel van preventieve maatregelen nadrukkelijk in de samenwerking tussen staten en internationale organisaties aan bod. IOM heeft in samenwerking met een aantal Oosteuropese landen (Roemenië en Albanië) migratie-informatie-programma's opgezet. Ook in het kader van de GOS-conferentie (zie nota p. 21) is dit punt als onderdeel besproken van internationale samenwerking bij de aanpak van migratieproblemen.

c. World Summit for Social Development («Sociale Top»)

28

Welke landen hebben tot nu toe de «International Convention on the protection of the Rights of all Migrant Workers and Members of their families» (UN, 1990) geratificeerd? Werpt de recentelijk door de Kamer aangenomen «Koppelingswet» nieuw licht op het ratificatieproces van dit verdrag door Nederland? Zo ja, is het kabinet voornemens dit verdrag ter ratificatie aan de Kamer voor te leggen? (blz. 17)

Het bovengenoemde verdrag is door Egypte, de Fillippijnen, Marokko, de Seychellen, Cuba, Uganda en Sri Lanka bekrachtigd.

Het Koninkrijk heeft het verdrag niet bekrachtigd. Zoals aan de Kamer ook via de jaarlijkse rapportage met betrekking tot goedkeuring van verdragen wordt gemeld, is dit één van de verdragen waarbij partij worden onder de huidige omstandigheden niet wenselijk is. De reden hiervoor is dat het verdrag ook rechten toekent aan illegale migranten en hun gezinsleden. Bij de uiteindelijke positiebepaling over het Kabinetsbeleid terzake zal Nederland zich ook laten leiden door de vraag welke andere westerse landen het verdrag zullen ratificeren.

29

Zijn er al (internationale) initiatieven te bespeuren die aan het actieprogramma van Kopenhagen gevolg geven? (blz. 17)

Zie het antwoord op vraag 26.

d. IOM

30

Wat is de verhouding tussen de IOM in Genève en het IOM-kantoor in Den Haag? (blz. 18)

Voor de IOM-missie in Den Haag is IOM-Genève het hoofdkantoor. Het hoofdkantoor in Genève houdt zich bezig met het beleid en de coördinatie op mondiale schaal van migratieaangelegenheden. Bij de missie in Den Haag is het Terugkeerbureau ondergebracht, dat, in opdracht van het Ministerie van Justitie, de IOM-terugkeerregeling uitvoert (zie p. 35 van de nota en de beantwoording van vraag 32). Verder speelt de missie in Den Haag een intermediaire rol als het gaat om terugkeerprogramma's die vanuit het hoofdkantoor in Genève worden voorbereid.

31

Leidt de uitbreiding van het mandaat van het IOM niet tot verdubbeling van taken? (blz. 18)

Door Nederland, maar ook door veel andere staten, werd in juni 1995 terughoudend maar niet onwelwillend gereageerd op de door IOM in haar strategisch beleidsdocument bepleite verbreding van haar mandaat. Van verschillende zijden, waaronder de Nederlandse, werd gesteld dat IOM zich zou moeten concentreren op die gebieden waar deze organisatie expertise heeft ontwikkeld en dat de ambities van de organisatie niet al te groot moeten zijn gezien het karakter en de omvang van de organisatie. IOM dient vooral een operationele en dienstverlenende organisatie te blijven. Ook werd door Nederland benadrukt dat duplicatie van activiteiten met andere organisaties (bv. UNHCR) vermeden moet worden.

32

Worden momenteel in samenwerking met het IOM terugkeerprogramma's opgezet ten behoeve van de terugkeer van in Nederland uitgeprocedeerde asielzoekers en andere niet toegelaten migranten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, in welke landen? (blz. 18)

In Nederland geldt sinds 1992 een terugkeerregeling ter bevordering van de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en andere niet toegelaten migranten. Deze terugkeerregeling wordt uitgevoerd door het terugkeerbureau, dat is ondergebracht bij de vestiging van het IOM in Den Haag. Deze regeling, die onder bepaalde voorwaarden voorziet in financiering van de terugreis alsmede in een bedrag ter overbrugging van de eerste periode na terugkeer, geldt voor migranten van alle nationaliteiten en niet alleen ten aanzien van specifieke landen. Thans wordt bezien welke rol IOM kan spelen bij de implementatie van het geïntegreerde terugkeerbeleid, waarvan de uitgangspunten zijn neergelegd in de brief van de Staatssecretaris van Justitie (mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking) aan de Tweede Kamer van 23 februari 1996 (TK, 1995–1996, 19 637, nr. 174).

33

Wat is het Nederlandse standpunt in de IOM-beheersraad ten aanzien van de strategische planning van de IOM voor de volgende eeuw? (blz. 18)

Zie het antwoord op vraag 31.

UNHCR

34

Acht de minister het acceptabel dat vluchtelingen gedwongen worden gerepatrieerd (zie de gebeurtenissen in Tanzania)? Op welke wijze mag dit plaatsvinden? Wat zijn de grenzen aan dwang? (blz. 19)

Erkende vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag van Genève worden niet teruggestuurd; hun wordt de benodigde bescherming geboden. Voor terugzending komen uitsluitend uitgeprocedeerde asielzoekers en andere niet-toegelaten migranten in aanmerking. Deze personen wordt in beginsel de gelegenheid geboden op eigen gelegenheid terug te keren. Daarbij gaat de voorkeur uit naar vrijwillige terugkeer. Wil men niet vrijwillig terugkeren, of komt men daarvoor om redenen van openbare orde niet in aanmerking, dan komt gedwongen terugzending aan de orde. Het voorbeeld van Tanzania laat zien dat landen van eerste ontvangst zich niet altijd aan dit beginsel conformeren. In een dergelijk ongewenst geval dient naar oplossingen gezocht te worden, bijvoorbeeld in de vorm van veiligheidsgaranties voor terugkerenden.

HOOFDSTUK III. DE BIJDRAGE VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING AAN HET OPVANGEN VAN DE NADELIGE GEVOLGEN VAN MIGRATIE

a. UNHCR

35

Kunnen er resultaten worden gemeld van het programma «Refugee women victims of sexual violence» in Somalië? Wat is het effect van dat programma geweest? (blz. 20)

UNHCR's «Women victims of violence»-project is als pilot project opgezet. De doelgroep omvatte vrouwelijke Somalische vluchtelingen, opgevangen in Keniaanse kampen. In juni 1995 werd door UNHCR een samenvattend evaluatierapport uitgebracht. Daaraan zij het volgende ontleend:

– maatregelen gericht op de fysieke bescherming van de kampen (omheining) zijn genomen en hebben geleid tot een geleidelijke daling van het aantal verkrachtingen in de kampen;

– juridische ondersteuning werd verleend aan slachtoffers van sexuele misdrijven;

– tevens werd deze slachtoffers psycho-sociale steun verleend (trauma counselling);

– de van oorsprong separate projectactiviteiten zijn uiteindelijk geïntegreerd in het totale UNHCR-programma voor Somalische vluchtelingen (dit uit hoofde van UNHCR's beleid gericht op «mainstreaming» van genderaspecten). De reguliere UNHCR-staf is zich thans meer bewust van deze problematiek.

36

Hoe groot is de schade die de oorlog in Oost-Zaïre aan de diverse projecten in Kivu heeft toegebracht? Hoe moeten die huisvestingsproblemen worden opgelost nu de Hutu's massaal naar Rwanda terugkeren? Zijn daar reeds projecten voor in gang gezet? En hoe staat het met de bouw van gevangenissen en rechtszalen? (blz. 20-1)

a. De verschillende, vooral humanitaire, activiteiten die in Kivu werden uitgevoerd hebben zeer veel schade ondervonden. Kantoren en opslagplaatsen van internationale organisaties en NGO's zijn geplunderd en verwoest en hun voertuigen zijn door de diverse strijdende partijen in beslag genomen. Nieuwe hulpactiviteiten zijn vooral vanwege de slechte veiligheidsomstandigheden tot nu toe slechts aarzelend op gang gekomen.

b. Nu bijna een miljoen vluchtelingen weer naar Rwanda zijn terug gekeerd, vormt de huisvesting een van de meest acute problemen. Zowel de Rwandese autoriteiten als de donorgemeenschap zijn zich hier van bewust. Gezamenlijk is reeds een aantal plannen ontwikkeld en de eerste bouwactiviteiten en herstelwerkzaamheden zijn gestart. Nederland heeft hiervoor eind 1996 via UNDP een bijdrage van 5 miljoen US dollar ter beschikking gesteld. Daarnaast wordt bezien in hoeverre via NGO's ondersteuning kan worden verleend.

c. De onlangs aangetreden Minister van Justitie heeft toegezegd dat hij op korte termijn inzicht zal geven in zijn plannen voor de bouw van additionele gevangenissen en rechtszalen.

b. IOM

37

Waarom heeft Nederland het expliciete verzoek gedaan om 284 Nicaraguanen uit Cuba te repatriëren? (blz. 21)

De bedoelde Nicaraguanen waren uitwisselingsstudenten. Na afloop van hun studie bleek de Nicaraguaanse overheid niet meer in staat te zijn hun repatriëring te bekostigen. Nederland heeft vervolgens via genoemde organisatie deze repatriëring gefinancierd.

d. GOS-conferentie

38

Welke andere landen van buiten deze regio zullen aan deze conferentie deelnemen? (blz. 21)

Genoemde conferentie vond plaats op 30 en 31 mei 1996 te Genève. Andere landen buiten de regio die aan de conferentie deelnamen waren: Australië, Oostenrijk, België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Vaticaanstad, IJsland, Ierland, Italië, Japan, Noorwegen, Pakistan, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.

HOOFDSTUK IV. BESCHRIJVING VAN DE SITUATIE IN EEN AANTAL LANDEN VAN HERKOMST

39

Welke rol speelt prostitutie/mensenhandel in de migratie naar Nederland en wat onderneemt het ministerie van Buitenlandse Zaken hiertegen? (blz. 23 t/m 25)

Prostitutie/mensenhandel speelt een rol in de migratie naar Nederland. In 1995 kwamen 500 000 vrouwen en kinderen via mensenhandel naar de EU. In Nederland bevinden zich naar voorzichtige schatting van de Stichting tegen Vrouwenhandel rond 15 000 personen in de illegale prostitutie.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vertegenwoordigd in de Interdepartementale Werkgroep Vrouwenhandel. Deze groep staat onder voorzitterschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en houdt zich thans bezig met de voorbereiding van een Ministeriële Conferentie van 24–26 april 1997, inzake vrouwenhandel in het kader van het Nederlandse EU-voorzitterschap, ter ontwikkeling van een gedragscode ter preventie en bestrijding van vrouwenhandel.

Nederland zal zich actief opstellen op het gebied van voorlichting en preventie o.m. in het kader van ontwikkelingssamenwerking. De ambassades en consulaten kunnen hierbij een rol spelen alsook in de informatieuitwisseling over criminele netwerken.

Turkije

40

Welke regelingen voor terugkeer van Turkse immigranten bestaan er in West-Europese landen? Kan met name de situatie in Duitsland, Zweden, Frankrijk en Zwitserland worden beschreven? (blz. 25)

Ten behoeve van de vrijwillige terugkeer van in Duitsland verblijvende Turkse immigranten werd in 1988, nadat gebleken was dat vele Turken die Duitsland tijdens de economische bloeiperiode als gastarbeider had aangeworven, vooral i.v.m. problemen op de Duitse arbeidsmarkt de wens hadden terug te keren, het project ontwikkeld «Zusammenarbeit von Staat und Wirtschaft». Doel van dit project is de reïntegratiemogelijkheden van terugkeerders te verbeteren, door beroepsopleidingen aan te bieden en steun te verlenen bij de opbouw van een bestaan in Turkije.

Met de coördinatie van alle maatregelen in het kader van dit project is belast de «Koordinierungsstelle zur Förderung der Reintegration durch Qualifizierung und Existenzgründung – KFR» in Keulen, die 6 medewerkers telt. De KFR onderhoudt ook in Turkije (Ismid) een klein bureau (2 medewerkers). De remigratiehulp (w.o. de kosten van de KFR) wordt gefinancierd door de staat (met ca. 5 miljoen mark per jaar) en het Duitse bedrijfsleven (Mannesmann, Ruhrkohle, Bayer, Thyssen en VW). Van de ruim 1 miljoen in Duitsland verblijvende Turkse immigranten keren jaarlijks ruim 40 000 naar Turkije terug.

De KFR verleent vooral logistieke hulp door betrokkenen de weg te wijzen en contacten te leggen. Zo worden degenen die zich in Turkije als zelfstandigen willen gaan vestigen b.v. gewezen op de mogelijkheid om van de «Ausgleichsbank» (uit het budget van het Bondsministerie van «Wirtschaftliche Zusammenarbeit») een financiële bijdrage van maximaal DM 18 000 (in twee delen uit te betalen) te ontvangen.

Voor hen die zich in Turkije als werknemers willen gaan vestigen organiseert de KFR in februari a.s. in Keulen een banenmarkt, waarvoor 13 Turkse bedrijven zijn uitgenodigd.

Turkse asielzoekers en toegelaten danwel afgewezen Turkse vluchtelingen die ontvangers zijn van een sociale bijstandsuitkering en vrijwillig naar Turkije terug willen keren, kunnen in aanmerking komen voor terugkeerhulp in het kader van het REAG-programma (Reintegration and Emigration Programme for Asylum-Seekers in Germany) van de Bondsregering (onder verantwoordelijkheid van het Bondsministerie van Binnenlandse Zaken). De uitvoering van het REAG-programma werd overgedragen aan het IOM-bureau te Bonn. Het verzoek tot terugkeerhulp wordt ingediend bij de gemeentelijke sociale dienst. De hulp omvat de kosten van een vliegticket en een eenmalig zakgeld van DM 150 per persoon vanaf een leeftijd van 12 jaar en DM 75 per kind jonger dan 12, per gezin echter niet meer dan DM 750. In 1995 hebben 379 Turkse repatrianten in het kader van het REAG-programma terugkeerhulp ontvangen. In de eerste acht maanden van 1996 waren dat er 332.

Frankrijk kent een algemene terugkeerregeling t.b.v. immigranten van buiten de EU, w.o. die afkomstig uit Turkije.

De regeling wordt uitgevoerd door het IOM en kent een drietal categorieën.

De numeriek belangrijkste heeft betrekking op legaal in Frankrijk verblijvende immigranten die op korte termijn uit hun dienstbetrekking zullen worden ontslagen of dit reeds zijn, en die naar hun land van herkomst dan wel een derde land willen emigreren.

De premie (een zgn. «aide au retour») bedraagt twee-derde van de totale werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak kunnen maken, alsmede een geldbedrag van 20 000 Ffr. (Ffr 1 = NLG 0,33). Verder ontvangen zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten, die voor Turkse immigranten ong. 2500 Ffr. bedraagt.

In bepaalde gevallen kan een «aide au retour» oplopen tot 200 000 Ffr.

Voor immigranten ouder dan 45 jaar bestaat bovendien de mogelijkheid om in het land van herkomst via de Franse vertegenwoordiging maandelijks een deel van de premie als uitkering te ontvangen. Hiertoe dient, voordat tot ontslag wordt overgegaan, door de onderneming waar de immigrant werkzaam is, met het OMI een zgn. «convention rente» te zijn overeengekomen.

In 1995 kwamen 171 Turkse immigranten in aanmerking voor een terugkeerpremie.

Een tweede categorie betreft niet-regulier in Frankrijk verblijvende immigranten. Deze kunnen in de maand na de afwijzing van hun verzoek om asiel of een verblijfsvergunning in aanmerking worden gebracht voor een gratis vliegtuigticket en een geldbedrag van 1000 Ffr.

Een derde categorie betreft regulier in Frankrijk verblijvende immigranten zonder vaste middelen van bestaan die om humanitaire redenen met dezelfde financiële regeling als de tweede categorie in staat worden gesteld te repatriëren.

Zweden noch Zwitserland kennen remigratieregelingen voor de aldaar verblijvende Turkse migranten.

d. Kaapverdië

41

Wordt tussen de gemeente Rotterdam en het Rijk samengewerkt met betrekking tot de remigratie van Kaapverdianen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de samenwerking er uit en welke zijn de eventuele plannen voor de toekomst? (blz. 27)

Kaapverdianen die voldoen aan de geldende voorwaarden kunnen – zoals ook anderen – een beroep doen op de remigratieregelingen. Gelet op het voorgaande is samenwerking terzake met gemeenten niet nodig. Met de gemeente Rotterdam wordt op dit punt derhalve niet samengewerkt.

HOOFDSTUK V. ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN EEN GEÏNTEGREERD MIGRATIEBELEID

a. Migratie als aandachtspunt in het buitenlandse beleid

42

Betekent het feit dat het thema migratie in de regio- en landenbeleidsdocumenten een vast aandachtspunt zal vormen, dat wat in deze nota staat geen volledig beeld geeft van de voornemens van de regering op dit thema? (blz. 29)

De onderhavige nota geeft een volledig beeld van de voornemens van de regering op het gebied van migratie en ontwikkeling. Deze voornemens worden, al naar gelang de omstandigheden, nader toegespitst op afzonderlijke landen en regio's in samenhang met de andere beschikbare beleidsinstrumenten.

43 en 44

Voor welke landen denkt de regering een migratieprofiel op te stellen? (zie blz. 29)

Wanneer kan de Kamer het eerste migratieprofiel tegemoet zien? (blz. 29)

Doel van het opstellen van migratieprofielen is om migratiestromen beter in beeld te brengen. Daartoe zullen op den duur in landen- en regiobeleidsdocumenten ook migratieprofielen worden opgenomen. Prioriteit bij de bepaling van landen die in aanmerking komen voor dergelijke profielen is de op Europa danwel op Nederland gerichte migratie alsmede belangrijke Zuid-Zuid-migratie.

Zowel met de Universiteit van Utrecht als het NIDI te Den Haag wordt thans bezien welke landen in aanmerking komen voor eerste opstelling van migratieprofielen. Dit bij wijze van proef. De gedachten gaan uit naar twee landen waartussen onderlinge migratie bestaat, zoals Duitsland–Polen en Ivoorkust–Liberia.

b. De bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking aan een geïntegreerd migratiebeleid

45

Waaruit blijkt bij de beleidsvoornemens op de blz. 30–31 de verantwoordelijkheid en betrokkenheid van de overheden van de migratielanden?

Zoals ook bij andere onderwerpen van ontwikkelingssamenwerking het geval is, zullen bij migratie de verantwoordelijkheid en de betrokkenheid van ontwikkelingslanden belangrijke punten van aandacht zijn. In de beleidsdialoog (p. 30) kan de betrokkenheid van de desbetreffende regering ter sprake worden gebracht en op afspraken worden aangedrongen. Bij terugkeerprogramma's zal samengewerkt worden met de nationale en lokale autoriteiten (p. 34).

46

Hoe beoordeelt de regering het initiatief «Starten over de grens» ten behoeve van ondernemers die zich in landen als Turkije, Marokko, Suriname en Ghana willen vestigen? Wat is de stand van zaken van dit project en hoe verhoudt dat zich tot het programma voor allochtoon ondernemerschap? (blz. 31)

Er is in het najaar overleg gevoerd met de initiatiefgroep «Starten over de grens». Gebleken is dat het voorstel van de initiatiefgroep grote overeenkomst vertoont met het in oktober 1996 gestarte programma voor allochtone ondernemers. Afgesproken is dat de initiatiefgroep betrokken wordt bij de begeleiding van het programma allochtone ondernemers en twee personen zal afvaardigen die in de Stuurgroep zitting zullen nemen.

47

Zal bij de bestrijding van Braindrain ook gebruik worden gemaakt van het nieuwe Internationale Instituut voor Communicatie en Ontwikkeling? (blz. 31)

Verbetering van voorzieningen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie zal mede tot gevolg hebben dat veel kennis en deskundigheid in de landen zelf benodigd zullen zijn, waarbij lokaal hoogopgeleiden ingeschakeld zullen worden. Het genoemde instituut zal een rol gaan spelen bij de uitbreiding van dit potentieel door middel van training, onderzoek en advisering. Bedacht dient evenwel te worden dat voor bestrijding van de «brain drain» nog tal van andere maatregelen vereist zijn, o.a. gericht op verbetering van de lokale werkgelegenheid en leefomstandigheden, alsmede het totstandbrengen van een gunstiger intellectueel klimaat in vele landen.

48

Wanneer zijn rapportages van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) over «Bevolking en Ontwikkeling» en «Migranten en Ontwikkeling» te verwachten? Aan welke inhoudelijke ondersteuning wordt gedacht? (blz. 32)

In de overeenkomst met het NIDI is vastgelegd dat het NIDI zijn expertise ter beschikking zal stellen van het departement gecentreerd rond de thema's «migratie en ontwikkeling» en «reproduktieve gezondheid».

Wat betreft «migratie en ontwikkeling» gaat het om de volgende activiteiten:

Ten behoeve van de regio-directies zal het NIDI zogenoemde bronnenoverzichten maken over de interne en internationale migratie in de regio's. De eerste overzichten voor Sub Sahara Afrika en Midden- en Oost-Europa zullen voor 1 maart 1997 beschikbaar zijn.

Het NIDI zal een aantal lunchlezingen voor medewerkers van het departement verzorgen over verschillende aspecten van migratie.

Het NIDI is betrokken bij het opstellen van de instructie voor de vergadering van de UN Commission on Population and Development in februari 1997, waar het onderwerp migratie op de agenda staat.

Wat betreft «reproduktieve gezondheid» heeft het NIDI een samenwerkingsverband gesloten met het Population Research Centre in Groningen. Het ministerie kan onderzoeksvragen op dit gebied aan dat centrum voorleggen. Voorstellen worden op dit moment uitgewerkt.

Daarnaast is het NIDI beschikbaar voor concrete ad hoc zaken op bovengenoemde terreinen waarvoor het departement advies nodig heeft.

49

Worden soortgelijke programma's als PROFERI voor andere landen dan Soedan slechts overwogen of werkelijk besproken in één der internationale gremia? (blz. 33)

In het PROFERI-programma is de versterking van de capaciteit van het land van oorsprong tot opvang van terugkerende vluchtelingen de centrale doelstelling. Daartoe worden activiteiten ontplooid op het terrein van training, opvang, huisvesting en werkgelegenheid.

In het UNHCR Executive Committee (oktober 1996) vormde het thema «The pursuit and implementation of durable solutions to refugee problems» de rode draad gedurende de besprekingen. Een van de te prefereren duurzame oplossingen welke geïdentificeerd werd, was terugkeer naar het land van oorsprong. In de conclusies van deze bijeenkomst is o.a. het volgende terzake opgenomen:

«The Executive Committee encourages States, in coordination and cooperation with each other, and with international organizations, if applicable, to consider the adoption of protection-based comprehensive approaches to particular problems of displacement, and identifies, as the principal elements of such approaches

(i) the protection of human rights.....

(v) support for long-term sustainable development

(vi) integration of developmental approaches into the relief stage by strengthening national capacities

(vii) support for rehabilitation, reintegration and reconstruction measures which will underpin the sustainability of repatriation....»1.

Het is o.a. tegen deze achtergrond dat binnen het Executive Committee van UNHCR gesproken wordt over repatriëringsprogramma's. Daarnaast worden dergelijke programma's besproken in het kader van de International Organization for Migration.

Terugkeer vanuit Nederland naar het land van herkomst

50

Vallen de gelden die Ontwikkelingssamenwerking uitgeeft aan de terugkeer van vluchtelingen onder de ODA-norm? Wat zijn bijvoorbeeld de bepaalde voorwaarden waaronder Ontwikkelingssamenwerking daaraan kan bijdragen? (blz. 33)

De projecten die zich richten op de terugkeer van vluchtelingen worden in het algemeen gefinancierd uit de begrotingscategorie «humanitaire noodsituaties». Deze begrotingscategorie valt volledig onder de ODA-norm, waarvoor de eis geldt dat de projecten uitgevoerd worden door de overheid, ontwikkelingsrelevant zijn en een schenkingsdeel bezitten van ten minste 25%.

51

Hoeveel steun en wat voor soort steun zal de minister voor Ontwikkelingssamenwerking verlenen aan een algemeen remigratieprogramma? Ten laste van welke post zou dat moeten gebeuren? Vallen deze uitgaven onder ODA? (blz. 33-4)1

Aangezien de aard en omvang van een algemeen remigratieprogramma nog niet concreet zijn uitgewerkt, kan thans nog niet gezegd worden om welke bedragen het gaat en of de betalingen uit hoofde van een dergelijk programma daadwerkelijk als ODA gekwalificeerd kunnen worden. Op p. 34 (gedachtenstreepjes) staat beschreven aan welke vorm van steun gedacht wordt.

52

Gesteld wordt «in samenhang met de inzet van andere betrokken departementen bestaat de bereidheid onder bepaalde voorwaarden uit ontwikkelingsgelden een bijdrage te leveren aan terugkeer van in Nederland verblijvende personen van buitenlandse afkomst». Kan worden ingegaan op de betrokkenheid van andere departementen? Welke financiële bijdragen zijn bijvoorbeeld BiZa en Justitie voornemens vrij te maken voor het terugkeerprogramma? Is het ministerie van Economische Zaken hierbij betrokken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? (blz. 34)

In de brief over de geïntegreerde aanpak van het terugkeerbeleid, die de Staatssecretaris van Justitie, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Kamer heeft gezonden (TK 1995–1996, 19 637, nr. 174) is beschreven op welke wijze en in welke mate de genoemde bewindspersonen betrokken zijn bij het terugkeerbeleid. Over de bijdrage van Justitie aan de financiering van de voorgenomen projecten in het kader van het geïntegreerde terugkeerbeleid dient nog nader overleg plaats te vinden.

Economische Zaken is, naast vertegenwoordigers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Sociale Zaken en de initiatiefgroep «Starten over de grens» (zie antwoord op vraag 46) uitgenodigd zitting te nemen in de Stuurgroep ter begeleiding van het programma allochtoon ondernemerschap.

Het departement van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van de bestaande remigratieregelingen. Ik heb mij bereid verklaard onder bepaalde voorwaarden uit ontwikkelingsgelden een bijdrage te leveren aan de terugkeer ook voor personen die tot de doelgroep van het beleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken worden gerekend. Ik wijs u op dit punt ook op het gestelde op pagina 15 onder paragraaf 1.3.9 van het Jaaroverzicht integratiebeeld Etnische Groepen 1997.

Zoals u bekend is de Minister van Binnenlandse Zaken doende een wetsvoorstel terzake voor te bereiden. Ik ben voornemens met hem nader te overleggen over de wijze waarop de samenwerking met het departement van Binnenlandse Zaken vorm dient te krijgen.

53

Op welke wijze denkt het kabinet het terugkeerbeleid te coördineren? Is de rol van Ontwikkelingssamenwerking een voortrekkersrol in dezen? Acht het kabinet het niet nodig om de afstemming van de beleidsterreinen van BiZa, Justitie en O.S. op dit onderwerp ook in organisatorisch verband af te stemmen? Welke gedachten zijn hierover tot nu toe ontwikkeld? (zie blz. 34)

De Staatssecretaris van Justitie is de eerstverantwoordelijke bewindspersoon als het gaat om het terugkeerbeleid. De rol en de mate van betrokkenheid van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking bij het terugkeerbeleid zijn beschreven in de reeds eerder aangehaalde brief van de Staatssecretaris van Justitie, mede namens de andere genoemde bewindspersonen, van 23 februari 1996. Over de terugkeerproblematiek vindt regelmatig ambtelijk overleg plaats tussen Justitie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken. Daarnaast vindt afstemming op hoog ambtelijk niveau plaats in de Interdepartementale Stuurgroep Immigratie, waarin alle departementen vertegenwoordigd zijn die te maken hebben met (onderdelen van) het vreemdelingenbeleid in brede zin, inclusief het terugkeerbeleid. Aangezien deze structuur in de praktijk voldoet, bestaat er geen aanleiding voor nadere organisatorische afstemming.

54

Kan de Kamer een handzaam overzicht ontvangen van de huidige en reeds geplande activiteiten en bijdragen ten behoeve van het bevorderen van de vrijwillige terugkeer van legaal in Nederland verblijvende migranten en afgewezen asielzoekers? (blz. 34)

Sinds 1992 financiert Justitie als doorlopende activiteit de uitvoering van het terugkeerprogramma door het Terugkeerbureau, ondergebracht bij de Nederlandse vestiging van IOM in Den Haag. Per jaar wordt hiervoor f 3,5 miljoen beschikbaar gesteld. Ook financiert Justitie de bureaukosten van het in Utrecht gevestigde Knooppunt Vrijwillige Terugkeer (ca. f 200 000 per jaar).

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken biedt middels de Basismigratiesubsidieregeling 1985 en de Remigratieregeling 1985 vergoedingen voor transport, overbruggingsuitkeringen voor levensonderhoud en maandelijkse uitkeringen aan remigranten uit Kaapverdië, Marokko, Tunesië, Turkije, ex-Joegoslavië en tevens aan vluchtelingen en asielgerechtigden.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is voornemens in 1997 pilotprojecten te starten ter facilitering van de vrijwillige terugkeer en herintegratie van afgewezen asielzoekers uit Ethiopië, Eritrea en Angola.

Terugkeer naar Suriname

55

Zijn er projecten bij «Terugkeer naar Suriname» die onder de verdragsmiddelen vallen? (blz. 37)

Nee.

c. Migratie en ontwikkelingssamenwerking in de EU

56

Welke middelen van het EU-programma voor het Middellandse Zeegebied kunnen voor remigratie-activiteiten worden bestemd? Op welke wijze zal tussen Nederland en de EU afstemming op dit terrein plaatsvinden? (blz. 37)

In het kader van het Middellandse Zeebeleid van de Europese Unie is een speciaal programma in het leven geroepen voor het onderwerp migratie, het zogenaamde MED-Migration programme. Voor het jaar 1997 is een bedrag voorzien van 1,8 miljoen ecu. Het programma is gericht op de bevordering van de samenwerking en het partnerschap op lokaal niveau tussen overheden en organisaties uit de Unie en de betrokken Middellandse Zee-landen die zich bezighouden met het onderwerp migratie. De nadruk ligt op de overdracht van kennis en ervaring terzake, alsmede de verbetering van de wijze waarop bij terugkeer gebruik kan worden gemaakt van de opgedane kennis en ervaring van migranten. Projecten die de Commissie in dit kader selecteert, worden aan een beheerscomité voorgelegd, waarin alle lid-staten zitting hebben. Besluitvorming vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid.

Het Nederlandse voorzitterschap van de EU

57

Wat houdt de keuze van het thema migratie als een van de coherentiethema's tijdens het Nederlandse voorzitterschap in? Denkt de regering aan een actieprogramma langs de lijnen zoals in de nota aangegeven? Hoe concreet wil/kan het Nederlandse voorzitterschap in dezen worden? (blz. 38)

Met de keuze van migratie als coherentiethema tijdens het Nederlands voorzitterschap worden twee doelen nagestreefd:

– een betere coördinatie van activiteiten in de verschillende pijlers van de Unie op het terrein van migratie.

– een toetsing op basis van het Verdragskader van economisch en extern beleid van de Gemeenschap en de Unie op de consequenties daarvan voor ontwikkelingslanden.

De regering streeft ernaar om de door haar voorgestane geïntegreerde benadering op het terrein van migratie en ontwikkeling ook in het kader van het Voorzitterschap uit te dragen. De regering kiest voor een benadering waarin zo praktisch mogelijk inhoud wordt gegeven aan coherentie. Concreet wil de Nederlandse regering voor het thema migratie en ontwikkeling het volgende bevorderen:

– het zorgdragen voor een follow-up van de conclusie van de OS-Raad van 28 mei jl. over migratie en ontwikkeling door de instelling door de Commissie van een expertgroep, waarin ondermeer deskundigen uit de verschillende EU-pijlers zitting hebben;

– het bevorderen van de samenwerking tussen de EU-fora van de verschillende pijlers rondom concrete activiteiten als de follow-up van de Verklaring van Barcelona, de terugname van niet tot EU-lidstaten toegelaten vreemdelingen en de Transatlantische dialoog over migratie uit het zuiden;

– de ontwikkeling van een programma van steunverlening aan landen van herkomst ter facilitering van de vrijwillige terugkeer van migranten.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), voorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Bukman (CDA), ondervoorzitter, R. A. Meijer (Groep Nijpels), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD) en De Haan (CDA).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), vacature CDA, Hendriks (HDRK), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), vacature CD, Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (U55+), Bolkestein (VVD) en Bukman (CDA).

XNoot
1

Bron: Report of the 47th session of the Executive Committee of the High Commissioners programme, Geneva, 7–11 October 1996, VN-document A/AC. 96/878 dd. 11 October 1996.

Naar boven