25 098
Crisissituatie Grote Meren Gebied

30 075
Wederopbouw na gewapend conflict

nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2005

Op verzoek van uw commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie bied ik u hierbij het verslag aan van mijn bezoek aan de centraal-Afrikaanse Grote Meren-regio van 12 tot en met 17 juni jongstleden. Het betrof een bezoek aan vier landen: Oeganda, Rwanda, Burundi en de Democratische Republiek Congo (DRC). Het doel van de reis was het bezoeken van de Nederlandse militairen die in deze regio werkzaam zijn, alsmede oriëntatie op de mogelijkheden tot invulling van het geïntegreerde Nederlands buitenlands- en veiligheidsbeleid, zoals dat onder meer is verwoord in de notitie «Wederopbouw na gewapend conflict» (Kamerstuk 30 075, nr. 1, d.d. 22 maart 2005). De reis is in goed overleg met mijn collega's van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking voorbereid en uitgevoerd.

Oeganda

Op 13 juni ving het bezoek aan in Oeganda. In een van beide kanten openhartig gesprek heb ik er bij president Museveni op aangedrongen de situatie in Noord-Oeganda voortvarend ter hand te nemen teneinde zo snel mogelijk een einde te maken aan de activiteiten van het Lord Resistance Army (LRA). Het is van groot belang vrede te bewerkstelligen en daarmee een einde te maken aan het gedwongen verblijf van ruim 1,5 miljoen mensen onder zeer moeilijke omstandigheden in ontheemdenkampen. Namens de Nederlandse regering heb ik president Museveni de boodschap overgebracht dat Nederland bij besluiten over budgetsteun aan Oeganda de situatie in het land in het bijzonder zal beoordelen aan de hand van vier criteria. Deze criteria zijn:

– de president en zijn kabinet voeren duidelijk campagne voor de overgang naar een meerpartijenstelsel waarover op 28 juli a.s. een referendum wordt gehouden;

– alle wetgeving die het de politieke partijen mogelijk maakt daadwerkelijk te functioneren en die nodig is om verkiezingen met deelname van meer partijen mogelijk te maken, dient in augustus 2005 te zijn goedgekeurd;

– na het referendum – ervan uitgaande dat de uitkomst positief is – stopt de Oegandese regering met de exclusieve financiering van de regeringspartij, de «National Resistance Movement» (NRM), ten laste van de overheidsbegroting;

– de regering blijft zich constructief opstellen ten aanzien van het vinden van een vreedzame oplossing voor het conflict in het noorden. In het bijzonder dienen pogingen om te komen tot een ontmoeting tussen het LRA en een bemiddelaar actief te worden ondersteund, evenals eventuele vervolggesprekken.

President Museveni liet blijken voorstander van een meerpartijenstelsel te zijn en wees op de persvrijheid in Oeganda. Hij wekte niet de indruk rekening te houden met een aftreden na zijn tweede termijn. Ten aanzien van de situatie in Oost-DRC merkte Museveni op niet tevreden te zijn over de tot nu toe door de VN-missie Monuc behaalde resultaten.

Tijdens een werkdiner met de minister van Defensie, Mbabazi, stelde deze dat het Lord's Resistance Army (LRA) een onberekenbare en irrationele groepering is. Het LRA heeft geen duidelijk politiek of militair doel en bestaat uit enkele honderden strijders. De kansen op een spoedig succes van de pogingen van voormalig minister voor het noorden, Betty Bigombe, om te komen tot een ontmoeting met het LRA werden zowel door Mbabazi als door president Museveni niet hoog ingeschat. Beiden gaven echter te kennen de pogingen om tot besprekingen te komen, te zullen ondersteunen. Het wegvallen van de steun van de Soedanese regering voor het LRA is van grote betekenis en zal het LRA verzwakken. LRA-leider Koni wordt inmiddels gezocht door het Internationaal Gerechtshof, ICC.

In de noordelijke stad Gulu heb ik een bezoek gebracht aan een lokaal ziekenhuis en een kamp voor ontheemden. De situatie van deze ontheemden lijkt uitzichtloos zolang zij niet naar hun dorpen kunnen terugkeren. De veiligheidssituatie laat dat echter nog altijd niet toe en de inspanningen van het regeringsleger lijken derhalve onvoldoende effect te sorteren. Ik heb in Gulu gesproken met Betty Bigombe. Zij spant zich in om president Museveni ertoe te bewegen een tijdelijk staakt-het-vuren af te kondigen en hoopt dat dit aanleiding zal zijn het contact met het LRA te intensiveren. Het is mijn indruk dat de verwachtingen op een spoedige doorbraak als gevolg van bemiddelingspogingen van Bigombe niet te hoog gespannen moeten zijn. Het LRA kan nog jaren in staat blijven de bevolking schrik aan te jagen en op de vlucht doen slaan. Het lijkt zinvol als de Oegandese regering haar taktiek aanpast door bijvoorbeeld een luchtmobiele snelle reactiemacht te vormen die meer kans maakt de LRA-strijders aan te vallen.

Tijdens een lunch met organisaties uit het maatschappelijk middenveld, heb ik kennis gemaakt met vertegenwoordigers van NGO's. Zij beklemtoonden het belang van vrede en veiligheid voor de bevolking in Noord-Oeganda. Het bezoek aan Gulu werd afgesloten met een briefing door de commandant van de 4e divisie van de Uganda People's Defence Forces (UPDF), kolonel Nathan Mugishu. Mugishu lichtte de werkwijze van het LRA toe, dat in kleine groepen optreedt. De veiligheidssituatie werd mijns inziens nogal optimistisch ingeschat, terwijl deze lokale commandant te kampen had met een significant tekort aan middelen.

Rwanda

In Rwanda ben ik ontvangen door de Rwandese president Paul Kagame. Hij gaf te kennen dat hij niet onder de indruk was van de, in zijn ogen, «hype» rond het voornemen tot ontwapening die de FDLR (Forces Démocratique pour la Libération de Ruanda, de koepelbeweging van de daders van de genocide die zich sinds 1994 in Oost-DRC ophouden) te Rome op 31 maart jl. heeft bekendgemaakt. Feitelijk was er volgens Kagame geen enkele aanwijzing dat de FDLR overging tot ontwapening en terugkeer. Kagame lichtte toe dat er nog altijd een dreiging van de FDLR uitging, omdat deze beweging nog steeds haar activiteiten in Rwanda zou willen voortzetten. Desgevraagd achtte Kagame het tussen Rwanda en de DRC afgesproken «Joint Verification Mechanism» bruikbaar om de feiten op een rij te zetten, maar het ontbrak volgens hem aan actie op basis van die bevindingen. President Kagame vond dat Monuc onvoldoende invulling gaf aan de taken die deze VN-missie heeft.

Kagame verwelkomde intensievere defensiesamenwerking tussen Nederland en Rwanda, niet alleen omdat de capaciteit om crisisbeheersingsoperaties uit te voeren daarmee toenam, maar ook omdat het een onderdeel is van het streven om landen als Rwanda in staat te stellen zélf problemen in Afrika op te lossen.

Tijdens een onderhoud met minister van Defensie, Marcel Gatsinzi, heb ik aangeboden militair materieel te schenken aan Rwanda ter ondersteuning van het contingent Rwandese militairen dat momenteel in Darfur deelneemt aan de missie van de Afrikaanse Unie, AMIS-II. Het betreft drie vrachtwagens, drie brandstofwagens, zes wateraanhangers, een ambulance en medische apparatuur. Rwandees militair personeel zal in Nederland worden opgeleid in het onderhouden van de voertuigen en het materieel vervolgens begeleiden naar Darfur. Chef-staf James Kaberebe gaf een uiteenzetting over de dreiging die volgens de Rwandezen nog altijd uitgaat van de FDLR, die naar verluidt met twee goed georganiseerde divisies met een totale omvang van 15.000 man nog altijd als doel hebben Rwanda aan te vallen. Ik heb met mijn ambtgenoot een «Memorandum of Understanding» getekend teneinde de samenwerking op defensiegebied tussen beide landen structureel vorm te geven. Voorts bezocht ik het genocidemonument in Kigali en de militaire school te Nyakinama waar onder andere Rwandese militairen worden opgeleid voor crisisbeheersingsoperaties.

Burundi

De derde dag van de reis heb ik Burundi bezocht. Tijdens een gesprek met de minister van Staat, en politiek leider van de CNDD/FDD, Pierre Nkunrunziza stelde deze zich op als een op nationale eenheid gerichte leider. Hij dankte Nederland voor de verleende politieke en materiële steun en voor de actieve rol die Nederland in de regio speelt. Nkunrunziza beklemtoonde dat de lokale verkiezingen goed verlopen waren. De grote steun die de CNDD/FDD had verworven (65% van de zetels) is het resultaat van de opstelling van de partij in de afgelopen periode, die er toe had geleid dat ook Tutsi's op de partij hadden gestemd. De rebellenbeweging PalipeHutu-FNL daarentegen blijft een extreme positie innemen en de verkiezingsnederlaag van FRODEBU, de partij van de huidige president Ndayizeye, had de interne verdeeldheid binnen het FNL verder versterkt, omdat de FNL in het kader van het vredesproces in het bijzonder leunde op contacten met de FRODEBU. De steun voor het FNL, dat zich – anders dan de CNDD/FDD – niet op nationale verzoening richt, zou dan ook gestaag verder afnemen, zo voorzag Nkunrunziza. Indien de FNL in de komende weken niet serieus tot onderhandelingen overgaat, dan zal het proces van nationale verzoening volgens hem zonder deze partij voortgaan en zal de FNL militair verslagen moeten worden.

De Speciale Vertegenwoordiger van de VN, Carolyn McAskie, meldde dat de verkiezingen redelijk tot goed zijn verlopen en dat de komende periode beslissend zal zijn voor het transistieproces, waarbij de opstelling van FRODEBU, dat een gevoelige verkiezingsnederlaag leed, van groot belang zal zijn.

De hartelijke ontvangst door de chef Defensiestaf, brigade-generaal Germain Niyoyanka stond in het teken van de waardering voor de steun vanuit Nederland voor het hervormingsproces van de Burundese strijdkrachten. Ik heb de aandacht gevraagd voor het belang van legerhervormingen, waaronder de succesvolle integratie van regeringssoldaten en rebellen in het leger voor de toekomst van Burundi. Generaal Niyoyanka op zijn beurt toonde zich dankbaar voor alle Nederlandse inspanningen, waarbij hij opmerkte dat Nederland het enige land was dat echt geholpen had. Tijdens een presentatie van het DDR/SSR-team van de VN-missie in Burundi, ONUB, bleek dat op dit moment 10.800 militairen zijn gedemobiliseerd en dat 1.600 militairen het demobilisatieprogramma doorlopen. De Nederlandse Cimic-officier die deel uitmaakt van ONUB gaf een presentatie over zijn persoonlijke ervaringen. Zijn samenwerking met NGO's in Burundi bleek zeer intensief.

In Burundi bezocht ik voorts een opvangkamp voor vrouwen, (ondervoede) kinderen en AIDS-patiënten te Gatumba. Daarnaast heb ik «Camp Espoir», het voormalige integratiekamp voor Burundese rebellen en soldaten, dat met Nederlandse steun is opgebouwd, kunnen bekijken. De Nederlandse steun voor Camp Espoir heeft een belangrijke bijdrage rol gespeeld bij het integratieproces binnen het Burundese leger.

Democratische Republiek Congo (DRC)

Het bezoek werd afgesloten in de DRC. Ik ben in Bukava (Oost-Congo) ontvangen door generaal-majoor Cammaert, de Nederlandse divisiecommandant van de oostelijke Monuc-divisie en tevens plaatsvervangd force-commander. Cammaert beklemtoonde dat Monuc thans een grote verandering doormaakt en zich heeft ontwikkeld tot een robuuste hoofdstuk-zeven-missie met een «hoog operationeel tempo». Ik heb zelf de grote motivatie en professionele houding van de Pakistaanse eenheid die onder Cammaerts bevel staat, kunnen aanschouwen. De Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties, ambassadeur William Swing, toonde zich een groot voorstander van recente initiatieven tot samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika in de DRC.

Vice-president Ruberwa gaf een overzicht van de recente geschiedenis van zijn land en van het thans lopende transitieproces. Hij legde daarbij grote nadruk op het zo spoedig mogelijk bereiken van vrede en stabiliteit zodat het transitieproces volgens plan kan verlopen. Volledige controle van de regering over het gehele grondgebied van de DRC, demobilisatie en vervolgens integratie van leger en politie behoorden thans tot de prioriteiten van zijn regering. Zonder vrede zou de eerste stap in het transitieproces, de verkiezingen, niet gezet kunnen worden. In het bijzonder was het van belang dat de bijna half miljoen vluchtelingen en drieëneenhalf miljoen ontheemden zouden kunnen deelnemen aan het verkiezingsproces. Daartoe was het essentieel dat het probleem van de FDLR in Oost-Congo zo spoedig mogelijk zou worden opgelost. De regering van de DRC is thans bezig alle aspecten van het regeringsbeleid te evalueren, waarbij het macro-economisch beleid en het sociale beleid bijzondere aandacht krijgen. Als problemen waaraan met voorrang gewerkt zou moeten worden waren naar voren gekomen de grote schuldenlast van de DRC, het lage niveau van de ambtenarensalarissen, en het snel groeiende aantal met HIV/AIDS besmette Congolezen. De Congolese minister van Defensie Onusumba beklemtoonde het grote belang van een goed functionerende krijgsmacht voor de ontwikkeling van de Congolese democratie. Hij erkende dat veel soldaten slechts op papier bestonden en onderstreepte dat zijn regering de verbetering van de organisatie van de krijgsmacht serieus gaat aanpakken. Minister Onusumba erkende dat de situatie in Oost-Congo grote gevolgen had voor de regio als geheel. Hij betreurde de door Monuc geleden verliezen, onderstreepte de noodzaak van Monuc en sprak zich positief uit over de samenwerking met deze VN-missie. Ik heb mijn ambtgenoot aangeboden het strategisch plan voor de Congolese krijgsmacht door mijn staf te laten beoordelen.

Te Kinshasa ontmoette ik voorts de Nederlandse majoor van de Koninklijke marechaussee die deel uitmaakt van de EU-politiemissie «Eupol». Deze missie richt zich voornamelijk op het trainen en begeleiden van het Congolese politieapparaat.

Conclusies

Het belangrijkste doel van mijn reis betrof het bezoeken van de in de regio werkzame Nederlandse militairen. Deze militairen doen onder moeilijke omstandigheden belangrijk werk. Het viel mij in het bijzonder op dat het belastend is om in een internationale omgeving, relatief in afzondering functionerend, geconfronteerd te worden met de uitwassen van wrede oorlogshandelingen, schrijnende armoede en een soms haast uitzichtloze (politieke) situatie. Bij het verder uitwerken van het beleid dat gericht is op het ondersteunen van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten zal ik daar bijzondere aandacht aan schenken. Ik ben voornemens om uitzendingen van militairen in dit verband in principe alleen in groepsverband uit te voeren. Zo'n groep kan bestaan uit verschillende Nederlandse militairen, diplomaten of gelijkgezinde (westerse) functionarissen.

Tijdens mijn reis ben ik gesterkt in mijn opvatting dat vraagstukken op het gebied van buitenlands beleid, veiligheidsbeleid en ontwikkelingssamenwerking nauw met elkaar zijn verbonden. Vrede, veiligheid en stabiliteit blijken in alle landen die ik bezocht voorwaarden te zijn voor economische, politieke en sociale ontwikkeling. Nederland wil bijdragen aan het voorkomen en oplossen van de conflicten in de Grote Meren-regio en kiest daarbij voor een geïntegreerde en vaak regionale inzet van beleidsinstrumenten, waarbij diplomatieke, economische, financiële, humanitaire en militaire beleidsinstrumenten in samenhang worden ingezet.

De regering wijst in de notitie «Wederopbouw na gewapend conflict» op het belang van een geïntegreerde aanpak van veiligheid en ontwikkeling. De Nederlandse inzet voor de wederopbouw van een land na een gewapend conflict dient een geïntegreerd pakket te zijn van militaire, politieke en ontwikkelingsgerichte initiatieven. Tijdens mijn reis bleek dit de juiste benadering te zijn. Bij het wederopbouwproces is een taak weggelegd voor Defensie. Ontwapenings- en demobilisatieprogramma's, de opbouw van een functionerend veiligheidsapparaat en hervorming van de veiligheidssector in het desbetreffende land kunnen mede door militairen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld in de rol van technisch adviseur of instructeur. Deze wijze van inzet van militairen moet bijdragen aan de totstandbrenging van een goed bestuur van de krijgsmacht in het desbetreffende land.

In de notitie «Wederopbouw na gewapend conflict» is vastgesteld dat het noodzakelijk is dat de Nederlandse krijgsmacht de capaciteiten op dit gebied uitbreidt. Nog dit jaar zullen de voorbereidingen voor het samenstellen van een «pool» van deskundigen worden getroffen. Daarbij kunnen ook reservisten met een specifieke deskundigheid een rol vervullen. De uitgangspunten van de pool zijn als volgt.

Vanaf 1 januari 2006 voorziet deze «pool», bestaande uit tenminste zestig personen, in een bestand van militair deskundigen die uitvoering kunnen geven aan de hervorming van de veiligheidssector (security sector reform – SSR). Defensie kan militairen uit deze pool binnen één maand beschikbaar stellen met een maximum van 30 deskundigen tegelijkertijd. Er komt een opleiding voor deze deskundigen en zij worden regelmatig bijeen geroepen voor deze opleiding en voor het uitwisselen van kennis en ervaring.

Defensie en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar verbonden. Nederland besteedt veel geld aan defensie en ontwikkelingssamenwerking: bij elkaar opgeteld behoort ons land tot de koplopers. Mijn bezoek aan het Grote Meren-gebied bevestigt dat de regering serieus werk maakt van het geïntegreerde buitenlands- en veiligheidsbeleid. Dit streven naar wederzijdse ondersteuning beperkt zich niet tot de rol die militaire deskundigen kunnen spelen bij post-conflict wederopbouwbeleid. Ook kunnen middelen voor ontwikkelingssamenwerking ondersteunend zijn voor het veiligheidsbeleid. In 2006 zal, zoals aangekondigd in de wederopbouwnotitie, door een interdepartementale stuurgroep worden bezien in hoeverre ontwikkelingshulp aan operatiegebieden waar de Nederlandse krijgsmacht is vertegenwoordigd, mogelijk en wenselijk is.

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

Naar boven