25 098
Crisissituatie Grote Meren Gebied

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2000

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier Uwer Kamer d.d. 3 april 2000, (zie bijlage), waarin wordt verzocht om een reactie van mijn kant op de bevindingen van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties tijdens zijn bezoek aan de Grote Merenregio, heb ik de eer u hierbij een antwoord op dit verzoek te doen toekomen.

De analyse van Ambassadeur Van Walsum over de situatie in het Grote Meren Gebied, de positie van de bij het conflict betrokken partijen alsmede hun overwegingen bij de uitvoering van het Lusaka Akkoord wordt door mij gedeeld. Ook kan ik mij in grote lijnen vinden in de aanbevelingen die betrekking hebben op een zichtbare Nederlandse bijdrage aan ontwikkelingen in het Grote Merengebied en in het bijzonder het Lusaka proces, alsmede op de ten aanzien van Rwanda te volgen lijn.

Nederlandse bijdrage

Het is op zich niet voor tegenspraak vatbaar dat het beschikbaarstellen van Nederlandse waarnemers voor MONUC de zichtbaarheid van de Nederlandse bijdrage aan vrede in de regio kan vergroten. Dat kan echter niet op zich een reden zijn voor deelname. Gelet op de criteria van het Toetsingskader ligt zo'n deelname niet voor de hand. Overigens wordt door Nederland wel op ander vlak bijgedragen aan het vredesproces, o.a. door financiële ondersteuning van het JMC en facilitator Masire.

Veiligheidsbehoeften Rwanda

Naar aanleiding van de analyse en aanbevelingen van Ambassadeur Van Walsum, heb ik tijdens de Algemene Raad van mei jl. mijn collega's opgeroepen de legitieme veiligheidsbehoeften van Rwanda niet te veronachtzamen, omdat deze een van de kernpunten in het conflict vormen. Overigens kunnen die legitieme veiligheidsbehoeften geen afbreuk doen aan het beginsel van het respect voor de territoriale integriteit van de DRC.

De voornaamste angel in het conflict met de Democratische Republiek Congo (DRC) is ook mijns inziens de aanwezigheid van naar schatting wellicht 15 000 extremisten (ex-FAR en Interahamwe) op Congolees grondgebied, die de veiligheid van Rwanda bedreigen. Als hiervoor geen oplossing wordt gevonden, zal er geen vrede komen in de DRC. Een machtiging van de Verenigde Naties aan de staten-partijen bij het Lusaka Akkoord om de harde kern van resterende genocidaires op te sporen, te ontwapenen en aan justitiële autoriteiten over te leveren is geen ideale oplossing, maar zet deze landen wel onder druk om het probleem gezamenlijk aan te pakken. In het Lusaka Akkoord is deze taak door de ondertekenaars aan de VN zelf toebedeeld. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de VN hieraan gehoor kan of wil geven, al was het maar omdat hiervoor een vredesmacht van ongekende omvang op de been gebracht zou moeten worden, waartoe de kansen zeer gering zijn. Mijns inziens zal voor de oplossing van dit probleem de instelling van een Disarmament, Demobilisation and Reintegration Programma waarvan militie-leden die niet zelf betrokken zijn geweest bij de genocide gebruik kunnen maken, een cruciaal onderdeel moeten zijn. Nederland is bereid aan een dergelijk programma bij te dragen. Rwanda zal hierin een constructieve en verzoenende rol moeten spelen.

De aanvaarding, op 8 april jl., van een troepenscheidingsakkoord door de bij het conflict in de DRC betrokken partijen maakte in beginsel een spoedige start van fase II van MONUC mogelijk. De in Kisangani opgelaaide gevechten tussen Ugandese en Rwandese troepen waren vervolgens een ernstige terugslag. Inmiddels is ook hier een akkoord bereikt dat beide landen zich terugtrekken uit de stad. De militaire situatie is echter nog steeds zorgelijk, hetgeen ook geldt voor de humanitaire situatie in het oosten van de DR Congo. In mei heeft een missie van de Veiligheidsraad, waaraan ook Ambassadeur Van Walsum deelnam, de regio bezocht om o.a. de condities voor MONUC II te bezien.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Den Haag, 3 april 2000

Aan de Minister van Buitenlandse Zaken

Namens de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken verzoek ik u om nadere schriftelijke informatie omtrent de uitkomsten van de recent gehouden EU-Afrika topconferentie. Voorts verzoek ik om uw inhoudelijke reactie op de bevindingen van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties tijdens zijn bezoek aan de Grote Merenregio (zie uw brief d.d. 21 maart 2000, Kamerstuk 21 501-02, 25 098, nr. 331).

De griffier van de commissie,

Hommes

Naar boven