25 097
Structuurverandering elektriciteitssector

26 898
Energierapport 1999

nr. 55
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 januari 2002

De vaste commissies voor Economische Zaken1 en voor Financiën2 hebben op 19 december 2001 overleg gevoerd met minister Jorritsma-Lebbink van Economische Zaken over:

de brief van 18 september 2001 inzake import van duurzaam opgewekte elektriciteit (25 097, nr. 53);

– de brief van 11 oktober 2001 inzake de marktpositie van warmtekrachtkoppeling (WKK) (26 898, nr. 29).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van den Akker (CDA) vraagt eerst of vandaag ook mondeling antwoord kan worden gegeven op zijn schriftelijke vragen van 28 november jl. over eventuele afspraken tussen het ministerie van Economische Zaken en de energiebedrijven over de prijs van groene stroom. Op dit moment ligt de prijs van grijze stroom in Nederland, door alle regels die hiervoor gelden, nog steeds bijna 40% boven die in Duitsland. Met het oog hierop is het niet vreemd dat de prijs van geïmporteerde groene stroom onder die van grijze stroom komt te liggen, zeker omdat er op groene stroom een REB-korting wordt gegeven. Er is dus op zichzelf niets mis met de prijs voor groene stroom, maar wel met die voor grijze stroom.

Hij is het eens met de in de brief van 18 september genoemde voorwaarden waaronder in het buitenland opgewekte groene stroom in aanmerking komt voor Nederlandse groencertificaten. Wel merkt hij op dat de tweede voorwaarde nog geen garantie biedt dat de duurzame opwekking van elektriciteit ook wordt uitgebreid. In dit verband wijst hij erop dat in Italië alleen stroom in aanmerking komt die is opgewekt in installaties die niet ouder zijn dan zeven jaar, terwijl in Frankrijk gedurende vijf jaar kortingen worden gegeven die vervolgens in een periode van tien jaar worden afgebouwd. Op die manier is er dus een prikkel voor uitbreiding van duurzame opwekking. Verder vraagt hij of de derde voorwaarde inhoudt dat swaps niet zijn toegestaan. Hij zou dat betreuren, want swaps kunnen een efficiënt instrument vormen.

Door opwekking van elektriciteit door middel van waterkracht niet langer in aanmerking te laten komen voor het nihiltarief, wordt het realiseren van nieuwe waterkrachtinstallaties niet bevorderd, terwijl het doel van de regeling toch is om te bereiken dat er nieuwe installaties voor duurzame opwekking bij komen. Daarnaast vraagt hij zich af of wel op een goede manier gebruik wordt gemaakt van het al aanwezige duurzame warmtevermogen. Voor de consument van warmte geldt alleen het principe «niet meer dan anders» en deze profiteert dan ook niet van een REB-korting. Overigens wijst hij erop dat er nu nauwelijks regels voor warmtelevering gelden en dat ook toezicht hierop ontbreekt, waardoor de consument van warmte in feite vogelvrij is. Hij dringt erop aan dat de minister met eenzelfde soort wetsvoorstel voor warmtelevering komt als de Elektriciteitswet en de Gaswet.

Hij vraagt hoeveel ongecommitteerde MAP-reserves er nu nog zijn. Kunnen die wellicht worden ingezet voor het helpen van lagere overheden bij de uitvoering van de nieuwe meerjarenprogramma's duurzame energie? Hij voelt er niet voor om deze reserves in de bedrijven te laten zitten.

Hij vraagt een reactie van de minister op de nogal eens gehoorde stelling dat het huidige systeem van REB-korting (de 36o-terugsluisregeling en het 36i-nultarief) leidt tot overwinst bij de elektriciteitsproductiebedrijven, zeker na de jongste REB-verhoging. Bovendien kan er bij import van groene stroom sprake zijn van een dubbele subsidiëring: zowel in het buitenland als in Nederland. Moet de hoogte van de REB-korting wellicht worden gedifferentieerd naar gelang de soort duurzame energie?

Grootschalige energieproductie achter de meter komt nu niet in aanmerking voor de producentenkorting of voor groencertificaten, terwijl ook dit een goede vorm van duurzame energie is. Hij zou graag zien dat dit wél mogelijk wordt en dat daarvoor regelgeving wordt ontwikkeld.

Er zijn in de regelgeving belemmeringen voor het gebruik van biogas, waarbij het vooral gaat om knelpunten op het vlak van afval- en mineralenbeleid. Biogas bestaat nu voor 65% uit methaan, heeft een groot potentieel en is qua samenstelling en inzetbaarheid vergelijkbaar met gas dat wordt gewonnen op vuilstortplaatsen. Verder voldoet de met biogas geproduceerde energie volledig aan de definitie van duurzame energie, zoals die onlangs in EU-verband is vastgelegd. Is de minister bereid om naar de knelpunten rond biogas te kijken?

Overgaande op de brief van 11 oktober inzake WKK betoogt de heer Van den Akker, dat de toename van de subsidieaanvragen in de eerste helft van 2001, waar de minister kennelijk veel waarde aan hecht, niet zoveel zegt. Die aanvragen kunnen namelijk, zo heeft hij begrepen, ook gericht zijn op andere zaken dan WKK, bijvoorbeeld gasturbines, gasmotoren of aandrijving van pompen en compressoren.

Hij heeft begrepen dat nog vrijwel geen enkele netbeheerder compensatie biedt voor vermeden netkosten, ondanks de motie van zijn hand die brede ondersteuning in de Kamer heeft gevonden. Als hij dit juist heeft begrepen, vindt hij dat teleurstellend.

Tenslotte wijst hij op de drempel van 30% in de BSB/REB-vrijstellingsregeling. Een vrij groot aantal gasturbines haalt die 30% nét niet, maar dit zijn wel goede installaties. Kunnen die installaties daarom niet toch voor vrijstelling in aanmerking komen, met een maximumgrens zoals aangegeven in het voorstel van de COGEN?

De heer Crone (PvdA) merkt op dat het ernaar uitziet dat de forse doelstellingen voor duurzame energie die in Nederland zijn gesteld, in de praktijk bij lange na niet worden gehaald. Weliswaar komen er ronkende persberichten van het CBS, bijvoorbeeld dat de productie van duurzame energie in 2000 met 12% is gestegen, maar dat betekent slechts een stijging van 1,1 naar 1,2% van de totale energieproductie. Bovendien is die stijging alleen gehaald door houtkachels voortaan mee te nemen bij duurzame energie. Er zal dus het nodige moeten worden gedaan om de doelstellingen voor duurzame energie toch zoveel mogelijk te halen, waarbij flink geleund zal moeten worden op import van duurzame energie. De noodzaak van import was overigens al van het begin af aan duidelijk, want Nederland is niet in staat om zelf voldoende duurzame energie te produceren.

In dat verband vraagt hij of er ook in andere landen steunregimes voor duurzame energie zijn of worden ontwikkeld, die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse REB-korting. Zo ja, dan is er het risico dat er minder groene stroom uit het buitenland wordt geïmporteerd, of zelfs dat in Nederland geproduceerde groene stroom naar het buitenland gaat als daar het steunregime profijtelijker is.

Hij heeft begrepen dat het systeem van groencertificaten voor stroom steeds verder wordt verfijnd: er moeten nu certificaten van oorsprong en van import zijn en er moet zekerheid zijn dat de stroom niet ook aan een ander in het land van herkomst wordt geleverd. Is dat systeem nu echt volledig waterdicht? Reciprociteit is in dat verband uiteraard een belangrijke voorwaarde. In ieder geval mag er geen kruissubsidie voor groene stroom vanuit goedkope bruinkoolstroom optreden.

Import van groene stroom mag binnenlandse duurzame stroomproductie niet onderuithalen. Hij vindt het dan ook terecht dat de minister oude grootschalige waterkrachtcentrales niet voor het nihiltarief in aanmerking wil laten komen. Als dat wel zou gebeuren, zou binnen de kortste keren alle nationale groenestroomproductie opgegeven kunnen worden en gaan landen die deze stroom uit waterkrachtcentrales leveren, waarschijnlijk over op extra productie van vuile stroom. Het volledig afschaffen van het nihiltarief voor stroom uit waterkrachtcentrales lijkt hem echter te ver gaan. Zo is er in Nederland zelf productie van waterkrachtstroom en de Kamer heeft indertijd al gevraagd om een subsidieregeling voor die vorm van stroomopwekking, die in Nederland altijd kleinschalig zal blijven. Ook stroom uit sommige waterkrachtcentrales in het buitenland zou best voor REB-vrijstelling in aanmerking kunnen komen, uiteraard onder voorwaarde dat er reciprociteit is, dat gelijke subsidievoorwaarden worden gehanteerd e.d. De minister verwijst in haar brief van 18 september naar de mogelijkheid dat de regeling voor waterkrachtstroom opnieuw bekeken wordt in het kader van het Energierapport. De heer Crone dringt erop aan dat dit stuk snel aan de Kamer wordt toegezonden, zo mogelijk vóór 1 februari a.s., opdat er snel duidelijkheid aan de sector kan worden geboden. De sector vindt toch al dat een nogal zwalkend beleid wordt gevoerd en heeft er behoefte aan dat er nu een systeem komt dat voor een periode van een jaar of tien ongewijzigd blijft.

Aansluitend zegt hij een groot voorstander te zijn van het koppelen van de ecotaks aan CO2-vervuiling. Hij is blij met de recent toegezonden studies en de uitspraak van de minister dat zij zich zal inzetten voor die koppeling en de bijbehorende etikettering, waardoor consumenten bewust kunnen kiezen. Hierdoor ontstaat een veel stabieler investeringsklimaat voor duurzame energie en voor WKK.

In dit verband herinnert hij eraan dat de Kamer een aantal keren van de minister te horen heeft gekregen dat de Europese Unie waarschijnlijk niet zou toestaan dat groene stroom goedkoper wordt dan grijze stroom, omdat dit als staatssteun zou worden beschouwd. Zeer recent heeft de minister echter gezegd dat dit niet het geval is en dat er gewoon geconcurreerd kan worden op prijs, ook als het om groene stroom gaat. Hij had graag gezien dat de minister hier eerder duidelijkheid over had gegeven. De invalshoek op dit punt moet ook zijn dat er geen subsidie op groene stroom zit, maar een heffing op «vuile stroom».

Overigens vindt hij het niet verwonderlijk dat de prijs van grijze stroom in Duitsland nog steeds een stuk lager ligt dan in Nederland, want in Duitsland wordt nog veel elektriciteit met goedkope bruinkool opgewekt en er is in Noordwest-Europa overcapaciteit, wat een extra stimulans is om bruinkool te gebruiken. Dit geeft een sterke prikkel om goedkope stroom in Nederland te importeren, waardoor binnenlandse stroomopwekking met behulp van gas en WKK die voor het milieu beter is, in het gedrang komt en op den duur wellicht afgebroken moet worden. Hij dringt erop aan dat hier in het komende Energierapport nader op wordt ingegaan en wordt aangegeven welke maatregelen hiertegen genomen zullen worden.

De prijsverschillen met andere landen zetten uiteraard ook de ontwikkeling van WKK onder druk. Gelukkig is de minister met een pakket maatregelen gekomen waar de heer Crone achter kan staan. Van belang is nog wel dat de WKK-producenten in een afhankelijkheidsrelatie tot de Nederlandse energiebedrijven staan, omdat de REB via die energiebedrijven naar de WKK-producenten wordt doorgesluisd. Bij de behandeling van het belastingplan is van PvdA-zijde ervoor gepleit dat ook de APX de 36i-vrijstelling en de 36o-bijdrage kan verlenen aan WKK-producenten, en het kabinet heeft toegezegd dit te zullen overwegen. Hoe staat het hiermee?

Ten slotte vraagt hij het kabinet aan te geven, hoe het op langere termijn wil omgaan met restwarmte. In dat verband vraagt hij aandacht voor het restwarmteproject in Rotterdam-Zuid waar op korte termijn een beslissing over genomen moet worden. Het gaat om transport van restwarmte via Hoogvliet naar Rotterdam-Zuid, ten behoeve van verwarming van duizenden huizen. Naar schatting is er nog een ongedekt gat van 10 mln euro en hij dringt erop aan dat de minister hiervoor steun toezegt en de Kamer over haar beslissing informeert.

De heer Klein Molekamp (VVD) constateert dat de vraag naar meer duurzame energie inmiddels zodanig groot is, dat er binnen Nederland onvoldoende aanbod van die energie is en dat duurzame energie geïmporteerd moet worden. Ook daarom is het goed dat de elektriciteitssector inmiddels is geliberaliseerd. Reciprociteit moet wel een voorwaarde voor import zijn. Veel Noord-Europese landen zijn daartoe bereid, maar opvallend genoeg een land als Denemarken niet. Wat is daarvan de achtergrond en hoe is het gesteld in andere Europese landen die hun markten nog niet voor import geopend hebben?

Hij kan het ermee eens zijn dat al bestaande grootschalige waterkrachtcentrales in het buitenland in het algemeen niet in aanmerking komen voor het REB-nihiltarief, zeker als dit al oudere centrales zijn. Wel geeft dat het risico, zo is bij de bespreking van het belastingplan van VVD-zijde betoogd, dat nieuwe kleinschalige waterkracht in Nederland niet meer van de grond komt en dat nieuwe waterkrachtcentrales in het buitenland die echt meerwaarde hebben, niet meer kostendekkend kunnen draaien. Hoe wordt dit risico tegengegaan?

Ook hij vraagt hoe het staat met de levering van duurzame warmte. Komen er ICES-gelden beschikbaar voor de verdere ontwikkeling van de warmte-infrastructuur? Hoe heeft de minister het initiatief opgepakt van VVD-Kamerlid Blaauw inzake verhandelbare certificaten voor vermeden CO2-uitstoot? Hoe staat het met de voortgang van nieuwe restwarmteprojecten in de glastuinbouw? Hij heeft begrepen dat dit buitengewoon traag gaat, wat zowel uit energetisch oogpunt als vanuit overwegingen van tuinbouw te betreuren valt.

Indertijd werd een vrij forse groei van WKK verwacht, waar ook rekening mee werd gehouden in de Klimaatnota. Die groei is aanzienlijk achtergebleven, mede in verband met de liberalisering, maar anderzijds is er meer uit het buitenland geïmporteerd, dus de klimaatdoelstelling wordt ook zonder die forse groei van WKK wel gehaald. Daarnaast is door een aantal maatregelen de situatie van bestaande WKK-installaties aanzienlijk verbeterd. Wordt er in EU-verband ook gestreefd naar één Europees WKK-beleid?

De heer Van Walsem (D66) stelt met genoegen vast dat de minister erin is geslaagd om de WKK in een beter vaarwater te laten komen. De pleidooien in een vorig AO over WKK zijn goed opgepakt en hij maakt de minister daar zijn complimenten voor. Hij zal graag zien dat de minister actief inspeelt op de plannen in EU-verband om met een generieke WKK-regeling te komen.

Bij de import van duurzame energie bespeurt hij een probleem met grote financiële consequenties: de vraag naar duurzame energie in Nederland is circa 2200 GWh en in Nederland zelf wordt circa 1600 GWh aan duurzame energie geproduceerd, maar desondanks wordt er circa 2700 GWh in Nederland geïmporteerd. Er wordt dus te veel duurzame energie geïmporteerd en de daarop verstrekte subsidies vloeien voor een deel naar buitenlandse producenten. In 2001 gaat het daarbij al om een bedrag van circa 100 mln gulden en dat zal verder oplopen als meer buitenlandse producenten de route via Nederland in de gaten krijgen. Het lijkt hem nodig dat dit «gat» in de wetgeving wordt gedicht. Dat is onder andere mogelijk door geen import meer toe te laten. Dat zal problemen geven met de Europese Commissie, maar andere EU-landen hanteren ook een importverbod, dus de vraag is in hoeverre Nederland zich dan iets zou moeten aantrekken van de Europese Commissie. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld het koppelen van groencertificaten aan de 36o-regeling of het geven van een lagere basisstimulans.

Ook hij dringt erop aan dat het Energierapport nu snel aan de Kamer wordt toegezonden, opdat de behandeling van dat stuk nog voor het verkiezingsreces afgerond kan worden.

Ten slotte herinnert hij eraan in een eerder AO gezegd te hebben dat hij kan instemmen met windmolens langs de Afsluitdijk, maar niet met windmolens verderop in de Waddenzee. Hij heeft nu begrepen dat het toch de bedoeling is om de windmolens ruim 6 km in zee te plaatsen. Omdat ook hij vindt dat er windmolens moeten komen, wijst hij op een goed alternatief, namelijk langs de Wieringerdijk aan de kant van het IJsselmeer.

Mevrouw Vos (GroenLinks) herinnert aan een eerdere uitspraak van de minister dat er nog veel gedaan zal moeten worden om de doelstelling voor duurzame energie te halen. Uit de jongste begroting van het ministerie blijkt dat daarbij tot 2020 vooral wordt ingezet op biomassa, windenergie en import van duurzame stroom, zodat zonne-energie en warmtepompen pas na 2020 echt aan bod zullen komen. Mevrouw Vos is het daar niet mee eens en zal dan ook morgen een motie die bij de begrotingsbehandeling over dit onderwerp is ingediend, in stemming laten komen. Bovendien is het de vraag hoe milieuvriendelijk de diverse vormen van duurzame stroom zijn. Zo geven berekeningen van onder meer het Centrum voor energiebesparing aan, dat hergebruik van bepaalde vormen van biomassa waarschijnlijk tot minder CO2-uitstoot leidt dan verbranding van biomassa, terwijl verbranding op dit moment nogal lucratief is door de REB-korting. Ook bij de import van groene stroom moet zeker zijn dat het gaat om kwalitatief hoogwaardige en relatief nieuwe bronnen van duurzame energie.

Zij heeft begrepen dat stroom uit grootschalige waterkrachtcentrales nooit als duurzame energie is beschouwd. Het kan op dat punt dus alleen gaan om kleinschalige vormen van waterkracht. De vraag is dan wel waar de grens tussen grootschaligheid en kleinschaligheid ligt. Verder vraagt zij waarom alle waterkracht uitgesloten zou moeten worden van het nihiltarief. In dit verband wijst zij op de suggestie van Nuon om, naast stroom van kleinschalige installaties in Nederland, ook stroom van nieuwe waterkrachtcentrales in het buitenland toch in aanmerking te laten komen voor het nihiltarief.

Ook zij heeft een aantal keren van de minister te horen gekregen dat er bij de Europese Commissie problemen zullen ontstaan met de REB-korting in het geval de prijs van groene stroom zakt onder die van grijze. Is die situatie nu veranderd? Betekent dit ook dat bedrijven méér REB-korting krijgen dan nodig is om bronnen van duurzame stroom in de markt te zetten, waardoor ze het meerdere in het bedrijf zelf kunnen houden? De bedoeling is toch dat de korting uiteindelijk bij de consument van groene stroom terechtkomt? Een oplossing hiervoor is bijvoorbeeld een differentiatie van de REB-korting naar CO2-uitstoot, opdat de meest schone vormen van duurzame energie meer en minder schone vormen minder korting krijgen. Zolang er nog geen oplossing is gerealiseerd, zal in ieder geval moeten worden geregeld dat het deel van de korting dat in de bedrijven blijft zitten, wordt besteed aan zaken als duurzame energieprojecten. Voorkomen moet dus worden dat bedrijven dit geld vrijelijk kunnen gaan besteden.

Mevrouw Vos heeft begrepen dat in de eerste helft van 2001 de hoeveelheid WKK-stroom verder is gedaald, namelijk met 7%. Hoe is de situatie op dit moment? Is de Europese Commissie inderdaad akkoord gegaan met het pakket steunmaatregelen voor WKK? De COGEN heeft indertijd twijfel geuit over de effectiviteit van dit steunpakket en zelfs gesteld dat van de beschikbaar gestelde 300 mln gulden in feite maar 100 mln gulden uitgegeven zou worden, omdat het Senter-rendementscriterium voor veel WKK-installaties niet haalbaar zou zijn. Zij vindt dat er wel een behoorlijk rendement moet worden gehaald om voor steun in aanmerking te komen, maar anderzijds is er ook veel kritiek op het Senter-criterium, zodat het de vraag is of het wel terecht is om dit criterium als hard uitgangspunt te hanteren. Het zou in ieder geval zeer te betreuren zijn als door dit criterium redelijk rendabele WKK-projecten buiten de boot zouden vallen. Uiteindelijk lijkt haar ook voor WKK een relatie met de CO2-uitstoot het best mogelijke criterium.

Daarnaast is van COGEN-zijde gesteld dat het prijsverschil tussen de pieken de daluren zo groot is, dat de voorgestelde vergoeding te gering is om het terugregelen van centrales in de daluren tegen te gaan. Ook is door de COGEN opgemerkt dat niet alle aspecten van de exploitatierekening op een goede manier zouden zijn meegenomen. Zij vraagt het standpunt van de minister hierover.

Antwoord van de minister

De minister zegt dat in Nederland (in tegenstelling tot de meeste andere EU-landen) veel afnemers sinds 1 juli, toen de markt voor groene elektriciteit werd geliberaliseerd, ook voor die vorm hebben gekozen. Op dit moment nemen ongeveer 650 000 huishoudens groene elektriciteit af en inmiddels zijn ook nieuwe bedrijven op deze markt actief geworden. Het groencertificatensysteem wordt naar tevredenheid door TenneT beheerd en trekt veel belangstelling uit andere landen. Vanaf 1 januari a.s. komt ook in het buitenland opgewekte elektriciteit in aanmerking voor die groencertificaten, althans als aan enige voorwaarden wordt voldaan die onder andere nodig zijn om te garanderen dat de stroom echt groen is.

Met de volledige vrijmaking van de markt voor groene elektriciteit, ondersteund door een groencertificatensysteem en de daaraan gekoppelde REB-korting, is de nog slechts kortgeleden vastgestelde Europese richtlijn over duurzame elektriciteit al voor een behoorlijk deel in Nederland geïmplementeerd. Wel moet worden bedacht dat er nog lang geen sprake is van een level playing field en dat de stimuleringsregimes voor groene elektriciteit in de diverse landen onderling uiteenlopen. Gezien de grote vraag en het beperkte aanbod zal naar verwachting de import van groene elektriciteit de komende tijd toenemen. Op zichzelf is dat positief, gezien de gewenste weg naar één Uniemarkt voor duurzame energie, terwijl bovendien de importcapaciteit hierdoor verder vergroend zal worden.

Vanaf 1 januari a.s. wordt waterkrachtstroom uitgesloten van het nihiltarief, zodat alleen nog de terugsluisregeling (de 36o-bepaling) voor waterkracht beschikbaar blijft. Wel blijft kleinschalige waterkrachtstroom, al dan niet geïmporteerd, op zichzelf natuurlijk groene stroom en worden daar ook na 1 januari a.s. groencertificaten aan toegekend als aan de voorwaarden wordt voldaan. Dat laatste vormt echter geen reden meer voor toepassing van het nihiltarief. De bewindsvrouwe had het niet gemakkelijk gevonden om dit besluit te nemen, maar het was wel nodig, mede om te voorkomen dat de Nederlandse markt voor groene stroom ernstig verstoord zou raken, waarbij in Nederland geproduceerde groene stroom waarschijnlijk van de markt gedrukt zou worden. Op dit moment is er namelijk binnen de EU zeer veel waterkrachtstroom beschikbaar tegen vaak zeer lage prijzen. Die stroom is in het algemeen afkomstig uit al wat oudere waterkrachtinstallaties die economisch rendabel zijn, zodat daar geen extra steun voor nodig is. Het zou voor handelaren uiteraard zeer aantrekkelijk zijn om juist deze stroom te exporteren naar een land als Nederland met gunstige fiscale regelingen voor groene stroom, maar de elektriciteitsproductie in Europa als geheel zou daardoor niet duurzamer worden.

Er is overwogen om een bepaalde datum als grens te hanteren, zoals onder andere door Nuon voorgesteld, maar hier is uiteindelijk niet voor gekozen. Om ook in Nederland geproduceerde waterkrachtstroom in aanmerking te laten komen voor de gunstige regelingen, zou een datum moeten worden gekozen die minstens tien jaar in het verleden ligt, maar in de afgelopen tien jaar is er elders in Europa heel wat kleinschalige waterkracht bijgekomen die economisch rendabel is, waardoor er toch weer een ernstige verstoring van de Nederlandse markt zou optreden. Dit laatste geldt zelfs als de eis wordt gesteld dat er geen sprake mag zijn van dubbele subsidie en het dubbel verkopen van groene stroom. Daarnaast is het in de praktijk uiterst lastig om goed onderscheid te maken tussen «oude» en «nieuwe» centrales; dit zou in ieder geval controle ter plaatse vragen. Verder rijst dan de vraag of een gerenoveerde centrale als een «oude» of een «nieuwe» beschouwd moet worden. Bovendien is het, omdat het in Nederland om een fiscale tegemoetkoming gaat, niet goed mogelijk om te differentiëren naar datum. Het is de vraag of zo'n differentiatie juridisch staande kan worden gehouden, omdat dan onderscheid zou worden gemaakt in gelijksoortige producten en daarmee ook het level playing field nadelig zou worden beïnvloed.

Naar aanleiding van de motie over in Nederland geproduceerde waterkrachtstroom zal worden bezien of er mogelijkheden zijn om iets te doen in de sfeer van investeringssubsidies, waardoor de exploitatielasten van installaties omlaag gaan. In Nederland zal het altijd om kleinschalige waterkracht gaan, maar desondanks is het een interessante optie.

De 36o-regeling betreft de productiesteun voor alle duurzame energie, en is niet gekoppeld aan groencertificaten. De bewindsvrouwe erkent het door de heer Van Walsem hierbij genoemde probleem. Het is de bedoeling om nader te kijken naar dit gecompliceerde punt en in het Energierapport met een definitieve oplossing hiervoor te komen. Zo nodig zal die oplossing eerder moeten worden ingevoerd dan 1 januari 2003, of zal tussentijds een noodverband gelegd moeten worden. Wel moet opgepast worden voor het geven van verkeerde signalen aan de markt, want het is bijvoorbeeld niet de bedoeling om het onmogelijk te maken dat bedrijven in 2002 groene stroom inkopen die pas in 2003 wordt verkocht.

Om er zeker van te zijn dat geïmporteerde groene stroom ook wérkelijk groene stroom is, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het Nederlandse systeem. In Nederland zijn de netbeheerders verantwoordelijk voor het verstrekken van gegevens over hoeveelheid en bron van de opgewekte elektriciteit en ook de andere EU-landen moeten op grond van de Europese elektriciteitsrichtlijn een dergelijke instantie aanwijzen. Er zal dus in elk geval een verklaring moeten zijn van een netbeheerder in het land van productie, waarin vastligt hoeveel elektriciteit een producent op het net heeft gezet. Daarnaast moet een onafhankelijke, daartoe bevoegde instantie in het land van productie vaststellen dat de elektriciteit duurzaam is opgewekt, conform de definitie in de Elektriciteitswet. Om problemen te voorkomen over de vraag van welke instanties zulke verklaringen geaccepteerd zullen worden, zal nog in 2001 op internet een lijst worden gepubliceerd met alle organisaties die aan de gestelde criteria voldoen.

Er zijn tussen het ministerie en de energiebedrijven geen afspraken gemaakt over de prijs van groene stroom. Er heeft lange tijd onzekerheid bestaan over de vraag of de Europese Commissie de REB-systematiek als staatssteun zou aanmerken, maar gelukkig heeft de Commissie inmiddels geoordeeld dat het REB-nihiltarief geen steun vormt. Daarmee is elke onzekerheid op dit punt verdwenen en kan nu gelden: hoe lager de prijs van groene stroom, des te beter.

De antwoorden op de schriftelijke vragen van 28 november jl. zijn vrijwel gereed, waarbij de minister overigens aantekent dat de in die vragen gehanteerde berekeningen uitsluitend uitgaan van windenergie. Veel energiebedrijven hanteren echter een mix, waaronder ook duurdere vormen van groene energie, en zullen bovendien meer moeten investeren in productiecapaciteit en in research and development, gezien de gestegen vraag naar groene energie. Dat neemt niet weg dat de concurrentie bij groene stroom sterk toeneemt en inmiddels zijn er ook al aanbiedingen van groene stroom voor een lagere prijs dan die voor grijze stroom. De verwachting is trouwens dat de concurrentie in de komende periode nog verder zal toenemen. Het hangt ook vooral van de concurrentie af of de REB-korting die bedrijven krijgen op de prijs, volledig doorgegeven wordt aan de consument, en gezien de toenemende concurrentie wordt de kans daarop steeds groter.

Zij is ervan overtuigd dat in het geval de liberalisering achterwege was gebleven, de elektriciteitsprijzen in Nederland hoger zouden liggen dan nu het geval is, ook die voor grijze stroom. Op dit moment liggen de elektriciteitsprijzen in Nederland gemiddeld nog steeds hoger dan in bijvoorbeeld Duitsland, met als belangrijkste oorzaak dat Nederland vooral gas gebruikt voor het opwekken van elektriciteit. In verband met de daling van de olieprijs, als gevolg van de ontwikkeling van de oliemarkt, zullen de Nederlandse prijzen naar verwachting de komende periode wel gaan dalen, terwijl in Duitsland de prijzen juist lijken te gaan stijgen.

Er zijn inderdaad verschillende steunregimes in EU-landen. Ongeveer de helft van hen verstrekt een vaste vergoeding, vaak gedifferentieerd naar optie, terwijl de overige landen vaak een vorm van verplichting hebben, in het algemeen voor leveranciers. De minister volgt de steunregimes in andere landen nauwlettend, vooral waar het gaat om de effecten daarvan op het Nederlandse systeem, maar op dit moment ziet zij geen aanleiding om te kiezen voor het systeem van een ander land. Verder is er wel degelijk sprake van zekerheid voor producenten van groene energie, want de doelstelling voor groene stroom moet gehaald worden, langs welke weg dan ook.

De voorwaarde van reciprociteit houdt in dat wanneer de elektriciteitsmarkt in het land van herkomst niet open is, de stroom niet aan Nederlandse kleinverbruikers mag worden geleverd. Deze voorwaarde is gebaseerd op de EU-richtlijn. Het gaat dus niet om reciprociteit bij steunmaatregelen voor duurzame energie, want de EU-regels laten dat niet toe. In veel andere EU-landen is de stimulering van groene energie minder dan in Nederland. Verder is het beslist niet de bedoeling dat Nederland rendabele productiecapaciteit in andere landen gaat subsidiëren.

In Nederland zijn er op dit moment drie grotere waterkrachtcentrales, met bij elkaar een vermogen van 35,5 MW. Het totale vermogen dat in Nederland door waterkracht wordt geleverd, is 37,6 MW. Deze drie grotere centrales zijn gebouwd tussen 1988 en 1990, dus net voor de introductie van de MAP-gelden en ruim voor de introductie van de REB, en dus ook zonder de zekerheid van de MAP en de REB. Op dit moment hebben ze wel het voordeel van de 36o-regeling, zijnde ruim 4 cent per kWh, en bovendien kunnen ze gebruik blijven maken van de voor hen bestemde MAP-gelden. Dat laatste is nog wel afhankelijk van nader overleg met EnergieNed. Daarnaast kan waterkrachtstroom gewoon als groene stroom worden verkocht, zij het zonder het REB-nihiltarief. Voor nieuwe waterkrachtcentrales is dat geen structurele oplossing en het is dan ook de bedoeling om in het Energierapport voorstellen te doen inzake een meer gerichte stimulans voor investeringen in nationale productie van duurzame energie, inclusief waterkracht.

Swaps zijn niet toegestaan. Het moet dus gaan om feitelijk gecontracteerde importcapaciteit; de koppeling tussen de toepassing van het nihiltarief, 36o en fysieke import is nog niet helemaal losgelaten. In de toekomst zou overgegaan kunnen worden op vrij verhandelbare groencertificaten, maar zover is het in Europees verband nog niet.

Op zichzelf is het denkbaar om een differentiatie in REB-verband aan te brengen, naar gelang de CO2-uitstoot. Er zal nu eerst worden bezien, mede in overleg met het ministerie van Financiën en met de sector, of de CO2-index echt geschikt is om er beleid aan te koppelen, waarbij in beginsel alle mogelijke instrumenten aan de orde komen: fiscale maatregelen, subsidies, certificaten enz. Mocht na dit onderzoek worden besloten tot differentiatie naar gelang de CO2-prestatie, dan betekent dat in principe alleen een betere verdeling van de budgetten. Het houdt dus niet automatisch in dat er meer geld voor WKK beschikbaar komt. De bewindsvrouwe is voornemens om ook hier in het Energierapport op terug te komen.

Bij verbranding van biomassa komen emissies vrij, maar in het kader van het emissiebeleid worden ook aan die emissies eisen gesteld. Bovendien wordt gelet op mogelijke andere toepassingsmogelijkheden van biomassa. Overigens zijn er bij eigenlijk iedere bron van duurzame energie wel aspecten die niet duurzaam zijn. De minister wil zich dan ook strikt houden aan de geldende Europese definitie van duurzame energie. Dat neemt niet weg dat in Nederland bij ieder project van duurzame energie zeer grondig wordt gekeken naar de effecten op natuur en milieu en wordt geprobeerd die effecten zoveel mogelijk te mitigeren.

Zij is tegenstander van alle subsidies die op staatssteun lijken, zeker als het gaat om subsidie op milieuvervuilende zaken zoals steenkool. Inmiddels leeft in de EU wel breed de opvatting – met uitzondering van Duitsland – dat steenkoolsubsidies eigenlijk alleen maar om sociale redenen worden gegeven, niet meer uit een oogpunt van voorzieningszekerheid. Verder is langzamerhand zelfs Duitsland van opvatting, dat steenkoolsubsidies niet hoger mogen zijn dan het verschil tussen de wereldmarktprijs en de eigen productieprijs.

Omdat de Kamer in januari aanstaande een brief over zonne-energie ontvangt, zal de minister het op prijs stellen als de motie-M.B. Vos nog enige tijd wordt aangehouden. Zij is helemaal niet van mening dat gestopt zou moeten worden met de generieke regelingen voor zonne-energie, maar wel moet worden onderkend dat tot 2020 van grootschalige zonne-PV maar een zeer kleine bijdrage verwacht mag worden en dat daarop ook de hoogte van de subsidies afgestemd moet worden. Er zal wel, zo vindt zij, veel geld in research and development van zonne-energie en in projecten in de gebouwde omgeving gestoken moeten worden. De staatssecretaris van VROM is bezig om hierover met woningcorporaties afspraken te maken.

In reactie op de vragen over warmtelevering wijst de minister erop dat deze levering wordt geregeld in langlopende private contracten. Soms gaat het om levering van duurzame warmte, zoals vaak bij restwarmte het geval is. Soms wordt de warmte gewoon door het stoken van gas opgewekt en dan gaat het niet om duurzame warmte. Als de indruk bestaat dat een bedrijf misbruik maakt van zijn machtspositie, kan daarover een klacht bij de NMa worden ingediend. Verder is haar niet bekend dat er structurele problemen bij warmtelevering zouden zijn die niet binnen de huidige wetgeving opgelost kunnen worden. Zij zegt toe in een brief aan de Kamer de diverse aspecten op dit vlak nog eens langs te lopen.

Het restwarmteproject Rotterdam-Rijnmond dingt mee voor de ICES-gelden. Zij ziet het als een interessant project, dat goed past binnen het transitiemanagement.

De BSB-vrijstelling voor elektriciteitsproductie vindt reden in het belasten van elektriciteit in plaats van brandstof. Het moet dus wel gaan om serieuze elektriciteitsproductie. In overleg met de branche is een rendementseis van 30% gesteld. Installaties met een lager rendement maken zoveel warmte dat een vrijstelling over het gehele volume dan niet meer voor de hand ligt. Uiteraard zijn er altijd grensgevallen, maar het onevenredige voordeel dat warmte door de BSB-vrijstelling geniet, wordt te groot als onder de 30% wordt gezakt. De voorstellen van COGEN op dit punt zijn zodanig ingewikkeld dat ze onuitvoerbaar zijn.

De duurzame energieopties achter de meter hebben een REB-voordeel, want bij die opties hoeft voor eigen gebruik geen REB worden betaald. Dat betekent al een sterke stimulans. Inderdaad komen duurzame energie-installaties op particuliere netten nu niet in aanmerking voor groencertificaten, wat te maken heeft met de technische codes. Zij onderkent dit probleem en er vindt ook al overleg plaats met betrokken partijen over een wijziging van de codes. Het geheel moet overigens wel uitvoerbaar en controleerbaar zijn en het vergt dan ook enige tijd om tot een goede regeling te komen.

Of nieuwe WKK concurrerend is, valt moeilijk te zeggen. In 2001 zijn weer nieuwe investeringen in WKK op gang gekomen, maar het is mogelijk dat die nauw samenhangen met investeringen in productieprocessen waarvoor warmte nodig is. Daarnaast is het perspectief voor WKK gunstiger geworden door de dalende olieprijzen en dus ook de dalende gasprijzen en inmiddels is de Europese Commissie akkoord gegaan met het steunpakket. De steun zit wel dicht tegen de limiet aan en daarom heeft de Commissie een halfjaarlijkse rapportage over de marktsituatie verplicht gesteld, terwijl bovendien als voorwaarde is gesteld dat de steunregeling moet worden aangepast als het maximum van 50% wordt overschreden. Er zal dus vrijwel direct gereageerd moeten worden op verbeteringen in de marktsituatie. Anderzijds is dat ook vanzelfsprekend, want het gaat om een noodverband. De uitvoering van dit beleid is in het belastingplan 2002 opgenomen, dat inmiddels door de Eerste Kamer is aanvaard.

De afgelopen maanden is intensief overleg met COGEN gevoerd, waarbij de berekeningen van het ECN zijn aangepast aan de hand van de waardevolle praktijkgegevens van COGEN. Het ECN beschikt nu over een gedegen set modellen die de WKK-sector beschrijven, en er komen begin volgend jaar betrouwbare prognoses beschikbaar over het WKK-aandeel in 2010. De eerste berekeningen geven aan dat het noodverband nog steeds nodig is. Het is een proportionele en afgewogen mate van steun: geen goudgerande regeling, maar ook geen overcompensatie. De 1,25 cent per kWh maakt energetisch optimaal draaien zonder verlies mogelijk.

Verleden week is door partijen, in een overleg onder leiding van DTE en het ministerie, overeenstemming bereikt over de compensatie voor vermeden netkosten: 0,1 cent per kWh. DTE heeft alle distributiebedrijven hierover inmiddels geïnformeerd.

Bij WKK-stroom wordt een deel van de REB, namelijk 1,25 cent per kWh, niet aan de fiscus afgedragen, maar aan de WKK-producent. Bij de APX speelt het probleem dat onbekend is wie WKK-stroom heeft geproduceerd en dus recht heeft op dit REB-deel. Overigens is nog niet goed te zien of er veel of weinig WKK-stroom via de APX loopt. De APX heeft een voorstel gedaan om de afdrachtskorting toch door te kunnen geven aan WKK-producenten en daarmee dus ook aantrekkelijk te worden voor WKK-stroom. Dit voorstel wordt nu bestudeerd, in overleg met het ministerie van Financiën, en de verwachting is dat hier over enkele maanden uitsluitsel over kan worden gegeven. WKK-stroom komt overigens niet in aanmerking voor het nihiltarief duurzame energie.

Er zijn al enige indicaties die aangeven dat het steunpakket voor WKK positieve effecten heeft. Zo worden er nu veel minder WKK-installaties stopgezet of teruggeregeld. Daarbij gaat het om minder dan 10%, terwijl de verwachting was dat het meer dan 30% zou worden. Een tweede indicatie is de opleving van investeringen in WKK. Uit gegevens van Senter blijkt dat in de eerste helft van 2001 voor 260 mln gulden is geïnvesteerd in WKK, terwijl dat in de eerste helft van 2000 maar 48 mln gulden was. Volgens Senter gaat het bij die investeringen ook om echte WKK-installaties.

Er is onlangs een akkoord bereikt over toepassing van het nihiltarief voor op duurzame wijze geproduceerd gas, waarbij het vooral gaat om stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas. De bewindsvrouwe is niet bekend met problemen die zouden liggen op het vlak van afval- en mineralenbeleid, maar zij zegt toe zich hierover door het ministerie van LNV te laten informeren.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van den Akker (CDA) herinnert eraan dat de minister altijd heeft aangegeven dat bij liberalisering de prijzen omlaag zullen gaan; alleen zouden ze als gevolg van de bakstenen minder omlaag gaan dan anders mogelijk was geweest. Zelf heeft hij in dit verband voortdurend op het risico gewezen dat vervuilende bruinkoolstroom uit Duitsland wordt geïmporteerd, met als gevolg dat de milieuvriendelijk gestookte centrales en WKK-installaties in Nederland onder druk zouden komen te staan. Volgens de minister kon dat geen probleem vormen omdat ook Duitsland zich aan het Kyoto-verdrag heeft gecommitteerd en dus meer maatregelen zal moeten nemen als er meer bruinkoolstroom wordt geproduceerd, met als gevolg dat de Duitse stroom weer duurder wordt. Dat laatste gebeurt echter pas op langere termijn en inmiddels zijn de Nederlandse centrales dan niet alleen in de mottenballen gelegd, maar waarschijnlijk zelfs al gesloten. Op dit moment is de praktijk dat de elektriciteitsprijs in Duitsland bijna 40% lager ligt dan die in Nederland en dat is uiteraard zeer schadelijk voor de concurrentiepositie van bedrijven in Nederland.

De heer Crone (PvdA) hoopt op een goede regeling voor WKK-stroom die via de APX loopt. Daarmee ontstaat er een extra mogelijkheid voor WKK-producenten die hun stroom niet kwijt kunnen aan de klassieke energiebedrijven.

De heer Klein Molekamp (VVD) vraagt een bevestiging dat het Energierapport in maart aanstaande zal uitkomen.

De heer Van Walsem (D66) is blij dat ook de minister het «gat in de wetgeving» ziet bij de import van duurzame energie. Hij hoopt dat dit gat snel gedicht wordt.

Mevrouw Vos (GroenLinks) blijft erbij dat de 36i-korting volledig aan de consument doorgegeven zou moeten worden, en dus niet door bedrijven voor andere zaken ingezet behoort te worden. Verder lijkt het haar niet zo moeilijk om vast te stellen of een waterkrachtcentrale nieuw gebouwd is. In dat verband vraagt zij of de minister ook gelet heeft op de toch vrij grote biomassacapaciteit in het buitenland, waar hetzelfde probleem kan ontstaan als bij waterkracht.

De minister zegt dat het Energierapport in maart aanstaande aan de Kamer zal worden gezonden. Waarschijnlijk zal dat de eerste helft van maart worden.

Zij wijst erop dat de 36i-korting door de bedrijven wordt gebruikt om het prijsverschil tussen duurzame stroom en gewone stroom zoveel mogelijk te overbruggen. Bij voldoende concurrentie is er een waarborg dat bedrijven op duurzame stroom niet méér winst maken dan noodzakelijk is, en krijgt de consument de duurzame stroom dus voor de prijs die deze stroom waard is, terwijl bij een krappe markt de prijzen vanzelf hoger liggen. In Nederland zijn tot nu toe nog niet zoveel consumenten van groene stroom overgestapt op een ander leveringsbedrijf, maar dit aantal ligt toch al hoger dan het aantal dat in Duitsland is overgegaan op een andere leverancier, terwijl in Duitsland de markt nu al volledig geliberaliseerd is. Dit belooft dus wat als ook in Nederland de markt volledig vrij wordt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Biesheuvel

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Crone

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), M.B. Vos (GroenLinks), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Ravestein (D66), Verburg (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA) en Horn (PvdA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Molenaar (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Bakker (D66), Schreijer-Pierik (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA), Koenders (PvdA), Schoenmakers (PvdA) en Smits (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Crone (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie) en Cörüz (CDA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP), Ten Hoopen (CDA) en Duijkers (PvdA).

Naar boven