nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 27 november 1996
Bij brief van 27 november 1997 heb ik u de nota naar aanleiding van het
verslag van het voorstel van wet tot wijziging van de Overgangswet verzorgingshuizen
voor de situaties waarin niet tijdig een plan op grond van de Wet op de bejaardenoorden
is vastgesteld doen toekomen. Bij nadere lezing van deze nota is mij gebleken
dat een vraag van de leden van de fractie van de PvdA onvoldoende aandacht
heeft gekregen. Voor de goede orde ga ik daarom in het onderstaande nader
op deze vraag in.
De betreffende vraag was of de voorgestelde wijziging van de overgangswet
financiële gevolgen met zich mee brengt. Met name ging het daarbij om
de vraag of het doorzetten van de subsidiëring op basis van de huidige
plannen bij provincies die te maken kregen met een achteruitgang in het kader
van de verevening tot overschrijdingen zou leiden.
Naar de mening van de ondergetekende heeft het betreffende voorstel van
wet geen financiële gevolgen. Ook niet voor provincies die in het kader
van de verevening te maken krijgen met een daling van het planningskader.
In het kader van de Wet op de bejaardenoorden is vastgelegd welke procedure
provincies en grote steden dienen te volgen bij het verminderen van capaciteit.
Kort gezegd komt het er op neer dat een sluiting eerst kan worden doorgevoerd
één jaar nadat de beslissing daartoe onherroeppelijk is geworden.
Ook bij subsidie vermindering zonder sluiting dient op grond van de Algemene
wet bestuursrecht deze vermindering tijdig te worden aangekondigd. Gevolg
is dat zich in 1997 slecht vermindering van subsidieverlening kan worden doorgevoerd
in die gevallen waarin de provincies en grote steden daartoe reeds in 1996
hebben beslist.
De provincies en grote steden die als gevolg van de verevening met een
verlaagd kader geconfronteerd worden zijn in de reeks van jaren dat de verevening
reeds loopt vertrouwd met deze systematiek. Ik ga er van uit dat
zij als goede bestuurders dan ook reeds de noodzakelijke beslissingen hebben
genomen. Ook bij vaststelling van de plannen in december 1996, wat bij voortzetting
van de Wbo te verwachten zou zijn geweest, zou op deze wijze gehandeld hebben
moeten worden.
Deze beslissingen zullen in de plannen 1997–2000 verwerkt moeten
worden.
Het voorgaande heeft geen invloed op het macroplanningskader voor de jaren
1997–2000 zoals dat door mij met het IPO is afgesproken.
Ik ga er vanuit dat met bovenstaande uiteenzetting een afdoende antwoord
op de gestelde vraag is gegeven.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. G. Terpstra