nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2000
Onder verwijzing naar de brief van de Griffier Uwer Kamer d.d. 3 april
2000, (zie bijlage), waarin wordt verzocht om een reactie van mijn kant op
de bevindingen van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde
Naties tijdens zijn bezoek aan de Grote Merenregio, heb ik de eer u hierbij
een antwoord op dit verzoek te doen toekomen.
De analyse van Ambassadeur Van Walsum over de situatie in het Grote Meren
Gebied, de positie van de bij het conflict betrokken partijen alsmede hun
overwegingen bij de uitvoering van het Lusaka Akkoord wordt door mij gedeeld.
Ook kan ik mij in grote lijnen vinden in de aanbevelingen die betrekking hebben
op een zichtbare Nederlandse bijdrage aan ontwikkelingen in het Grote Merengebied
en in het bijzonder het Lusaka proces, alsmede op de ten aanzien van Rwanda
te volgen lijn.
Nederlandse bijdrage
Het is op zich niet voor tegenspraak vatbaar dat het beschikbaarstellen
van Nederlandse waarnemers voor MONUC de zichtbaarheid van de Nederlandse
bijdrage aan vrede in de regio kan vergroten. Dat kan echter niet op zich
een reden zijn voor deelname. Gelet op de criteria van het Toetsingskader
ligt zo'n deelname niet voor de hand. Overigens wordt door Nederland wel op
ander vlak bijgedragen aan het vredesproces, o.a. door financiële ondersteuning
van het JMC en facilitator Masire.
Veiligheidsbehoeften Rwanda
Naar aanleiding van de analyse en aanbevelingen van Ambassadeur Van Walsum,
heb ik tijdens de Algemene Raad van mei jl. mijn collega's opgeroepen de legitieme
veiligheidsbehoeften van Rwanda niet te veronachtzamen, omdat deze een van
de kernpunten in het conflict vormen. Overigens kunnen die legitieme veiligheidsbehoeften
geen afbreuk doen aan het beginsel van het respect voor de territoriale integriteit
van de DRC.
De voornaamste angel in het conflict met de Democratische Republiek Congo (DRC) is ook mijns inziens de aanwezigheid van naar schatting
wellicht 15 000 extremisten (ex-FAR en Interahamwe) op Congolees grondgebied,
die de veiligheid van Rwanda bedreigen. Als hiervoor geen oplossing wordt
gevonden, zal er geen vrede komen in de DRC. Een machtiging van de Verenigde
Naties aan de staten-partijen bij het Lusaka Akkoord om de harde kern van
resterende genocidaires op te sporen, te ontwapenen en aan justitiële
autoriteiten over te leveren is geen ideale oplossing, maar zet deze landen
wel onder druk om het probleem gezamenlijk aan te pakken. In het Lusaka Akkoord
is deze taak door de ondertekenaars aan de VN zelf toebedeeld. Het is zeer
onwaarschijnlijk dat de VN hieraan gehoor kan of wil geven, al was het maar
omdat hiervoor een vredesmacht van ongekende omvang op de been gebracht zou
moeten worden, waartoe de kansen zeer gering zijn. Mijns inziens zal voor
de oplossing van dit probleem de instelling van een Disarmament, Demobilisation
and Reintegration Programma waarvan militie-leden die niet zelf betrokken
zijn geweest bij de genocide gebruik kunnen maken, een cruciaal onderdeel
moeten zijn. Nederland is bereid aan een dergelijk programma bij te dragen.
Rwanda zal hierin een constructieve en verzoenende rol moeten spelen.
De aanvaarding, op 8 april jl., van een troepenscheidingsakkoord door
de bij het conflict in de DRC betrokken partijen maakte in beginsel een spoedige
start van fase II van MONUC mogelijk. De in Kisangani opgelaaide gevechten
tussen Ugandese en Rwandese troepen waren vervolgens een ernstige terugslag.
Inmiddels is ook hier een akkoord bereikt dat beide landen zich terugtrekken
uit de stad. De militaire situatie is echter nog steeds zorgelijk, hetgeen
ook geldt voor de humanitaire situatie in het oosten van de DR Congo. In mei
heeft een missie van de Veiligheidsraad, waaraan ook Ambassadeur Van Walsum
deelnam, de regio bezocht om o.a. de condities voor MONUC II te bezien.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
Den Haag, 3 april 2000
Aan de Minister van Buitenlandse Zaken
Namens de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken verzoek ik u om nadere
schriftelijke informatie omtrent de uitkomsten van de recent gehouden EU-Afrika
topconferentie. Voorts verzoek ik om uw inhoudelijke reactie op de bevindingen
van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties tijdens
zijn bezoek aan de Grote Merenregio (zie uw brief d.d. 21 maart 2000, Kamerstuk
21 501-02, 25 098, nr. 331).
De griffier van de commissie,
Hommes