25 104
Wijziging van de Overgangswet verzorgingshuizen voor de situaties waarin niet tijdig een plan op grond van de Wet op de bejaardenoorden is vastgesteld

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

A. Algemeen deel

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Op grond van de artikelen 3, eerste lid, 22 juncto 3, eerste lid, en 24a van de Wet op de bejaardenoorden (Wbo), dienen de provincies, de grote steden Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht en de Minister van VWS een plan voor de bejaardenoorden vast te stellen, dat betrekking heeft op een periode van vier jaar. Ingevolge dezelfde artikelen zal een plan vastgesteld moeten worden vóór de aanvang van de periode waarop het betrekking heeft. Daar de huidige planperiode op 31 december 1996 afloopt, dienen de provincies, grote steden en de Minister van VWS vóór 1 januari 1997 een plan voor de jaren 1997 tot en met 2000 vast te stellen.

Per 1 januari 1997 zal artikel 25 van de Overgangswet verzorgingshuizen in werking treden. Dat artikel bepaalt dat de Wbo wordt ingetrokken. Per diezelfde datum en op grond van de Overgangswet verzorgingshuizen zal de subsidiëring van verzorgingshuizen door de Ziekenfondsraad plaatsvinden.

Artikel 1, eerste lid, onder d, van de Overgangswet verzorgingshuizen, in combinatie met artikel 4 van die wet brengt met zich mee dat subsidie slechts verleend wordt ten behoeve van verzorgingshuizen en een aantal andere – op grond van artikel 4, tweede lid, met verzorgingshuizen gelijkgestelde – instellingen, indien die verzorgingshuizen en instellingen in een op grond van de Wbo vastgesteld plan zijn opgenomen. Met andere woorden: de huidige Overgangswet verzorgingshuizen gaat er vanuit dat conform de Wbo alle provincies en grote steden en de Minister van VWS vóór 1 januari 1997 plannen hebben vastgesteld en zonder die plannen heeft de Ziekenfondsraad geen juridische titel voor subsidiëring van verzorgingshuizen.

Weliswaar geeft artikel 8 van de Overgangswet verzorgingshuizen aan de Ziekenfondsraad de bevoegdheid om in bijzondere gevallen subsidie te verlenen aan verzorgingshuizen welke niet in een plan zijn opgenomen, maar dit artikel voorziet niet in situaties waarin er – door meerdere provincies of grote steden – geen plan is vastgesteld. Van bijzondere gevallen zal dan geen sprake zijn. Verder blijkt uit de toelichting bij deze bepaling in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Overgangswet verzorgingshuizen (kamerstukken II 1995/96, 24 606, nr. 3,

blz. 12) dat artikel 8 vooral bedoeld is om in afwijking van plannen subsidie te verlenen en niet in plaats van plannen.

Indien er geen plan vóór 1 januari 1997 is vastgesteld, betekent het intrekken van de Wbo per 1 januari 1997 ook dat daarmee de wettelijke mogelijkheid voor de provincies en grote steden om alsnog een plan vast te stellen komt te vervallen. Geen plan per 1 januari 1997 betekent daarmee geen plan voor de gehele periode. Dit wordt als onwenselijk gezien. Immers, een belangrijk uitgangspunt van de Overgangswet verzorgingshuizen is, dat de Ziekenfondsraad op grond van door de provincies, grote steden en de Minister van VWS vastgestelde plannen subsidieert.

Inmiddels hebben enkele provincies in de maand september van dit jaar aangegeven dat zij de planvaststelling vóór 1 januari 1997 niet meer kunnen garanderen.

Achtergrond hiervan was een verschil van opvatting tussen enerzijds het Ministerie van VWS en anderzijds de provincies en grote steden in de zomer van dit jaar over de financiële kaders waarbinnen de planvorming moet plaatsvinden. Dit verschil is op 17 oktober opgelost.

Daarnaast is door de provincie Gelderland bij brief van 16 september 1996 aangegeven dat zij geen mogelijkheid ziet om vóór 1 januari 1997 te komen tot een planvaststelling voor de periode 1997 tot en met 2000. Reden voor deze onmogelijkheid is dat tegen het huidige Wbo-plan beroepsprocedures aangespannen zijn. De rechterlijke uitspraken in deze procedures dwingen tot een zodanige aanpassing van het reeds in maart ter inzage gelegde ontwerpplan dat de provincie Gelderland van opvatting is dat bestuurlijke zorgvuldigheid vereist dat de planprocedure opnieuw wordt doorlopen. Dit is in de tijd gezien niet meer mogelijk vóór 1 januari 1997.

Gelet hierop is het noodzakelijk zodanige regelgeving te treffen dat de financiering van verzorgingshuizen vanaf 1 januari 1997 niet in gevaar komt.

In het onderhavige voorstel van wet zijn daarom een tweetal zaken geregeld.

Allereerst wordt geregeld dat die provincies of grote steden die op 1  januari 1997 nog geen plan hebben vastgesteld alsnog zo spoedig mogelijk een plan opstellen conform de daarop betrekking hebbende bepalingen van de Wbo.

Ten tweede krijgt de Ziekenfondsraad de bevoegdheid om zolang geen plan is vastgesteld voor de betrokken provincie of grote stad ten behoeve van verzorgingshuizen en andere instellingen subsidie te verlenen.

B. Artikelsgewijs

Artikel I

Het voorgestelde artikel 27a, eerste lid, van de Overgangswet verzorgingshuizen regelt, dat, indien door een provincie of grote stad geen plan op grond van de Wbo is vastgesteld vóór 1 januari 1997, de betreffende provincie of grote stad alsnog een plan opstelt conform de regels welke golden voor de intrekking van de Wbo, welk plan zal gelden van de datum van vaststelling tot 1 januari 2001.

Wordt een plan na 1 januari 1997 vastgesteld, dan brengt artikel 27, tweede en derde lid, van de Overgangswet verzorgingshuizen met zich mee, dat de in artikel 6 van de Wbo vastgelegde bevoegdheid van de Minister van VWS om aanwijzingen aan provincies en grote steden te geven blijft bestaan. Immers, artikel 27, tweede en derde lid, van de Overgangswet verzorgingshuizen, bepaalt dat artikel 6 van de Wbo gedurende beperkte tijd van toepassing blijft op plannen, vastgesteld na 1  november van het jaar waarin enig artikel van de Overgangswet verzorgingshuizen in werking is getreden. Een aantal artikelen van de Overgangswet verzorgingshuizen zijn in werking getreden op 2 oktober 1996.

Artikel 27a, tweede lid, geeft de Ziekenfondsraad een juridische titel voor de subsidieverlening ten behoeve van verzorgingshuizen voor de periode dat er nog geen plan is vastgesteld.

Daarnaast regelt dit artikellid welk kader voor de toepassing van een aantal artikelen van de Overgangswet verzorgingshuizen er bij het ontbreken van een plan in de plaats treedt voor dat plan. Als opgenomen in een plan gelden dan de verzorgingshuizen welke op 31 december 1996 gesubsidieerd werden door de betrokken provincie of grote stad (onderdeel a). Gelet op artikel 4, tweede lid, van de Overgangswet verzorgingshuizen, behoren hiertoe ook een aantal met verzorgingshuizen gelijkgestelde instellingen. Voor wat betreft de capaciteit van verzorgingshuizen wordt eveneens uitgegaan van de stand van zaken op 31 december 1996, namelijk de capaciteit, zoals die op 31 december 1996 door de betrokken provincie of grote stad blijkens eerdere verklaringen van geen bezwaar werd toegestaan (onderdeel b). Tenslotte wordt in onderdeel c van artikel 27a, tweede lid, geregeld hetgeen in het kader van flankerend beleid en dienstverlening op grond van de artikelen 2b en 2c van de Wbo als opgenomen in het plan geldt. Als opgenomen in een plan geldt dan de omvang van de op 31 december 1996 voor subsidie in aanmerking komende activiteiten in het kader van flankerend beleid en dienstverlening.

Uitgangspunten voor hetgeen als opgenomen in een plan geldt zijn de onderdelen a,b en c van artikel 27a, tweede lid. Met het oog op de nieuwe planperiode 1997–2001 en de voortzetting van de zogenaamde verevening in die periode, zal het evenwel voorkomen dat vóór 1 januari 1997 een provincie of grote stad besluiten heeft genomen en ook kenbaar heeft gemaakt aan betrokken instellingen die er toe leiden dat eerst na 1 januari 1997 instellingen niet meer of voor het eerst voor subsidie in aanmerking zullen komen dan wel dat instellingen voor minder of meer subsidie in aanmerking zullen komen. Om deze reden is in de aanhef van artikel 27a, tweede lid, de zinsnede «onverminderd de op grond van de Wet op de bejaardenoorden ten aanzien van een verzorgingshuis genomen besluiten» opgenomen. Dergelijke besluiten zullen in het kader van hetgeen «als opgenomen in een plan geldt» geheel verwerkt worden, welk kader alsdan naast de op grond van artikel 2, tweede lid, beschikbare middelen uitgangspunt zal zijn voor de subsidieverlening door de Ziekenfondsraad.

De regiovisie welke provincies en grote steden op grond van artikel 18 van de Overgangswet verzorgingshuizen zullen opstellen, zal mede tot doel hebben om in bestaande plannen wijzigingen te bewerkstelligen. De artikelen 6 en 7 van de Overgangswet verzorgingshuizen kunnen niet toegepast worden, indien door provincies en grote steden geen regiovisie is vastgesteld. In dat verband lijkt het ook niet voor de hand te liggen die artikelen toe te passen, indien een plan ontbreekt. Dat is dan ook de reden dat die artikelen 6 en 7 niet opgenomen zijn in de aanhef van artikel 27a, tweede lid.

Artikel II

Uiteraard verdient het de voorkeur, indien terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel kan worden vermeden. Op voorhand is evenwel niet duidelijk of dit wetsvoorstel vóór 1 januari 1997 tot wet kan worden verheven. Zoals uit bovenstaande mag zijn gebleken, wordt het belang van het door mogen financieren van verzorgingshuizen door de Ziekenfondsraad van zodanig groot belang gevonden, dat eventuele terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel gerechtvaardigd wordt geacht. Voor 1 januari 1997 zal aan provincies, grote steden en verzorgingshuizen de nodige informatie worden verschaft over dit wetsvoorstel.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Naar boven