25 104
Wijziging van de Overgangswet verzorgingshuizen voor de situaties waarin niet tijdig een plan op grond van de Wet op de bejaardenoorden is vastgesteld

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 27 november 1996

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 belast met het voorbereidend onderzoek, brengt van haar bevindingen als volgt verslag uit. Onder het voorbehoud dat de regering de daarin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig, in dezen heden, zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling genoegzaam voorbereid.

Met belangstelling hebben de leden van de PvdA-fractie kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij kunnen instemmen met het treffen van de voorliggende voorziening voor het geval dat provincies voor 1 januari 1997 nog geen plan hebben kunnen vaststellen. Wel hebben zij enige vragen met betrekking tot de financiële en bestuurlijke gevolgen van deze voorziening.

Deze leden merken op dat voor subsidiëring door de Ziekenfondsraad in aanmerking komen de op 31 december bestaande capaciteit c.q. de bestaande activiteiten in het kader van het flankerend beleid. Daarnaast kunnen ook besluiten van voor 1 januari 1997 invloed hebben op subsidiëring door de Zfr. Onhelder is op welk soort besluiten gedoeld wordt. Doelt de regering hier op besluiten in het kader van het vigerende plan, die pas geëffectueerd worden na 1 januari 1997? Zo ja, waarom is dan niet als subsidiegrondslag gekozen het geldende provinciaal plan? Is met de huidige formulering niet onduidelijk welke besluiten wel en welke niet tot meer of minder subsidie door de Zfr zullen leiden? Een andere mogelijkheid is dat het voorgestelde artikel 27a slaat op voorgenomen besluiten in het kader van het plan 97-2000. Is dat de bedoeling, zo vragen deze leden? Wat betekent dit voor de bezwaar- en beroepsprocedure?

Onhelder voor deze leden blijft in de toelichting of de voorgenomen voorziening financiële gevolgen met zich meebrengt. Met name in provincies die te maken hebben met een achteruitgang in het kader van de verevening, kan voortzetting van de subsidiëring op basis van de huidige plannen leiden tot overschrijding van het financieel kader. Kan de regering nader op de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel ingaan?

Ten slotte wensen de leden van de PvdA-fractie de gelegenheid van deze noodwet aan te grijpen om de aandacht te vragen van de regering voor een probleem met de overgangswet verzorgingshuizen zelf. Uit het verslag van de vergadering van de Ziekenfondsraad van 24 oktober 1996

maken deze leden op dat er met betrekking tot de subsidiëring van verzorgingshuizen, die tevens zorg verlenen aan niet geïndiceerde personen, problemen zullen ontstaan omdat deze verzorgingshuizen uitgesloten zullen zijn van subsidiëring als zodanig. Dat zou het geval kunnen zijn bij verzorginghuizen die tevens aanleunwoningen onder het beheer hebben, dan wel bij activiteiten in het kader van het flankerend beleid, zorgvernieuwing, ziekenboeg etc. In de vergadering van de Zfr is reeds de mogelijkheid aan de orde geweest dat dit onbedoelde effect reeds bij deze noodwet gerepareerd zou kunnen worden. Kan de regering een reactie geven op het gesignaleerde probleem en zou een nota van wijziging op dit punt niet veel problemen kunnen voorkomen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel een technische wijziging c.q. aanpassing betreft van het op 12 juni jl. in de Tweede Kamer behandelde wetsvoorstel 24 606 (Overgangswet Verzorgingshuizen). De novelle bevat een technische aanpassing, die destijds om juridische redenen niet in het voorliggende wetsvoorstel direct verwerkt kon worden. Doel van de nu voorgestelde wijziging is een zodanige regelgeving te treffen, dat de financiering van de verzorgingshuizen vanaf 1 januari 1997 niet in het geding komt. De CDA-fractie heeft destijds ingestemd met de Overgangswet, maar wil graag nog enkele belangrijke kanttekeningen plaatsen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt geregeld, dat de provincies/grote steden, die op 1 januari 1997 nog geen plan hebben vastgesteld, alsnog zo spoedig mogelijk een plan op- en vaststellen, overeenkomstig de daarop betrekking hebbende bepalingen van de Wet op de bejaardenoorden (Wbo) (artikel 27a). Vooralsnog is onduidelijk, wat hiervan de financiële gevolgen zullen zijn voor de desbetreffende provincies/grote steden met betrekking tot onder meer de sluiting van verzorgingshuizen. Stelt de staatssecretaris hiervoor extra gelden beschikbaar en zo ja, hoe verhoudt zich dit, ten aanzien van de rechtsgelijkheid, tot de andere provincies?

In het kader van «de ouderenzorg als aangewezen groot project» vragen de CDA-fractieleden nogmaals naar de toekomstige financiering van de circa 100 verzorgingshuizen, die in de eerstkomende jaren te maken zullen krijgen met de herfinanciering van de zogenoemde DKP-leningen. Komt het kabinet die huizen na 1 januari 1997 alsnog financieel tegemoet met bijdragen van circa f 300 mln. tot f 400 mln. (zie blz. 5 t/m 8 van ZorgVisie, nr. 13 van 27 september 1996)? Kunnen aan eventueel na 1 januari 1997 gedupeerde provincies/grote steden waarborgen worden verstrekt, dat het kabinet bij «nu nog onbekende financiële tegenvallers» hen met voldoende extra financiële middelen zo spoedig mogelijk tegemoet zal komen? Spoedige en adequate beantwoording van bovenvermelde vragen stellen de CDA-fractieleden bijzonder op prijs.

De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of de subsidieverlening door de Ziekenfondsraad niet moet leiden tot aanpassing van artikel 11 van de Overgangswet verzorgingshuizen. Door de Ziekenfondsraad is op 24 oktober 1996 de subsidieregeling verzorgingshuizen vastgesteld. In de vergadering van de Raad is er op gewezen dat de formulering van artikel 3, eerste lid, dat ontleend is aan artikel 11 van de Overgangswet verzorgingshuizen, het gevaar met zich mee brengt dat een aantal instellingen in het geheel niet voor subsidie in aanmerking komt. De Raad acht reparatiewetgeving noodzakelijk. Deelt de staatssecretaris deze mening van de Ziekenfondsraad? Om welke instellingen zou het dan gaan? Heeft de staatssecretaris reparatiewetgeving in voorbereiding? Zo ja, kan die wetgeving dan ook vòòr 1 januari 1997 tot stand komen? Zou een dergelijke wijziging niet onderdeel moeten zijn van de onderhavige wijziging van de Overgangswet?

De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre de formulering in artikel 27a helder is, in die zin dat een besluit van het college van gedeputeerde staten op grond van artikel 12a Wbo tot sluiting, dan wel vermindering van de capaciteit slechts kan geschieden op basis van een plan. Artikel 27a maakt het mogelijk dat de subsidie aan een verzorgingshuis wordt vastgesteld op basis van een nog niet definitief vastgestelde capaciteit. De vraag is of het bedoelde wetsartikel niet de bezwaar- en beroepsprocedure doorkruist. De aankondiging van een voornemen tot capaciteitsvermindering of sluiting alleen kan toch niet leiden tot vermindering of stopzetting van de subsidie? Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

In hoeverre kunnen kloosterbejaardenoorden een rol spelen bij de reductie van capaciteitstekorten in reguliere verzorgings- en verpleeghuizen? Zijn er wettelijke en/of andere belemmeringen om kloosterbejaardenoorden in te zetten bij de reductie van het capaciteitsvraagstuk?

In hoeverre moet worden vastgehouden aan de legitimatieplicht voor ouderen in een verzorgingshuis die een bijstandsuitkering moeten aanvragen. Vaak beschikken deze ouderen niet meer over een geldig legitimatiebewijs en zij moeten die dan speciaal (éénmalig) aanschaffen, terwijl een ziekenfondspas, een onafhankelijke indicatie of een verklaring van een verwijzend arts geen geldige legitimatiebewijzen zijn. Na 1 januari 1997, bij de overgang van de verzorgingshuizen naar de AWBZ, zal het aantal voor de Sociale Diensten onbekende personen sterk toenemen en daarmee het hierboven gestelde probleem. Welke oplossingen ziet de staatssecretaris?

De leden van de fractie Groep Nijpels vragen zich af wat moet worden verstaan onder «zo spoedig mogelijk» (artikel 27a, sub 1). Daarnaast vragen zij de staatssecretaris of er op grond van de door haar voorgestelde wetswijziging een rechtsongelijkheid kan ontstaan tussen provincies of steden die hun plannen wel «op tijd» hebben kunnen inleveren en zij die daarin door welke omstandigheden niet zijn geslaagd.

Is het juist om te veronderstellen dat het op basis van onderliggend wetsvoorstel voor provincies of steden met een «overcapaciteit» verstandig is om de aanvankelijke dead-line niet te halen? Overigens zijn de leden van de fractie Groep Nijpels van mening dat de Overgangswet verzorgingshuizen op 1 januari 1997 in werking dient te treden.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (PvdA), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman.

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD).

Naar boven