25 097
Structuurverandering elektriciteitssector

nr. 58
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2003

Conform de toezegging tijdens de informatiebijeenkomst van 27 maart 2003 over Voorzieningszekerheid van de elektriciteitsproductie en de kwaliteit van de netten, stuur ik u hierbij de door u gevraagde aanvullende achtergrondinformatie.

Het betreft het volgende:

1. Sheets van het International Energy Agency (IEA) waaruit blijkt dat het reservevermogen een voldoende stabiel niveau kennen na de inwerkingtreding van de liberalisatie van de energiemarkten van respectievelijk Groot-Brittannië, Noorwegen en Zweden (bijlage 1).1

2. Verwijzing naar het document «Electricity Reform: Power Generating Costs and Investment, IEA, 1999 (http://www.iea.org/pubs/studies/files/eleref/index.htm).

Uit dit document blijkt dat de liberalisering van elektriciteitsmarkten heeft geleid tot een daling van de operationele kosten voor de elektriciteitsproducenten door met name verbeteringen in efficiency en arbeidsproductiviteit.

3. Voor aanvullende informatie over de efficiëntie van de elektriciteitsproductiesector wil ik verwijzen naar het Energierapport 2002. Hierin wordt aangegeven dat na invoering van marktwerking de efficiëntie van de sector onder meer kan worden afgemeten aan de daling van overcapaciteit aangezien inefficiënte eenheden buiten gebruik worden gesteld. Uit cijfers van TenneT blijkt dat dit het geval is. Voor het openbaar maken van recente elektriciteitsproductiegegevens kan ik verwijzen naar de publicatie van de uitkomsten van het Monitoringsysteem die naar verwachting eind april 2003 zal worden opgeleverd door TenneT.

4. Tijdens het technisch overleg met de vaste kamercommissie voor Economische Zaken is de vraag gesteld in hoeverre de Flevocentrale is opgenomen in de berekening van reservevermogen van 23% door TenneT. De Flevocentrale is niet in de berekening opgenomen. De gegevensverstrekking van TenneT betreffen uitsluitend «direct aanschakelbare» installaties en de Flevocentrale is voor langere tijd niet beschikbaar voor elektriciteitsopwekking (zie Capaciteitsplan 2003–2009, pagina 41).

5. Tijdens het technisch overleg met de vaste kamercommissie voor Economische Zaken is de vraag gesteld of er een verband is tussen het eigendom van hoogspannings- en transportnetten en de mate waarin storingen optreden in deze netten. Immers de huidige eigendomsverdeling leert dat delen van het landelijk hoogspanningsnet, zoals dat is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid onder j van de Elektriciteitswet 1998 in handen zijn van regionale distributiebedrijven. Uit het in bijlage 21 getoonde overzicht, afkomstig uit de openbare Nestorrapportage van EnergieNed, blijkt dat storingen op hoogspanningsniveau als gevolg van netwerkfouten uiterst zelden voorkomen. Ongeacht het eigendom van elektriciteitsnetwerken geldt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de netten het volgende. Allereerst heeft de netbeheerder de wettelijke taak om de netten betrouwbaar te beheren. Verder moeten alle netbeheerders van hoogspanningsnetten de zogenaamde N-1 norm in achtnemen. Dit betekent dat als er een storing optreedt binnen het systeem er te allen tijde minimaal één transportlijn beschikbaar moet zijn om het transport van elektriciteit zo veel mogelijk doorgang te laten vinden. Daarnaast houdt de tariefregulering rekening met de noodzakelijke investeringen in elektriciteitsnetwerken. Derhalve kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een verband tussen de eigendom van de netten en de mate waarin storingen optreden.

Ik hoop u hiermee naar tevredenheid geïnformeerd te hebben.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven