nr. 43
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 september 2006
Graag bieden wij u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 1 september
jl. met kenmerk 06-BUZA-B-60 inzake «akkoord met LRA» in aanvulling
op onze eerdere brief van 20 juni jl.
Op 26 augustus jl. ondertekenden delegaties van het Verzetsleger
van de Heer (LRA) en de regering van Oeganda, na bemiddeling door de regering
van Zuid-Soedan, een overeenkomst inzake een staakt-het-vuren. Wij hechten
eraan u erop te wijzen dat het hier geen alomvattend vredesakkoord betreft,
doch de enkele afspraak om een periode van 3 weken (van 29 augustus tot
19 september) de wapens neer te leggen en LRA-strijders te laten verzamelen
in twee in Zuid-Soedan gelegen verzamelplaatsen.
Dit staakt-het-vuren kwam tot stand na vredesbesprekingen, die op initiatief
en onder bemiddeling van de vice-president van Zuid-Soedan, Riak Machar, zijn
gestart op 14 juli jl. Aanvankelijk had de LRA een eenzijdig staakt-het-vuren
afgekondigd en wees de regering van Oeganda een algemeen staakt-het-vuren
af om door middel van militaire druk op de LRA de rebellen aan de onderhandelingstafel
te houden. De verzekering van de regering van Zuid-Soedan dat de LRA in de
verzamelplaatsen in Zuid-Soedan onder «bewaking» van onder meer
het Zuid-Soedanese leger (SPLM) zal staan, was cruciaal voor het sluiten van
de overeenkomst. De dynamiek in (Zuid) Soedan en de daaruit voortkomende bemiddeling
van de vice-president van Zuid-Soedan hebben in belangrijke mate bijgedragen
aan de start en het vooralsnog voorspoedige verloop van de vredesbesprekingen.
De vredesbesprekingen spelen zich af op het snijvlak van de twee prioritaire
regio’s van het Nederlandse Afrikabeleid, de Hoorn met inbegrip van
Soedan en de Grote Meren. Nederland is altijd voorstander geweest van een
vreedzame oplossing van het conflict tussen de LRA en de regering van Oeganda
en wil aan een duurzame oplossing meewerken. Wij verwelkomen dit staakt-het-vuren
als een eerste stap in de richting van een alomvattend vredesakkoord.
Ons standpunt is steeds geweest en blijft dat vrede en gerechtigheid hand
in hand dienen te gaan. Vredesbesprekingen, amnestie en berechting dienen
elkaar aan te vullen, waarbij uiteraard geen sprake kan zijn van amnestie
(straffeloosheid) voor de door het Internationaal Strafhof (ICC) aangeklaagde
leiders van de LRA.
Het is op dit moment te vroeg – gezien alle onzekerheden over de
implementatie van het staakt-het-vuren en de richting van de vredesbesprekingen –
om voorspellingen te doen ten aanzien van de uitkomst van de besprekingen.
Het is nu van belang dat de vredesbesprekingen zich allereerst richten op
de aanpak van de onderliggende oorzaken van het conflict (marginalisatie van
het noorden). Indien overeenstemming daarover wordt bereikt, dient vervolgens
een oplossing te worden gevonden voor de aanpak van de top van de LRA, die
in overeenstemming is met regels van internationaal recht, inclusief het Statuut
van Rome. Nu kan echter al vastgesteld worden dat het verzoek van de regering
van Oeganda aan de aanklager van het ICC om onderzoek te doen en de daaruit
voortvloeiende arrestatiebevelen een cruciale rol hebben gespeeld bij de bereidheid
van partijen om vredesbesprekingen te voeren.
Voor de bevolking in Noord-Oeganda betekent dit staakt-het-vuren de hoop
op een einde aan het twintig jaar durende conflict en de mogelijkheid de ontheemdenkampen
te verlaten en naar huis terug te keren. Tegelijkertijd realiseert men zich
dat, hoewel eerdere vredesbesprekingen nooit zo kansrijk leken als de huidige,
er geen enkele zekerheid is dat de besprekingen uiteindelijk zullen leiden
tot vrede. Duidelijk is dat de bevolking genoeg heeft van de oorlog en het
conflict en een combinatie van vrede en amnestie via traditionele rechtspraak
en verzoening zou verwelkomen. Naar onze mening vormen traditionele rechtspraak
en verzoeningsmechanismen een goede aanvulling op de rechtsgang via het ICC
voor de aangeklaagde leiders van de LRA, maar kunnen zij deze niet vervangen.
De Nederlandse regering verleent geen concrete steun aan de lopende besprekingen.
Nederland verleent echter wel substantiële steun aan Oeganda, met speciale
aandacht voor het noorden. Zo gaf Nederland in het kader van zijn bilaterale
ontwikkelingsrelatie met partnerland Oeganda € 15.9 miljoen budgetsteun
aan Oeganda. Deze steun wordt ingezet in de sectoren onderwijs, decentralisatie
en justitie («law and order») en op het gebied van corruptiebestrijding,
vrouwen en belastinginning. De voor Oeganda geldende korting op de begrotingssteun
wordt specifiek aangewend voor (onder andere humanitaire hulp in) Noord-Oeganda.
Specifiek voor Noord-Oeganda geeft Nederland steun in het kader van de
zogeheten «comprehensive strategy», die is overeengekomen in voorjaar
2006 tussen de kerngroep-landen Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Noorwegen
en Nederland. Ook de VN heeft zich aan deze strategie gecommitteerd. Op grond
van deze strategie gaat de gezamenlijke inspanning van donoren uit naar een
pakket van activiteiten op het gebied van de effectuering van de ICC arrestatiebevelen,
amnestie en demobilisatie, ontwapening en re-integratie (DDR) van de lagere
echelons van de LRA en humanitaire hulp. Dit pakket wordt aangevuld met lange
termijn activiteiten op het gebied van wederopbouw, re-integratie, verzoening
en economische ontwikkeling. Nederland levert in dit kader een forse bijdrage
aan humanitaire hulp via de VN. Daarnaast verleent Nederland steun aan onder
andere ontwikkeling van traditionele verzoeningsmechanismen ten behoeve van
re-integratie van ex-rebellen en een beurzenprogramma voor zowel kinderen
die ooit ontvoerd zijn geweest door de LRA als andere kinderen in ontheemdenkampen.
Op 1 september jl. zegde de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
een extra bijdrage toe voor Noord-Oeganda (€ 10 miljoen voor drie
jaar). Deze bijdrage zal onder meer worden besteed aan de uitbreiding van
de reïntegratie van oud-strijders onder andere via een beurzenprogramma
en steun aan het opbouwen van een politieapparaat in het noorden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven